ECLI:NL:RBNHO:2025:13273

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
15/102374-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk teweegbrengen van ontploffingen met zwaar vuurwerk

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in korte tijd tweemaal schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met zwaar knalvuurwerk (Cobra). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 en 22 december 2024 in Den Helder explosies heeft veroorzaakt nabij een woning, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend, maar de rechtbank heeft op basis van DNA-bewijs en verklaringen van een medeverdachte geconcludeerd dat er geen redelijke twijfel bestaat over zijn schuld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/102374-25 en 15/263822-21 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 11 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 oktober 2025 en 4 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lenderink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 december 2024 te Den Helder, in elk geval in Nederland opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op korte afstand van een portiekdeur, behorende bij de woning gelegen aan de [adres 1], zwaar vuurwerk (Cobra 8) tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde portiekdeur en/of een lamp en/of een raamkozijn te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 22 december 2024 te Den Helder, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op korte afstand van een portiekdeur, behorende bij de woning gelegen aan de [adres 1], zwaar vuurwerk (Cobra) tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde portiekdeur te duchten was.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte bij de twee ontploffingen betrokken is geweest.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 13 december 2024 omstreeks 09:00 uur kreeg de politie een melding van een explosie bij het portiek van de woning aan de [adres 1] in Den Helder. Op de plaats waar de ontploffing had plaatsgevonden, zijn restanten aangetroffen van een gasfles, tape en vuurwerk. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat op een deel van de restanten van de gasfles en op de rugzijden van de stukken tape DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. De bewijskracht van dat DNA-spoor is meer dan 1 miljard. Op 22 december 2024 omstreeks 19:50 uur ontving de politie opnieuw een melding van een explosie op voornoemd adres. Ter plaatse zijn restanten aangetroffen van een bus purschuim, tape en vuurwerk. Ook deze restanten zijn door het NFI onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat op de restanten van etiketten op de buitenzijde van de bus purschuim, op metalen onderdelen van die bus en op de rugzijden van de stukken tape een DNA-mengprofiel is aangetroffen dat kenmerken bevat van meerdere personen. Dit mengprofiel komt ten aanzien van het eerste DNA-spoor overeen met het DNA-profiel van de verdachte. De bewijskracht van dit DNA-spoor is met betrekking tot de verdachte ongeveer 90 duizend. De twee laatstgenoemde DNA-sporen (op de metalen onderdelen van de bus en op de rugzijden van de stukken tape) komen overeen met het DNA-profiel van de verdachte en dat van de medeverdachte. Met betrekking tot de verdachte is de bewijskracht van het DNA-spoor op de metalen onderdelen van de bus ongeveer 60 miljoen en de bewijskracht van het DNA-spoor op de rugzijden van de tape meer dan 1 miljard.
Direct na zijn aanhouding heeft de medeverdachte verklaard over de eerste ontploffing op 13 december 2024 en de betrokkenheid van de verdachte daarbij. Ook heeft de medeverdachte verklaard dat zij vervolgens met elkaar hebben besproken om dit nog een keer te doen en dat het initiatief daarbij van de verdachte is uitgegaan. Voor het maken van het op 22 december 2024 ontplofte explosief heeft de medeverdachte gebruikgemaakt van vuurwerk dat van de verdachte was. De verdachte heeft het door de medeverdachte gemaakte explosief gezien en heeft vervolgens aan hem de locatie aangewezen waar dit moest worden neergelegd. De rechtbank acht de verklaring van de medeverdachte geloofwaardig, omdat deze steun vindt in ander bewijsmateriaal. Bovendien ziet de rechtbank niet in welk belang de medeverdachte zou hebben om in strijd met de waarheid belastend over zichzelf te verklaren.
Tegenover deze objectieve bewijsmiddelen en de belastende verklaring van de medeverdachte heeft de verdachte slechts in zijn algemeenheid gesteld dat hij regelmatig goederen, waaronder tape en purschuim, weggaf aan andere personen, waaronder de medeverdachte. Dit zou verklaren waarom zijn DNA op de restanten is gevonden, maar verdere betrokkenheid zou er niet zijn.
De rechtbank acht het op algemene hypotheses gebaseerde scenario dat de verdachte heeft geschetst niet aannemelijk, omdat het geen door het dossier gesteunde concrete en verifieerbare verklaring biedt voor de aanwezigheid van zijn DNA op de aangetroffen restanten van beide explosieven. De rechtbank schuift zijn verklaring daarom terzijde en komt, mede in het licht van de andere bewijsmiddelen, tot het oordeel dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat uit de aangetroffen DNA-sporen van de verdachte kan worden afgeleid dat hij betrokken is geweest bij het plaatsen van de explosieven. De ten laste gelegde feiten kunnen dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 13 december 2024 te Den Helder opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op korte afstand van een portiekdeur, behorende bij de woning gelegen aan de [adres 1], zwaar vuurwerk (Cobra 8) tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2.
hij op 22 december 2024 te Den Helder tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op korte afstand van een portiekdeur, behorende bij de woning gelegen aan de [adres 1], zwaar vuurwerk (Cobra) tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden in de vorm van een meldplicht en verplichte ambulante behandeling.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de strafmaat.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een korte tijd tweemaal schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, waarvan één keer samen met een ander, door op korte afstand van de portiekdeur van een woning een stuk zwaar knalvuurwerk (Cobra) tot ontploffing te brengen, als reactie op een conflict over een geldlening met een bewoner van de betreffende woning. Naar algemene ervaringsregels brengt het afsteken van zwaar knalvuurwerk, zoals een Cobra, gemeen gevaar voor goederen met zich mee. Door zo te handelen hebben de verdachte en de mededader gevoelens van angst, onrust en onveiligheid bij bewoners en direct omwonenden van de woning veroorzaakt. Het teweegbrengen van ontploffingen met zwaar knalvuurwerk, kennelijk om personen te intimideren, neemt schrikbarend toe en zorgt voor grote maatschappelijke onrust.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 25 september 2025. Daaruit blijkt dat hij weliswaar niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld, maar zijn strafblad is omvangrijk en de verdachte liep ten tijde van de onderhavige strafbare feiten in een proeftijd van twee eerder opgelegde straffen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 7 oktober 2025. In dit rapport schrijft de reclassering dat het – gelet op de ontkennende proceshouding van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld – niet mogelijk is om een inschatting te maken van het risico op recidive en letsel. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. De reclassering wijst in dit verband op het goed lopende toezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling. De verdachte heeft zich goed aan de gemaakte afspraken gehouden. Aan de verdachte zijn als bijzondere voorwaarden opgelegd een meldplicht en een behandelverplichting. De ambulante behandeling was nog niet gestart. De verdachte heeft zich op eigen initiatief gemeld bij de inrichtingspsycholoog in JC Zaanstad en zal binnenkort starten met een behandeling gericht op traumaverwerking. De reclassering acht het geïndiceerd dat deze behandeling na detentie zal worden voortgezet. Hoewel het zorgelijk is dat de verdachte bij een bewezenverklaring is gerecidiveerd binnen een toezicht en een lopende proeftijd, ziet de reclassering voldoende aanknopingspunten om opnieuw bijzondere voorwaarden te adviseren. Bij een veroordeling adviseert de reclassering dan ook een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waaraan de volgende voorwaarden verbonden dienen te worden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling.
Conclusie
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de ernstige recidive tijdens een lopende proeftijd is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf passend is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
dertig maandenmoet worden opgelegd. De rechtbank zal echter, gelet op het advies van de reclassering, bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten tien maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht het noodzakelijk dat aan die voorwaardelijke gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 22 november 2022 in de zaak met parketnummer 15/263822-21 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte voor handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is op 10 december 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 6 december 2022.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank is bevoegd over de vordering te oordelen en de officier van justitie is daarin ontvankelijk.
De rechtbank zal de vordering toewijzen, omdat uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 57, en 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich op afspraak meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2]. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door GGZ Noord-Holland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start vanaf het moment dat de verdachte wordt uitgenodigd voor de intakeprocedure. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/263822-21 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland d.d. 22 november 2022.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. J.F. van Halderen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2025.