In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 november 2025 uitspraak gedaan over de voortzetting van een ISD-maatregel voor een betrokkene, die eerder door het gerechtshof Amsterdam was opgelegd. De rechtbank heeft de noodzaak van de voortzetting van de maatregel beoordeeld op basis van een voortgangsverslag en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank concludeert dat bij beëindiging van de maatregel onveiligheid, ernstige overlast en verloedering van het publieke domein te verwachten is, gezien het hoge recidiverisico dat in het voortgangsverslag is ingeschat. De betrokkene heeft stelselmatig geweigerd om mee te werken aan klinische behandelingen, wat zijn intrinsieke motivatie om te veranderen ondermijnt. De rechtbank heeft ook de standpunten van de betrokkene, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord. De betrokkene en zijn raadsman pleitten voor beëindiging van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de voortzetting noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en het beëindigen van recidive. De rechtbank heeft het verzoek tot beëindiging van de maatregel afgewezen en de tenuitvoerlegging van de maatregel voortgezet.