Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 2,9 kilo cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 maart 2025 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, samen met anderen opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte was op dat moment gedetineerd en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M. van Ravenzwaaij, in overweging genomen, evenals de verdediging door haar raadsvrouw, mr. B.J. de Groot.
De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zittingen op 21 oktober en 4 november 2025 is het bewijs besproken, waarbij de rechtbank tot de conclusie kwam dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne. De verdachte en haar echtgenoot arriveerden op Schiphol met zwemvesten waarin cocaïne was verborgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er cocaïne in het zwemvest zat, gezien de omstandigheden van de reis en de instructies van haar echtgenoot.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar afhankelijkheid van haar echtgenoot en haar beperkte intellectuele ontwikkeling. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet toegepast en de verdachte strafbaar verklaard voor het bewezenverklaarde feit.