ECLI:NL:RBNHO:2025:13274

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
15/102521-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De zaak vond plaats in Alkmaar, waar de verdachte op 22 december 2024 te Den Helder zwaar vuurwerk (Cobra) tot ontploffing bracht nabij een portiekdeur, wat leidde tot een veroordeling tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 200 uren opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M. Lenderink, en de verdediging van de verdachte, mr. M. van der Himst, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische en verslavingsproblematiek, en het risico op recidive. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.E.H. de Koning.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/102521-25 en 15/107440-22 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 11 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 oktober 2025 en 4 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lenderink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. van der Himst, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2024 te Den Helder, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op korte afstand van een portiekdeur, behorende bij de woning gelegen aan de [adres 2], zwaar vuurwerk (Cobra) tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde portiekdeur te duchten was.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De verdachte heeft het bewezenverklaarde feit bekend, hij heeft nadien niet anders verklaard en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • een proces-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op 3 april 2025 (dossierpagina’s 118 e.v.);
  • een proces-verbaal van bevindingen van 22 december 2024 (dossierpagina’s 64 e.v.);
  • een proces-verbaal van bevindingen van 22 december 2024 (dossierpagina’s 68 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een aanvraag extern forensisch onderzoek van 24 maart 2025 (dossierpagina’s 88 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport van 1 mei 2025 (dossierpagina’s 82 e.v.).
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 december 2024 te Den Helder tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op korte afstand van een portiekdeur, behorende bij de woning gelegen aan de [adres 2], zwaar vuurwerk (Cobra) tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn proceshouding. Een gevangenisstraf zou de basis onder het bestaan van de verdachte wegslaan. Gelet daarop heeft hij verzocht te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. Hij heeft op korte afstand van de portiekdeur van een woning een stuk zwaar knalvuurwerk (Cobra) dat was vastgeplakt aan een bus purschuim ontstoken. Hij heeft zich daarmee ten behoeve van zijn mededader willen mengen in een conflict over een geldlening tussen de mededader en een bewoner van de betreffende woning. Naar algemene ervaringsregels brengt het afsteken van zwaar knalvuurwerk, zoals een Cobra, gemeen gevaar voor goederen met zich mee. Door zo te handelen hebben de verdachte en de mededader gevoelens van angst, onrust en onveiligheid bij bewoners en direct omwonenden van de woning veroorzaakt. Het teweegbrengen van ontploffingen met zwaar knalvuurwerk, kennelijk om personen te intimideren, neemt schrikbarend toe en zorgt voor grote maatschappelijke onrust.
De rechtbank zal in strafmatigende zin rekening houden met de proceshouding van de verdachte.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 2 oktober 2025, waaruit blijkt dat hij weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit. Meer in het bijzonder houdt de rechtbank, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), rekening met het onherroepelijke vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 september 2025, waarbij de verdachte is veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 28 mei 2025. In dit rapport schrijft de reclassering dat de verdachte moeite heeft om zich op een juiste wijze staande te houden in de maatschappij. Dit lijkt het gevolg te zijn van enkele ingrijpende gebeurtenissen, een beperkt werk- en denkniveau, lichamelijke klachten, psychische problematiek en verslavingsproblematiek. De verdachte leidt een geïsoleerd bestaan en dempt negatieve gevoelens door middel van alcoholgebruik. Daarnaast is hij een veelpleger van vermogensdelicten. De reclassering komt – gelet op het voorgaande – tot de conclusie dat sprake is van een hoog recidiverisico. Gezien de meervoudige problematiek in combinatie met de onderhavige verdenking, wordt het risico op letsel ingeschat als gemiddeld. In 2022 werd aan de verdachte reclasseringstoezicht opgelegd. Hoewel de verdachte zich in eerste instantie onvoldoende aan de bijzondere voorwaarden hield, doet hij dit inmiddels wel. Dit heeft geleid tot een diagnostisch onderzoek, gevolgd door begeleiding en behandeling. De verdachte lijkt de meerwaarde van deze hulpverlening in te zien. Het risico op het onttrekken aan bijzondere voorwaarden wordt dan ook ingeschat als laag. De reclassering acht het van belang dat de verdachte ook in de toekomst wordt gezien door een hulpverlenende instantie. Gelet op zijn positieve houding ten opzichte van hulpverlening, is een dwingend kader in de vorm van reclasseringstoezicht echter niet noodzakelijk. De reclassering adviseert dan ook om geen toezicht te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Conclusie
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf passend is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf maandenmoet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten zes maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
200 uren.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 6 september 2022 in de zaak met parketnummer 15/107440-22 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte voor diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 12 september 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 20 september 2022.
Bij vonnis van 30 september 2025 heeft de politierechter te Noord-Holland de tenuitvoerlegging van een gedeelte van deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bevolen, te weten één week.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de nog openstaande voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen. Indien de rechtbank de vordering zou toewijzen, wordt verzocht om de detentie om te zetten in een werkstraf.
De rechtbank is bevoegd over de vordering te oordelen en de officier van justitie is daarin ontvankelijk.
De rechtbank zal de vordering toewijzen, omdat uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd. De rechtbank ziet geen aanleiding daarbij de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken om te zetten in een werkstraf.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 en 157 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/107440-22 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland op 6 september 2022.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. J.F. van Halderen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2025.