ECLI:NL:RBNHO:2025:13523

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
15-030656-25 en 15-393372-24 (ttz. gev)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontploffing bij ziekenhuis en drugsmisdrijven

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het tot ontploffing brengen van een explosief bij het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk. De verdachte heeft in de periode van 25 tot 26 november 2024 samen met anderen een explosief geplaatst bij de hoofdingang van het ziekenhuis, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en hennep, en het besturen van een auto onder invloed van drugs. De rechtbank heeft het beroep op psychische overmacht verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder dwang handelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft bijzondere voorwaarden aan de proeftijd verbonden. Tevens is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De rechtbank heeft een schadevergoeding van € 41.670,- toegewezen aan het Rode Kruis Ziekenhuis voor de extra beveiligingskosten die zijn gemaakt na de explosies. De vordering van een andere benadeelde partij is afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-030656-25 en 15-393372-24 (ttz. gev) (P)
Uitspraakdatum: 21 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd ter terechtzitting van 2 juni 2025. De in die zaken ten laste gelegde feiten zijn hierna voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.K. van Ravenzwaaij, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. W.F.J. Kramer, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 15-030656-25
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2024 tot en met 26 november 2024 te Beverwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere malen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in/bij (de directe nabijheid van) het Rode Kruis Ziekenhuis, gelegen aan de Vondellaan 13, door een explosief bij/tegen de draaideur van de hoofdingang van het ziekenhuis te plaatsen/leggen en/of dit explosief in aanraking met vuur te brengen waardoor het explosief tot ontploffing is gekomen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand van het Rode Kruis Ziekenhuis, gelegen aan de Vondellaan 13, en/of de goederen die zich ten tijde van de explosie in en/of in de nabijheid van dit pand bevonden en/of een of meerdere goederen die (op dat moment) toebehoorden aan [benadeelde] en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de personen die zich ten tijde van de explosie in het pand van het Rode Kruis Ziekenhuis bevonden te duchten was;
onder parketnummer 15-393372-24
Feit 2hij op of omstreeks 13 april 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof(fen) als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten heroïne/morfine en/of amfetamine en/of tetrahydrocannabin (THC) terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 67 microgram heroïne/morfine per liter bloed en/of 33 microgram amfetamine per liter bloed en/of 2,3 microgram tetrahydrocannabin (THC) per liter bloed, in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Feit 3hij op of omstreeks 13 april 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,57 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4hij op of omstreeks 13 april 2024 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 73,87 gram hennep gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de ontploffing op 25 november 2024 heeft de officier van justitie vrijspraak verzocht voor het onderdeel ‘levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft bekend de ontploffingen op 25 en 26 november 2024 teweeg te hebben gebracht. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat hierdoor geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Daarnaast heeft de verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen verweer gevoerd op deze feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
Feit 1
- de verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 7 november 2025 heeft afgelegd;
- een proces-verbaal van aangifte gedaan door [aangever] namens bouwbedrijf [benadeelde] van 26 november 2024 (p. 251 tot en met 253);
- een proces-verbaal sporenonderzoek van 24 februari 2025 (p. 312 tot en met 315) met fotomap (p. 316 tot en met 325);
Feiten 2, 3 en 4
  • de verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 7 november 2025 heeft afgelegd;
  • een proces-verbaal rijden onder invloed van 17 november 2024 (p. 7 tot en met 11);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, aanhef, onder 4°, Sv, te weten een rapport van Eurofins van 3 juni 2024 (p. 56 tot en met 58);
  • een proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2024 (p. 14 tot en met 17);
  • een kennisgeving van inbeslagneming (p. 34 en 35);
  • een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 13 november 2024 (p. 67 en 68);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, aanhef, onder 4°, Sv, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 26 november 2024 (p. 69);
  • een kennisgeving van inbeslagneming (p. 36 en 37);
  • een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 18 oktober 2024 (p. 65 en 66).
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
Met betrekking tot het element ‘levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’ overweegt de rechtbank het volgende.
Om te kunnen vaststellen dat sprake was van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, als bedoeld in artikel 157 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat zulk gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (vgl. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653).
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was voor personen die zich ten tijde van de explosie in het pand van het Rode Kruis Ziekenhuis bevonden.. Uit het sporenonderzoek blijkt dat de hoofdingang in aanbouw was en nog niet in gebruik was. In het nieuwe bouwdeel en de aangrenzende hoofdingang vonden ten tijde van de incidenten nog volop bouwwerkzaamheden plaats. De feitelijke situatie in het ziekenhuis is niet onderzocht. Daardoor kan niet worden vastgesteld of er personen in het ziekenhuis aanwezig waren en, als zij aanwezig waren, of zij zich ten tijde van de explosies in de nabijheid van die explosies bevonden. Op basis van het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat voorzienbaar was dat er brand zou kunnen ontstaan, als gevolg waarvan er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Hoewel uit het sporenonderzoek blijkt dat bij de tweede explosie op 26 november 2024 benzine is gebruikt en niet uitgesloten kan worden dat benzine als gevolg van de explosiekracht in het gebouw terecht had kunnen komen en daar tot ontbranding had kunnen komen, waarbij het aanwezige bouwmateriaal en de vloerbedekking van kantonmateriaal mogelijk hadden kunnen bijdragen tot een snelle brandontwikkeling, geldt ook in dit verband dat op grond van het dossier niet vastgesteld kan worden dat er in de nabijheid van dit gedeelte van het pand in aanbouw, personen aanwezig waren. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat door het teweegbrengen van de ontploffingen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was voor personen die zich ten tijde van de explosie in het pand van het Rode Kruis Ziekenhuis bevonden.
De rechtbank spreekt de verdachte daarom partieel vrij van het tenlastegelegde te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht het tenlastegelegde te duchten gevaar voor goederen – dat zich ook heeft verwezenlijkt – wel wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 25 november 2024 en 26 november 2024 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij het Rode Kruis Ziekenhuis, gelegen aan de Vondellaan 13, door een explosief bij de draaideur van de hoofdingang van het ziekenhuis te plaatsen en dit explosief in aanraking met vuur te brengen waardoor het explosief tot ontploffing is gekomen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand van het Rode Kruis Ziekenhuis, gelegen aan de Vondellaan 13, en de goederen die zich ten tijde van de explosie in en in de nabijheid van dit pand bevonden en een of meerdere goederen die op dat moment toebehoorden aan [benadeelde];
Feit 2
hij op 13 april 2024 te Alkmaar, een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten heroïne/morfine en amfetamine en tetrahydrocannabin (THC) terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 67 microgram heroïne/morfine per liter bloed en 33 microgram amfetamine per liter bloed en 2,3 microgram tetrahydrocannabin (THC) per liter bloed, in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Feit 3
hij op 13 april 2024 te Alkmaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,89 gram heroïne;
Feit 4
hij op 13 april 2024 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad 71,90 gram hennep.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 2:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte door externe dwang, namelijk door de bedreiging van de opdrachtgever, waarbij deze een vuurwapen tegen het hoofd van de verdachte heeft gezet, is aangezet tot het teweegbrengen van de explosies. De raadsman stelt dat de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden tegen deze externe dwang.
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt, omdat er geen ondersteunend bewijs is voor de bedreiging van de verdachte. Ook zijn er contra-indicaties waaruit lijkt te volgen dat de verdachte de explosieven heeft geplaatst tegen betaling.
De rechtbank stelt voorop dat aan een beroep op psychische overmacht de eis wordt gesteld dat sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het moet daarbij gaan om een zodanige druk die op de verdachte is uitgeoefend, dat zijn wilsvrijheid is aangetast en onder die omstandigheden niet van hem kon worden gevergd dat hij daar weerstand aan kon bieden.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij onder druk van de opdrachtgever heeft gehandeld, nadat deze hem in elkaar had geslagen en een vuurwapen tegen zijn hoofd had gezet. De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. De verklaring van de verdachte staat op zichzelf en vindt geen ondersteuning in het dossier. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat uit de uitgelezen telefoon van de verdachte blijkt dat hij enkele uren na de eerste explosie berichten heeft gestuurd naar [betrokkene], waarin hij aangeeft dat hij geen geld heeft en een goede klus heeft gedaan. Ook geeft hij aan dat hij de volgende klus gratis zal doen. De rechtbank ziet deze berichten als contra-indicatie voor de verklaring van de verdachte dat hij gedwongen is om de explosies teweeg te brengen. De verklaring van de verdachte dat deze berichten zagen op een andere klus die de verdachte voor [betrokkene] uitvoerde, te weten het slopen van een huis, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
Er is ook verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (OBM) voor de duur van negen maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zijn leven een positieve wending gegeven en is met zijn heroïneverslaving aan de slag gegaan. De verdachte gebruikt inmiddels geen drugs meer. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven en dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het twee keer medeplegen van het tot ontploffing brengen van een explosief bij een ziekenhuis. Het teweegbrengen van dergelijke explosies is de laatste jaren in aantal toegenomen en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Deze explosies veroorzaken grote schade en hebben niet alleen een grote impact op de direct betrokkenen, maar zorgen ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid voor anderen in de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het ontstaan van die gevoelens en heeft zich niet laten weerhouden door het voorzienbare gevaar. Door zijn handelen is immers een zeer gevaarlijke situatie ontstaan, waarbij het ziekenhuis ook forse schade heeft geleden. De rechtbank neemt de verdachte kwalijk dat hij dit gevaar kennelijk voor lief heeft genomen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne en hennep. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Daarnaast heeft de verdachte een personenauto bestuurd terwijl hij onder invloed was van heroïne/morfine, amfetamine en THC. Door in die toestand aan het verkeer deel te nemen heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 25 april 2025 waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Verder overweegt de rechtbank dat de verdachte ter terechtzitting de feiten heeft bekend en daarbij inzicht en verantwoordelijkheid heeft getoond.
Het reclasseringsadvies van 11 juni 2025 vermeldt dat er indicaties aanwezig zijn voor het inzetten van interventies, maar dat de reclassering de verdachte niet voldoende kan begeleiden in een forensisch kader. De reclassering adviseert daarom om bij een strafoplegging geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Oplegging van de sancties
De ernst van de feiten maakt dat de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor de strafoplegging van de rechtspraak en straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. Omdat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie valt de opgelegde straf lager uit dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van
vierentwintig(
24) maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
twaalf(
12) maanden, waarvan
zes (6) maandenvoorwaardelijk, met een proeftijd van
twee(
2) jarenmoet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering Rode Kruis Ziekenhuis
De benadeelde partij
Rode Kruis Ziekenhuisheeft een vordering tot schadevergoeding van € 42.850,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die het als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade ziet op gemaakte kosten voor het inhuren van extra beveiliging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig voor toewijzing in aanmerking komt.
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op het verzoek om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de schade geen rechtstreekse schade betreft, maar ziet op kosten die zijn gemaakt ter voorkoming van toekomstige schade. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een deel van de vordering, te weten € 1.180,- dient te worden afgewezen, gelet op een verkeerde berekening in de facturen.
De rechtbank overweegt het volgende. Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de stukken blijkt dat benadeelde, nadat de verdachte tot twee maal toe een explosie teweeg heeft gebracht bij het ziekenhuis, voor ongeveer een maand extra beveiliging heeft ingehuurd. Weliswaar strekt de extra beveiliging ertoe soortgelijke feiten in de toekomst te voorkomen, maar de rechtbank neemt aan dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Dit maakt dat deze kosten redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan en het rechtstreekse gevolg zijn van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De rechtbank zal bepalen dat de schade tot een bedrag van € 41.670,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering, ter hoogte van € 1.180,- af omdat dit deel is gebaseerd op en verkeerde berekening in de facturen.
hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
[benadeelde]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 67.846,32 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig voor toewijzing in aanmerking komt.
De raadsman heeft de vordering één dag voor de zitting ontvangen. Hij heeft daarom primair verzocht het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, zodat hij een verweer op de vordering kan voorbereiden en de deskundige die het schaderapport heeft opgesteld kan horen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de behandeling een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De rechtbank stelt vast dat de vordering één dag voor de zitting is ingediend en dat er op zitting geen vertegenwoordiger van de benadeelde partij aanwezig is om de vordering toe te lichten. Gelet op die termijn, bezien in het licht van de omvang en complexiteit van de vordering en de omstandigheid dat de verdediging primair naar voren heeft gebracht dat zij onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad en subsidiair de vordering betwist, acht de rechtbank niet verzekerd dat de verdediging voldoende in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren. Het processuele debat heeft aldus onvoldoende kunnen plaatsvinden. Het alsnog bieden van die gelegenheid zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel, gelet op het bepaalde in art. 6 lid 1 EVRM, dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering en bepaalt dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 8, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
artikel 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 2 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
twaalf (12) maanden.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
zes (6) maanden,
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
twee (2) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering Rode Kruis Ziekenhuis
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Rode Kruis Ziekenhuisgeleden schade tot een bedrag van
€ 41.670,- (zegge: eenenveertigduizend zeshonderdzeventig euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Rode Kruis Ziekenhuis, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij Rode Kruis Ziekenhuis de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 41.670,-,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 243 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Straathof, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. E. van Kampen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 november 2025.