ECLI:NL:RBNHO:2025:13272

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
15/095988-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van invoer van cocaïne met bewijs van voorwaardelijk opzet

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 2,9 kilo cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 maart 2025 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, samen met anderen opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte was op dat moment gedetineerd en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M. van Ravenzwaaij, in overweging genomen, evenals de verdediging door haar raadsvrouw, mr. B.J. de Groot.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zittingen op 21 oktober en 4 november 2025 is het bewijs besproken, waarbij de rechtbank tot de conclusie kwam dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne. De verdachte en haar echtgenoot arriveerden op Schiphol met zwemvesten waarin cocaïne was verborgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er cocaïne in het zwemvest zat, gezien de omstandigheden van de reis en de instructies van haar echtgenoot.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar afhankelijkheid van haar echtgenoot en haar beperkte intellectuele ontwikkeling. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet toegepast en de verdachte strafbaar verklaard voor het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/095988-25 (P)
Uitspraakdatum: 11 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 oktober en 4 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel, HvB.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Ravenzwaaij en van wat de verdachte en haar raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
De verdachte en haar echtgenoot zijn op 29 maart 2025 op Schiphol aangekomen. Zij droegen beiden een zwemvest onder hun kleding. In de zwemvesten zaten pakketten met daarin cocaïne. Het nettogewicht aan cocaïne in het zwemvest van de verdachte bedroeg 2979,5 gram.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne en overweegt hiertoe het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het invoeren van cocaïne – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne.
De verdachte was vanuit Suriname, met een tussenstop op Schiphol, onderweg naar Hong Kong. Het initiatief om de reis naar Hong Kong te maken kwam van haar echtgenoot. De verdachte wist pas een dag van tevoren dat zij op reis zouden gaan en zij is niet eerder met haar echtgenoot op vakantie geweest. De verdachte heeft haar vliegticket samen met haar echtgenoot opgehaald in de omgeving van een casino in Paramaribo. De verdachte en haar echtgenoot hebben de zwemvesten ontvangen van een voor haar onbekend persoon op de luchthaven in Paramaribo. De verdachte heeft op instructie van haar echtgenoot tijdens de vlucht naar Nederland het zwemvest onder haar kleding aangetrokken. Zij moest dat doen op de wc van het vliegtuig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat vanaf Suriname regelmatig per vliegtuig cocaïne naar Nederland wordt gesmokkeld. Uit de verklaring van de verdachte ter zitting volgt dat zij hiervan op de hoogte was. De verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat zij en haar man het zwemvest kort voor vertrek van een onbekende kregen en dat zij het vreemd vond dat zij een zwemvest moest dragen. Het aantrekken van een eigen zwemvest tijdens de vlucht ligt bovendien niet voor de hand, omdat men op een (intercontinentale) vlucht wordt geïnformeerd dat voor geval van nood reddingsvesten onder de stoelen liggen. Het is voorts ongebruikelijk om een zwemvest te dragen op de huid, onder de kleding. De verbalisanten hebben verder verklaard dat het zwemvest abnormaal zwaar aanvoelde.
Nu de verdachte onder deze omstandigheden heeft nagelaten om enig onderzoek te doen naar de inhoud van het zwemvest, is de rechtbank van oordeel dat zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er cocaïne in het zwemvest zat. Zij heeft dus samen met haar echtgenoot opzettelijk deze stof binnen het grondgebied van Nederland gebracht.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 29 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij het formuleren van deze eis rekening gehouden met de (ondergeschikte) rol van de verdachte in relatie tot die van haar echtgenoot.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet daarop heeft zij verzocht te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Gezien de ingevoerde hoeveelheid, 2,9 kilo, moet de cocaïne bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Daarnaast plegen gebruikers van cocaïne geregeld strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 6 september 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Een blanco strafblad is echter de norm en vormt daarom, anders dan de verdediging heeft bepleit, geen omstandigheid waarmee in strafmatigende zin rekening gehouden zou moeten worden.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 1 september 2025. De deskundige schrijft daarin dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het psychologisch onderzoek, waardoor het niet mogelijk is om te oordelen of de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het is niet duidelijk geworden waarom de verdachte heeft geweigerd mee te werken. De deskundige heeft het vermoeden dat de verdachte dit niet durft te zeggen. Volgens de deskundige ontstaat uit het dossier het beeld van een (ogenschijnlijk) naïeve vrouw die zaken niet goed lijkt te begrijpen. De verdachte is tot haar 12e naar school geweest en is mogelijk in intellectueel opzicht beperkt. Daarnaast is zij financieel en mogelijk ook psychisch afhankelijk van haar echtgenoot. De verdachte heeft geen inzicht in of zelfstandige toegang tot hun financiën. Er zijn mogelijk problemen in de relationele sfeer, omdat de verdachte niets aan haar echtgenoot durft te vragen en tijdens haar verhoor heeft aangegeven bang te zijn. Of angst voor haar echtgenoot een rol heeft gespeeld in haar overweging om niet mee te werken aan het psychologisch onderzoek, kan de deskundige echter niet zeggen.
Strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat daarop uitsluitend kan worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betrokken. Uit de LOVS volgt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 24 en 30 maanden, voor een hoeveelheid cocaïne gelegen tussen twee en drie kilo. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de straf die aan de echtgenoot van de verdachte is opgelegd, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de 24 maanden gevangenisstraf die de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank acht het namelijk aannemelijk dat tussen de verdachte en haar echtgenoot sprake is van een buitengewone afhankelijkheidsrelatie en (een verleden van) huiselijk geweld als gevolg waarvan de verdachte ernstige angstgevoelens heeft voor haar echtgenoot. Daarnaast wijst de rechtbank ook op het beperkte ontwikkelingsniveau van de verdachte, zoals beschreven door de psycholoog, en de authentieke indruk die zij op zitting heeft gemaakt op de rechtbank bij haar verklaringen over de afhankelijke relatie met, en daarmee samenhangende angst voor, haar echtgenoot.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. J.F. van Halderen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2025.