ECLI:NL:RBNHO:2025:13322

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
15/340156-24, 15/233814-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, bedreiging en mishandeling ex-partner met bijkomende feiten

Op 18 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder belaging, bedreiging en mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is er een taakstraf van 160 uren opgelegd en een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contact- en locatieverbod voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade, geheel toegewezen. De zaak kwam voort uit een reeks van incidenten waarbij de verdachte zijn ex-partner herhaaldelijk heeft belaagd, bedreigd en mishandeld, wat leidde tot ernstige inbreuken op haar persoonlijke levenssfeer en integriteit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/340156-24, 15/233814-24 en 15/301038-23 (ter terechtzitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 18 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1].
De politierechter heeft op 15 januari 2025 de tegen de verdachte bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers aangebrachte zaken gevoegd en verwezen naar deze kamer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.A. Zwinkels en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten in totaal vijf strafbare feiten te hebben gepleegd. Deze feiten onder drie parketnummers aangebracht, zijn ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis door de rechtbank doorgenummerd. De beschuldigingen komen – kort gezegd – op het volgende neer:
15/340156-24
Feit 1: belaging van [benadeelde 1] in de periode van 1 april 2024 tot en met 25 oktober 2024;
Feit 2: bedreiging van [benadeelde 1] met een misdrijf tegen het leven gericht en of zware mishandeling op 9 oktober 2024;
Feit 3: wederspannigheid tegen een ambtenaar, [benadeelde 2], met lichamelijk letsel ten gevolge op 25 oktober 2024;
15/233814-24
Feit 4: mishandeling van [benadeelde 1] op 19 juli 2024;
15/301038-23
Feit 5: mishandeling van [benadeelde 3] op 10 september 2023.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1, 3, 4 en 5 op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring van deze feiten te kunnen komen. Ten aanzien van feit 2 verzoekt de raadsvrouw de verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van wettig bewijs. Zij voert aan dat de bewoording van de bedreiging zoals die uit de aangifte volgt niet wordt ondersteund door ander bewijs, omdat de verdachte heeft verklaard dat hij zich niet concreet kan herinneren wat hij heeft gezegd en getuige [getuige] over de bedreiging enkel heeft verklaard dat ‘hij is geuit’.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het bewijs voor de feiten 1, 3, 4 en 5
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 3, 4 en 5. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van deze feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit. Gelet daarop zal de rechtbank hieronder volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen. De hierna te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
15/340156-24
Feit 1
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2025
  • Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 7 augustus 2024 (dossierpagina 7 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 15 september 2024 (dossierpagina 15 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2024 (dossierpagina 27 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2024 (dossierpagina 74 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 8 oktober 2024 (dossierpagina 109 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2024 (dossierpagina 116 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 12 oktober 2024 (dossierpagina 125 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 17 oktober 2024 (dossierpagina 136 e.v.).
Feit 3
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2025;
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 25 oktober 2024 (dossierpagina 171-174).
15/233814-24
Feit 4
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2025;
  • Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 19 juli 2024 (dossierpagina 5-13).
15/301038-23
Feit 5
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2025;
  • Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] van 11 september 2023 (dossierpagina 5-8 en fotoblad p. 34-39).
3.3.2
Bewijsoverweging feit 2 (15/340156-24)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2 op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen en overweegt daarover als volgt. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de aangifte die op de dag van de bedreiging is gedaan, aangezien deze steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft immers tegenover de politie verklaard dat hij wel bedreigende woorden zou kunnen hebben geuit. Als de politie de getuige [getuige] hoort met betrekking tot de bedreiging die zou zijn geuit richting de aangeefster, heeft [getuige] verklaard ‘hij is geuit’. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van aangeefster, de precieze door de verdachte geuite bewoordingen kunnen gelet op de bewezenverklaring in het midden worden gelaten.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
15/340156-24Feit 1hij in de periode van 1 april 2024 tot en met 25 oktober 2024 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 1], door
- die [benadeelde 1] een groot aantal berichten te sturen via email en
- een groot aantal berichten, bestemd voor of over die [benadeelde 1], te sturen naar de telefoons van haar kinderen en familieleden, en
- langs te gaan en zich op te houden bij de woningen van die [benadeelde 1], haar partner en familieleden met het oogmerk die [benadeelde 1], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Feit 2hij op 9 oktober 2024 te Alkmaar [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door tegen [getuige] te zeggen dat hij de keel van die [benadeelde 1] zou doorsnijden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 3hij op 25 oktober 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde 2], brigadier Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte, door
- die [benadeelde 2] met kracht tegen zijn borstkas, te duwen en
- zich met kracht in een andere richting te bewegen dan dat die [benadeelde 2] verdachte probeerde te bewegen,
terwijl dit misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een bloedende kras dan wel verwonding op de elleboog bij die [benadeelde 2] ten gevolge heeft gehad;
15/233814-24
Feit 4hij op 19 juli 2024 te Alkmaar, [benadeelde 1], heeft mishandeld door die [benadeelde 1] te slaan en te schoppen en te duwen tegen het hoofd althans tegen het lichaam;
15/301038-23
Feit 5hij op 10 september 2023 te Alkmaar, [benadeelde 3] heeft mishandeld door die [benadeelde 3] te slaan en te schoppen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
15/340156-24
Feit 1: belaging.
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 3: wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
15/233814-24
Feit 4: mishandeling.
15/301038-23
Feit 5: mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast moet aan de verdachte een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Verder heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen. Dit in de vorm van een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod dat ziet op het woonadres van aangeefster, voor de duur van twee jaren, met vervangende hechtenis van een week per overtreding en met een maximum van drie maanden. De officier van justitie heeft gevorderd de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd als stok achter de deur. Zij vindt de geëiste taakstraf te hoog, waarbij ook van belang is dat de verdachte heeft aangegeven pertinent geen taakstraf te willen. Daarnaast heeft zij verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte bij de aanhouding op 25 oktober 2024 hard is aangepakt en zelf ook letsel heeft opgelopen. Met betrekking tot een eventueel op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Hij heeft gedurende een periode van bijna zeven maanden zijn ex-partner belaagd door haar, haar familieleden en hun kinderen veelvuldig (e-mail)berichten te sturen en hij heeft zich opgehouden nabij haar woning, de woning van haar familie en de woning van haar nieuwe partner. De verdachte heeft veelvuldig en op verschillende manieren geprobeerd contact af te dwingen met zijn ex-partner, ondanks het feit dat zij meermaals kenbaar heeft gemaakt alleen contact te willen over de kinderen. Daarnaast heeft de verdachte haar mishandeld en bedreigd. De verdachte heeft hiermee op grove en ingrijpende wijze inbreuk gemaakt op zowel haar persoonlijke levenssfeer als haar persoonlijke integriteit. Uit de ingediende vordering blijkt ook dat aangeefster veel last heeft gehad van het gedrag van de verdachte en nog steeds kampt met gevoelens van angst en onveiligheid. Het gewelddadige gedrag van de verdachte heeft zich niet beperkt tot zijn ex-partner. Hij heeft ook haar nieuwe vriend letsel toegebracht door hem te slaan en te schoppen en hij heeft zich bij een aanhouding met geweld verzet tegen een ambtenaar. Hiermee heeft hij pijn en ongemak veroorzaakt en de politiemedewerkers belet hun werk te doen. Medewerkers van de politie hebben een belangrijke beschermende taak en verbalisanten moeten veilig hun werk kunnen doen. Door zo te handelen heeft de verdachte laten zien geen respect te hebben voor anderen en zich vooral te laten leiden door zijn emoties. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte van 7 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, maar niet recentelijk. Dit weegt de rechtbank dan ook niet in zijn nadeel mee.
Verder heeft de rechtbank gelet op de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten van 27 september 2024, 27 oktober 2024 en 31 oktober 2025 als ook het voortgangsverslag van 30 september 2025. Daaruit maakt de rechtbank op dat de reclassering het recidiverisico inschat op gemiddeld-hoog, maar adviseert geen bijzondere voorwaarden op te leggen, aangezien de verdachte aangeeft hieraan niet langer te willen meewerken. De reclassering beschrijft dat de verdachte in grote mate zijn eigen koers bepaalt en zich moeilijk laat begrenzen. Zijn vertrouwen in de hulpverlening zou gaandeweg verdwenen zijn. Dit laatste heeft de verdachte ter terechtzitting bevestigd.
De op te leggen straf
De rechtbank ziet dat de verdachte veel pijn en verdriet ervaart, er bij hem een enorme onmacht heerst en hij zaken – voornamelijk voor de kinderen – opgelost wil hebben. Dit kan echter nooit een rechtvaardiging zijn voor het strafbare handelen van de verdachte. Ook heeft de rechtbank opgemerkt dat de verdachte inziet dat hij dingen niet goed heeft gedaan, maar dat hij tegelijkertijd ook volhardt in zijn eigen gelijk.
De rechtbank heeft de mededeling van de raadsvrouw van de verdachte dat hij liever een gevangenisstraf wil uitzitten dan dat hij een taakstraf zou uitvoeren gehoord. De rechtbank is echter van oordeel dat de oplegging van een taakstaf in combinatie met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf de meest passende sanctie is gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank hoopt dat de verdachte zal inzien dat hij met het uitzitten van een gevangenisstraf (te) veel op het spel zet. De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte grond is gelegen een lagere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 120 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 116 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij acht de rechtbank het passend om aan de verdachte een taakstraf van 160 uren op te leggen, te vervangen door 80 dagen hechtenis bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan.
De vrijheidsbeperkende maatregel overeenkomstig artikel 38v Sr
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten gericht tegen aangeefster is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een maatregel dient te worden opgelegd strekkende tot beperking van de vrijheid op grond van artikel 38v Sr. De rechtbank zal bepalen dat de maatregel wordt opgelegd voor de duur van twee jaren en bestaat uit het op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 2] en zich niet ophouden binnen een straal van 100 meter rondom het adres [adres 2] De rechtbank zal daarbij bepalen dat een overtreding van het contact- of gebiedsverbod vijf dagen vervangende hechtenis tot gevolg heeft, met een totale duur van zes maanden.
Omdat uit de reclasseringsrapporten een gemiddeld-hoog recidiverisico naar voren komt en uit het dossier blijkt dat de verdachte al eerder contact zocht met aangeefster en zich daarin grenzeloos opstelde, moet er volgens de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de aangeefster. De rechtbank beveelt daarom dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.De vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van [benadeelde 1] t.a.v. feit 1 en 2 (15/340156-24) en 4 (15/233814-24)
De gemachtigde, mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, heeft namens de benadeelde partij [benadeelde 1] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte van in totaal € 2.607,76, bestaande uit € 106,76 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde onder de feiten 1, 2 en 4 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade bestaat volgens opgave van de benadeelde partij uit kosten voor het verkrijgen van medische informatie van de huisarts.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en de schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten. De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen, gelet op de moeizame relatie tussen aangeefster en de verdachte en refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten, voldoende is onderbouwd en door of namens de verdachte niet gemotiveerd is betwist. Het gevorderde bedrag van € 106,76 kan dan ook worden toegewezen.
Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder meer mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen of ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Als geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten met concrete gegevens worden onderbouwd. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partij op beide grondslagen is gebaseerd.
In dit geval staat vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het door de verdachte onder feit 4 bewezenverklaarde feit. Verder heeft de benadeelde partij voldoende gegevens verstrekt waaruit blijkt dat zij door de bewezenverklaarde feiten geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend als schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde vergoeding van € 2.500,- billijk is.
De vordering van € 2.607,76 zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen onder de feiten 1, 2 en 4 [kort gezegd: belaging, bedreiging en mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
De vordering van [benadeelde 3] t.a.v. feit 5 (15/301038-23)
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte van € 427,53 wegens € 27,53 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde onder feit 5 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en de schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten, voldoende is onderbouwd en door of namens de verdachte niet is betwist. Het gevorderde bedrag van € 27,53 kan dan ook worden toegewezen.
Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 sub b BW onder meer mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval staat vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het door de verdachte onder feit 5 bewezenverklaarde feit. Gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend als schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde vergoeding van € 400,00 billijk is.
De vordering van € 427,53 zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen onder feit 5 [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 181, 285, 285b en 300 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 [honderdtwintig] dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 116 [honderdzestien] dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
160 [honderdzestig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 80 [tachtig] dagen hechtenis;
legt aan de verdachte op de
vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende:
- dat de verdachte voor de duur van 2 [twee] jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 2];
- dat de verdachte voor de duur van 2 [twee] jaren zich niet zal ophouden binnen een straal van 100 meter rondom het adres [adres 2];
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 5 [vijf] dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van maximaal 6 [zes] maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij t.a.v. feit 1 en 2 (15/340156-24) en 4 (15/233814-24)
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade tot een bedrag van € 2.607,76 (zegge: tweeduizendzeshonderdenzeven euro en zesenzeventig cent), bestaande uit € 107,76 als vergoeding voor de materiële en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.607,76 (zegge: tweeduizendzeshonderdenzeven euro en zesenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij geldt dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
Benadeelde partij t.a.v. feit 5 (15/301038-23)
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 3] geleden schade tot een bedrag van € 427,53 (zegge: vierhonderdzevenentwintig euro en drieënvijftig cent), bestaande uit € 27,53 euro als vergoeding voor de materiële en € 400,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 427,53 (zegge: vierhonderdzevenentwintig euro en drieënvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij geldt dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
Beslissing voorlopige hechtenis
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. T. van Muijden en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Saelens
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 november 2025.