ECLI:NL:RBNHO:2025:13524

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
11867353
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning gefixeerde schadevergoeding en achterstallig loon in arbeidsgeschil

In deze zaak verzoekt de werkgever om toekenning van een gefixeerde schadevergoeding van € 22.703,26 aan de werknemer, die de arbeidsovereenkomst vroegtijdig heeft opgezegd. De kantonrechter oordeelt dat er geen dringende reden was voor de werknemer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, maar ziet aanleiding om de vergoeding te matigen. Het tegenverzoek van de werknemer tot toekenning van achterstallig loon wordt toegewezen, terwijl de verzochte vergoedingen aan de werknemer worden afgewezen. De procedure begon met een verzoek van de werkgever op 4 september 2025, waarna de werknemer op 7 oktober 2025 een verweerschrift en tegenverzoek indiende. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter concludeert dat de werknemer niet heeft aangetoond dat er sprake was van onveilige werkomstandigheden die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelt dat de gefixeerde schadevergoeding billijkheidshalve moet worden gematigd tot € 3.200,-, en dat de werkgever nog loon en vakantiedagen aan de werknemer moet betalen, maar dat deze bedragen verrekend worden met de gefixeerde schadevergoeding. De proceskosten worden gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer / rekestnummer: 11867353 \ AO VERZ 25-37
Beschikking van 21 november 2025
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

alsmede haar vennoten:
2.
[verzoeker 2] ,
3.
[verzoeker 3] ,
4.
[verzoeker 4],
allen te [plaats 1] ,
verzoekende partijen,
verwerende partijen in het tegenverzoek,
hierna gezamenlijk te noemen: [verzoekers] ,
gemachtigde: mr. M.C. Lips,
tegen
[verweerder],
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. I. Kouvarnta.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de [verzoekers] om toekenning van een gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe omdat er geen sprake is van een dringende reden die maakt dat de [verweerder] de arbeidsovereenkomst voor afloop van de vaste duur kon beëindigen. Wel ziet de kantonrechter aanleiding de vergoeding te matigen. Het tegenverzoek van de [verweerder] tot toekenning van achterstallig loon wordt toegewezen. De verzochte vergoedingen aan [verweerder] worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
[verzoekers] heeft op 4 september 2025 een verzoek gedaan om onder meer een gefixeerde schadevergoeding toe te kennen ten laste van [verweerder] . [verweerder] heeft op 7 oktober 2025 een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 24 oktober 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden zijn daar verschenen en hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoekers] en [verweerder] hebben ook spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoekers] bij e-mails van 16 en 22 oktober 2025 nog stukken overgelegd. [verweerder] heeft bij e-mail van 20 oktober 2025 nog stukken overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Sinds 23 januari 2025 is [verweerder] , geboren op [datum 1] , bij [verzoekers] werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 22 januari 2026 tegen een loon van laatstelijk € 3.200,- bruto per maand c.a. In de toenmalige arbeidsovereenkomst is een tussentijds opzegbeding opgenomen. De functie van [verweerder] is Sous-Chef in het Japans restaurant van [verzoekers] .
2.2.
Op 28 februari 2025 heeft [verweerder] tegen [verzoekers] gezegd dat hij de arbeidsovereenkomst wil opzeggen. [verzoekers] heeft vervolgens aan [verweerder] een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden met o.a. een hoger loon voor [verweerder] . Het tussentijds opzegbeding is in deze overeenkomst geschrapt. In de begeleidende e-mail van 4 maart 2025 van [verzoekers] staat o.a. het volgende:
“To ensure continuity and stability for both parties, we would like confirmation that you will complete your contract until January 23, 2026. For this reason, we are removing the one-month notice period, as this arrangement provides certainty for both sides. Of course, we are always open to discussing and mutually agreeing on an early termination if necessary.”
2.3.
[verweerder] heeft bij e-mail van gelijke datum aan [verzoekers] bericht:
“I would 100% accept your offer and ready to sign the contract.”
2.4.
De nieuwe arbeidsovereenkomst is door partijen ondertekend en sinds 1 april 2025 van kracht.
2.5.
Op 26 juni 2025 heeft [verweerder] per e-mail de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 augustus 2025 als volgt:
“I wanted let you know I have decided to resign form my position as Sous Chef at [naam 1] . My last working day will be July 31st , 2025. (..)
I also wanted to kindly ask if I could take my remaining holiday on July 21 st, which would make July 20th my final working day. This would really help me for personal health and safety concerns.”
2.6.
Op 4 juli 2025 heeft [verzoekers] aan [verweerder] bericht dat het contract loopt tot januari 2026, maar dat zij de mogelijke opties zullen onderzoeken. [verweerder] heeft daarop bericht dat hij het recht heeft om op te zeggen met inachtneming van de opzegtermijn, in het bijzonder gezien zijn
“health en safety concerns”.In reactie daarop bericht [verzoekers] dat zij begrijpen dat [verweerder] zijn zorgen met een reden naar voren brengt, en dat zij in overleg willen komen tot een voor beide partijen werkbare oplossing.
2.7.
Op 7 juli 2025 hebben partijen een gesprek gehad. Bij e-mail van 8 juli 2025 heeft [verzoekers] aan [verweerder] uitgelegd dat zij het recht hebben om schadevergoeding te vorderen omdat [verweerder] de arbeidsovereenkomst vroegtijdig opzegt, maar dat zij bereid zijn daarvan af te zien, indien [verweerder] blijft werken tot 31 juli 2025 en afziet van zijn opgebouwde vakantiedagen. In het geval [verweerder] met dit voorstel niet akkoord gaat behoudt [verzoekers] zich het recht voor om terug te vallen op de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst van 23 januari 2025 en daarbij het sinds 1 april 2025 betaalde hogere loon en onkosten vergoedingen terug te vorderen.
2.8.
Op 8 juli 2025 heeft [verweerder] het voorstel afgewezen en ontslag op staande voet genomen. In de e-mail heeft [verweerder] zijn ontslag voor zover van belang als volgt verwoord:
“Following your email, I am writing to formally confirm my decision to resign from my position with immediate effect due to serious concerns related to my health and the safety of my work environment under Article 7:679 BW.
Please note that I initially submitted my resignation on June 23rd, providing the standard one-month notice period.
However, due to the company’s continued negligence in addressing my serious health and safety concerns, I am now compelled to change my resignation to take effect immediately.
This decision was not made lightly. Starting in early March, I began to raise various concerns about my working conditions during our weekly Thursday meetings. These concerns escalated over time and culminated in a serious conversation on May 31st during a meeting with [verzoeker 4] at [naam 1] , where I clearly expressed the pressure and distress caused by my working conditions. I trusted that [naam 1] HR department would follow up on this matter and offer support. Unfortunately, no follow-up action was taken, and no assistance was provided. As a result, my physical and mental health deteriorated significantly reaching a point where continuing to work has become untenable.(…)”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekers] verzoekt dat [verweerder] veroordeeld wordt tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 22.703,26. [verzoekers] verzoekt daarnaast dat [verweerder] veroordeeld wordt om de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.002,03 te betalen. [verzoekers] maakt ook aanspraak op de wettelijke rente en vergoeding van de proceskosten.
3.2.
[verzoekers] legt aan het verzoek ten grondslag dat [verweerder] heeft opgezegd zonder dat daarvoor een dringende reden was. Het gaat om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zonder tussentijdse opzegmogelijkheid. Dat betekent dat [verweerder] een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst nog zou hebben geduurd, tot 22 januari 2026. Dat komt neer op een bedrag van € 22.703,26 bruto.
3.3.
[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe aan dat hij heeft opgezegd wegens een dringende reden. In dat geval hoeft geen opzegtermijn in acht te worden genomen of een bepaalde duur uitgediend te worden. [verzoekers] heeft daarom geen recht op een gefixeerde schadevergoeding.
Het tegenverzoek
3.4.
[verweerder] verzoekt dat [verzoekers] veroordeeld wordt om een gefixeerde schadevergoeding te betalen gelijk aan het loon inclusief vakantiegeld dat de arbeidsovereenkomst had behoren voort te duren (€ 22.703,26 bruto). Ook verzoekt [verweerder] om die vergoeding gelet op de omstandigheden billijkheidshalve op een hoger bedrag te stellen. [verweerder] verzoekt daarnaast om toekenning van een transitievergoeding van € 530,50 bruto, betaling van achterstallig loon van € 1.033,84 bruto plus de wettelijke verhoging, vergoeding voor openstaande vakantiedagen van € 1.772,30 bruto en verstrekking van een jaaropgaaf over 2025 en bruto/netto-specificaties voor alle nog te betalen bedragen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast maakt [verweerder] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.028,04.
3.5.
[verweerder] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. [verzoekers] heeft [verweerder] door opzet of schuld een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. [verzoekers] is daarom een verhoogde gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Het gaat er daarbij om dat [verzoekers] haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst grovelijk heeft veronachtzaamd en dat [verweerder] geen ander werk had, geen recht had op een uitkering en niet beschikte over spaargeld.
3.6.
Omdat [verzoekers] moedwillig heeft nagelaten de nodige veiligheidsmaatregelen op de werkvloer te treffen, is er sprake van ernstige verwijtbaarheid van [verzoekers] . Dat maakt dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding
3.7.
[verzoekers] heeft het loon over de periode 1 tot en met 7 juli 2025 (€ 1.033,84 bruto) niet betaald, terwijl [verweerder] die dagen wel gewerkt heeft. Vanwege de te late betaling is [verzoekers] ook de wettelijke verhoging verschuldigd. Daarnaast heeft [verzoekers] de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen (€ 1.772,30 bruto) niet uitbetaald bij het einde van het dienstverband.
3.8.
[verzoekers] voert verweer tegen het tegenverzoek dat strekt tot afwijzing van de verzoeken van [verweerder] .

4.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

4.1.
Omdat het verzoek en het tegenverzoek over en weer verband houden zullen zij gezamenlijk worden behandeld. In de kern gaat het om de vraag of [verweerder] een dringende reden had om op staande voet ontslag te nemen. Zo niet, dan kan [verzoekers] aanspraak maken op een gefixeerde schadevergoeding. Zo ja, dan kan [verweerder] in beginsel aanspraak maken op zo’n vergoeding.
Vervaltermijn tegenverzoek [verweerder] gefixeerde schadevergoeding
4.2.
[verzoekers] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat het verzoek van [verweerder] tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding niet ontvankelijk is, omdat het is ingediend na de wettelijke vervaltermijn van twee maanden [1] .
4.3.
Dit verweer slaagt. Tussen partijen staat vast dat de arbeidsovereenkomst door de opzegging van [verweerder] op 8 juli 2025 is geëindigd. Het tegenverzoek is ingediend op 7 oktober 2025. Dit betekent dat het verzoek niet ontvankelijk is, omdat er meer dan twee maanden zijn verstreken sinds het einde van de arbeidsovereenkomst. Er is geen aanleiding om te oordelen dat [verzoekers] geen beroep kan doen op de vervaltermijn.
4.4.
De overige onderdelen van het tegenverzoek, waaronder de verzochte transitievergoeding, zijn wel ontvankelijk, omdat daarvoor een vervaltermijn van drie maanden geldt. Deze onderdelen zullen hierna in 4.27 tot en met 4.32 worden beoordeeld.
Wilsgebrek en waarschuwingsplicht
4.5.
Het verweer van [verweerder] , dat het weglaten van het tussentijds opzegbeding in het tweede contract niet rechtsgeldig is, wordt verworpen. Tegenover de door [verzoekers] overgelegde correspondentie over het aanpassen van het contract op dit punt (zie 2.2 en 2.3) heeft [verweerder] niets aangevoerd dat het gestelde wilsgebrek onderbouwt. [verzoekers] heeft expliciet benoemd
dat en waaromhet tussentijds opzegbeding in het tweede contract is komen te vervallen. [verweerder] is daarmee akkoord gegaan. De kantonrechter volgt niet dat [verzoekers] naast voornoemde toelichting ook een waarschuwingsplicht had om te wijzen op de mogelijke financiële gevolgen in het geval [verweerder] toch tussentijds opzegt.
Ontslag op staande voet
4.6.
Door een ontslag op staande voet wordt de arbeidsovereenkomst plotseling en met onmiddellijke ingang beëindigd. Dit heeft voor de wederpartij, in dit geval de [verzoekers] , ingrijpende gevolgen. Daarom moet een ontslag op staande voet aan strenge formele en inhoudelijke eisen voldoen [2] . Een ontslag op staande voet is alleen geldig als aan drie eisen is voldaan. De eerste eis is dat er een dringende reden voor het ontslag op staande voet moet bestaan. De tweede eis is dat er onverwijld moet worden opgezegd. De derde eis is dat de dringende reden onverwijld moet worden meegedeeld aan de wederpartij.
4.7.
In deze zaak heeft [verzoekers] gemotiveerd bestreden dat is voldaan aan de eerste en de tweede eis.
Dringende reden
4.8.
Dringende redenen zijn redenen waardoor van de [verweerder] niet kan worden gevraagd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren [3] . In de wet staan voorbeelden van een dringende reden voor een ontslag op staande voet voor de [verweerder] [4] . Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking worden genomen. Omdat [verweerder] zich beroept op de dringende reden, rust op hem de bewijslast.
4.9.
Volgens [verweerder] is sprake van een dringende reden als genoemd in artikel 7:679 lid 2 onder i BW [5] , neerkomende op onveilige werkomstandigheden, bestaande uit onafgebroken alleen werken in de keuken, valse rapportages achteraf laten opstellen, het moeten gebruiken van producten die over de datum zijn en ‘om niet’ werken (door niet betalen van compensatie uren).
4.10.
In de ontslagbrief, die de dringende reden fixeert, heeft [verweerder] gesteld, kort gezegd, dat hij zijn zorgen over de werkomstandigheden aan de orde heeft gesteld in een gesprek op 31 mei 2025 met [verzoeker 4] , maar dat [verzoekers] heeft nagelaten om de benodigde maatregelen te nemen waardoor zijn psychische en geestelijke gezondheid een punt hebben bereikt waarop verder werken niet meer mogelijk was. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.11.
Als onbetwist neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat [verweerder] kritische noten heeft geplaatst bij de werkomstandigheden, en dat [verzoekers] naar aanleiding daarvan periodieke werkoverleggen heeft ingevoerd om ruimte te bieden voor bespreking en evaluatie van de aangedragen punten. Met betrekking tot deze overleggen heeft [verzoekers] de berichtenwisseling overgelegd. Daaruit leidt de kantonrechter af dat [verweerder] daarin geen specifieke punten heeft aangedragen over de gestelde onveilige werkomstandigheden. Op de zitting heeft [verweerder] verklaard dat de werkoverleggen weinig voorstelden, wat [verzoekers] betwist. Hoe dit verder ook zit, vast staat dat [verweerder] op 31 mei 2025 met
[verzoeker 4] een apart gesprek heeft gehad. Uit de berichtenwisseling met [verweerder] na dit gesprek valt af te leiden dat [verweerder] in dit overleg de ruimte heeft gevoeld om zijn zorgen aan de orde te stellen. Zo bedankt [verzoeker 4] [verweerder] voor zijn openheid en eerlijkheid en schrijft [verweerder] dat hij blij is met de constructieve bespreking en dat naar hem is geluisterd.
4.12.
De vraag is vervolgens in hoeverre kan worden vastgesteld dat [verzoekers] de gestelde onveilige werkomstandigheden niet heeft opgepakt, zodanig dat dit een ontslag op staande voet ontslag rechtvaardigt.
4.13.
Met betrekking tot het verwijt dat [verweerder] onafgebroken alleen moet werken in de keuken heeft [verzoekers] gemotiveerd en gedocumenteerd aan de hand van werkroosters personeelsplanning uiteengezet dat [verweerder] volgens een vast rooster werkte, op dinsdag en woensdag vrij was, maandag en donderdag zelfstandig werkte en op vrijdag tot en met zondag met een collega (lunchtijd) en twee collega’s (in de avond). [verweerder] heeft dit niet betwist, zodat van de juistheid wordt uitgegaan. Deze werksituatie is zonder verdere aanknopingspunten niet als onveilig aan te merken.
4.14.
[verzoekers] heeft aan de hand van Whatsapp berichten betoogd dat zij geen ontoelaatbare druk op [verweerder] heeft gezet. Zo is de strekking van de berichten van [verzoekers] na ziekmelding van [verweerder] dat hij de tijd moet nemen om uit te rusten en beter te worden. Weliswaar heeft [verweerder] aangevoerd dat hij zich door de berichten gepusht voelde om weer aan het werk te gaan. Er zijn echter onvoldoende aanknopingspunten gebleken dat dit gevoel van [verweerder] als voorstelbaar kan worden gezien. Op de zitting heeft [verweerder] op vragen van de kantonrechter verklaard dat hij toe was aan een
breakmaar die niet kreeg van [verzoekers] . Daar staat tegenover de door [verzoekers] overgelegde berichtenwisseling over een geplande vakantie van [verweerder] . Daarin is te lezen dat [verweerder] aan [verzoekers] bericht dat hij zijn vakantie op 19 juni 2025 wil cancelen, wat [verzoekers] hem afraadt. Letterlijk heeft [verzoekers] aan [verweerder] bericht:
“No man, that’s not needed. You need your holiday.”Daarop heeft [verweerder] gereageerd
: “No it is okay please don’t feel bad. I will go later [naam 2] !! Like a month!!! Hahahah”Uit deze berichten kan niet worden afgeleid dat aan door [verzoekers] aan [verweerder] geen break werd gegund.
4.15.
De stelling dat [verweerder] “om niet” heeft gewerkt door het niet compenseren van overuren heeft [verzoekers] betwist. [verweerder] heeft er echter op gewezen dat de overgelegde urenbalans (waaruit volgens [verzoekers] zou blijken dat [verweerder] juist meer loon heeft ontvangen) betrekking heeft op de periode vóór 26 maart 2025. De klacht van [verweerder] heeft betrekking op de periode daarna. Als onbetwist kan worden vastgesteld dat [verzoekers] het systeem van betaling van overuren inderdaad eenzijdig heeft gewijzigd door het aanhouden van vaste sluitingstijden. [verweerder] heeft echter niet concreet gemaakt tot welk nadeel dit heeft geleid.
4.16.
Met betrekking tot het niet voldoen aan de HACCP-hygiëneregels en het opstellen van valse rapportages heeft [verzoekers] erop gewezen dat het volgen van de HACCP-standaard volgens de functie omschrijving een van de verantwoordelijkheden was van [verweerder] . Volgens [verweerder] was dat echter pas het geval sinds 12 juni 2025 (wegens afwezigheid van een collega) en heeft hij niet de benodigde training gekregen. [verzoekers] heeft op de zitting erkend dat zij op 15 juni 2025 in een bericht aan [verweerder] de instructie heeft gegeven om te rommelen met de data van producten. Ook heeft [verweerder] foto’s overgelegd van voedsel producten met etiketten van verlopen data in de vrieskist. In zoverre kunnen op dit punt onregelmatigheden worden vastgesteld. Onduidelijk is echter gebleven hoe de verantwoordelijkheid van [verweerder] als Sous-Chef in het kader van zijn functieomschrijving in deze kwestie moet worden geduid. Omdat ook niet is betwist dat [verweerder] niet benodigde training en begeleiding heeft gekregen is wel aannemelijk dat [verzoekers] op het gebied van hygiëneregels steken heeft laten vallen en dat [verzoekers] [verweerder] daarin heeft betrokken. Het is begrijpelijk dat [verweerder] zich hierbij niet prettig voelde.
4.17.
Alles afwegende is de kantonrechter met betrekking tot de dringende reden concluderend van oordeel dat [verweerder] niet heeft aangetoond dat sprake is geweest van omstandigheden die een ernstig gevaar opleveren voor [verweerder] zodanig dat hij op 8 juli 2025 met onmiddellijke ingang de arbeidsovereenkomst kon opzeggen. Bij dit oordeel wordt nog het volgende betrokken.
4.18.
Onduidelijk is gebleven welke exacte zorgen [verweerder] over de werkomstandigheden in het gesprek van 31 mei 2025 heeft geuit. [verweerder] heeft aanvankelijk op 26 juni 2025 opgezegd tegen 31 juli 2025. Deze opzegbrief maakt geen melding van onveilige werkomstandigheden die tot de opzegging hebben geleid. Wel schrijft [verweerder] dat hij vanaf 21 juli 2025 vakantie wilde opnemen vanwege “
health and safety concerns”. Duidelijk is geworden dat het opnemen van vakantie voor [verweerder] belangrijk was. Daarnaast verkeerde [verweerder] klaarblijkelijk in de (onjuiste) veronderstelling dat het hem volgens dwingende beschermingsregels van het Nederlandse arbeidsrecht hoe dan ook was toegestaan om tussentijds ontslag te nemen. Het heeft ertoe geleid dat [verweerder] niet akkoord wilde gaan met het voorstel van [verzoekers] om minnelijk uit elkaar te gaan per 31 juli 2025 zonder opname en uitkering van opgebouwde vakantiedagen. Het lijken vooral deze omstandigheden te zijn geweest die [verweerder] ertoe hebben gebracht ontslag op staande voet te nemen. Immers, tussen 26 juni 2025 en 8 juli 2025 zijn geen nieuwe omstandigheden op het punt van de onveilige werkomstandigheden gesteld of gebleken. [verzoekers] heeft in deze periode met het voorstel van 8 juli 2025 in overeenstemming gehandeld met haar intentie om in goed overleg te komen tot een gezamenlijke oplossing als een vroegtijdige beëindiging noodzakelijk blijkt (zie 2.2. laatste zin bij de aanpassing van het contract op 4 maart 2025).
4.19.
[verweerder] heeft ter onderbouwing van zijn betoog getuigenverklaringen ingebracht. Deze verklaringen ondersteunen het beeld dat er bij [verzoekers] aandachtspunten zijn voor de werksituatie bij [verzoekers] , maar leiden niet tot een ander oordeel.
Gefixeerde vergoeding matiging
4.20.
Het ontbreken van dringende reden voor het ontslag op staande voet leidt ertoe dat [verzoekers] aanspraak kan maken op een vergoeding, zoals door [verzoekers] verzocht.
4.21.
In de specifieke omstandigheden van dit geval, zoals hiervoor besproken, ziet de kantonrechter aanleiding om de vergoeding billijkheidshalve te matigen [6] . [verweerder] heeft bepleit dat een aan [verzoekers] toe te kennen vergoeding moet worden gematigd tot nihil. De kantonrechter begrijpt dit verweer aldus dat de regel dat de rechter niet tot minder dan drie maanden loon mag matigen in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is [7] . Dit verweer slaagt. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.22.
Het gaat om een zeldzaam geval van onterecht ontslag op staande voet door een [verweerder] . De hieruit voortvloeiende wettelijke vergoedingsplicht treft een [verweerder] naar verhouding zwaar. De financiële gevolgen van een onterecht ontslag op staande voet door een [verweerder] zijn immers sowieso aanzienlijk, omdat het loon stopt en [verweerder] geen aanspraak heeft op een werkloosheidsuitkering. Aannemelijk is dat [verweerder] ook niet beschikt over spaargeld waarop hij kan terugvallen.
4.23.
Bij het voorstel van [verzoekers] van 8 juli 2025 om per 31 juli minnelijk uit elkaar te gaan heeft [verzoekers] een voorbehoud gemaakt waarin [verweerder] is voorgehouden dat [verzoekers] beroep kon doen op het eerste contract met een lager salaris. [verweerder] zou dan het hogere salaris dat hij sinds 1 april 2025 heeft ontvangen moeten terug betalen, als [verweerder] niet akkoord gaat (zie hiervoor onder 2.7). Deze insteek getuigt weinig van goed werkgeverschap, en is bovendien tegenstrijdig met het in deze procedure ingenomen standpunt dat zij [verweerder] houdt aan het
tweedecontract, zonder tussentijds opzegbeding. [verzoekers] heeft aldus ook onnodig verwarring gezaaid over wat de rechten en plichten van [verweerder] waren na de ‘gewone’ opzegging van 26 juni 2025, wat evenmin getuigt van goed werkgeverschap.
4.24.
[verweerder] is van Koreaanse afkomst en niet bekend met het Nederlands rechtsstelsel. Door zijn afkomst is hij gewend aan een cultuur waarin veel respect is voor autoriteit, zo is verklaard door zijn echtgenote. Op de zitting is aannemelijk geworden dat het cultuurverschil mede heeft geleid tot misverstanden over wat [verweerder] en [verzoekers] van elkaar verwachtten in hun werkverhouding. [verzoekers] heeft dat ook erkend.
4.25.
In de hiervoor genoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de gefixeerde vergoeding billijkheidshalve moet worden gematigd tot een bedrag dat overeenkomst met één maand loon, neerkomende op € 3.200,- .
Saldo vergoeding na verrekening
4.26.
Zoals hierna bij 4.28 e.v. zal blijken moet [verzoekers] nog loon aan [verweerder] betalen over de periode 1 – 8 juli 2025 en opgebouwde en niet genoten vakantiedagen uitkeren in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verzoekers] heeft in dat kader eind juli 2025 beroep gedaan op verrekening van bedoelde loonbetaling met de aanspraak op de gefixeerde vergoeding. Dat beroep slaagt. Hierdoor resteert per saldo een bedrag van € 393,86 (€ 3.200 -/- € 2.806,14) dat [verweerder] aan [verzoekers] moet betalen.
De conclusie is dat de door [verzoekers] verzochte vergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 393,86. De gevorderde wettelijke rente wordt, zoals verzocht toegewezen met ingang van 13 augustus 2025.
Buitengerechtelijke kosten
4.26.
De door [verzoekers] verzochte vergoeding buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, omdat uit de stukken blijkt dat [verzoekers] kosten heeft gemaakt om het geschil buiten de rechter om af te wikkelen. De vergoeding zal worden gematigd tot het toe te wijzen bedrag, neerkomende op € 59,08. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
Resterende onderdelen van het tegenverzoek en verrekening
Transitievergoeding
4.27.
Voor de aanspraak op een transitievergoeding is vereist dat de opzegging van [verweerder] het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de [verzoekers] . Omdat hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van een dringende reden kan niet langs die weg ernstig verwijtbaar handelen worden vastgesteld. De stelling dat [verzoekers] moedwillig heeft nagelaten de nodige maatregelen te treffen strekkende tot veiligheid van [verweerder] is betwist. [verweerder] heeft geen andere omstandigheden aangevoerd dan hetgeen hiervoor is besproken in het kader van het ontslag op staande voet. De gedragingen van [verzoekers] , voor zover die vast zijn komen te staan, zijn niet aan te merken als ernstig verwijtbaar handelen. Dit deel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Achterstallig loon en openstaande vakantiedagen
4.28.
Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat [verweerder] gedurende het dienstverband 12 vakantiedagen heeft opgebouwd, maar niet opgenomen. De juistheid van het daarmee corresponderende bedrag aan loon ad € 1.772,30 bruto is evenmin bestreden.
4.29.
Dit zelfde geldt voor het aan [verweerder] toekomende loon over de periode 1 juli tot en met 7 juli 2025, neerkomende op € 1.033,84 bruto. Totaal is [verzoekers] aan [verweerder] in beginsel een bedrag van € 2.806,14 bruto verschuldigd.
4.30.
Zoals hiervoor bleek heeft [verzoekers] een geslaagd beroep gedaan op verrekening met de gefixeerde vergoeding. Dit leidt ertoe dat [verzoekers] aan [verweerder] niets meer is verschuldigd. Dit betekent ook dat de door [verweerder] gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.31.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de door [verweerder] verzochte vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen.
Jaaropgaaf en bruto – netto specificaties
4.32.
Het daartoe strekkende verzoek zal worden toegewezen als na te melden in de beslissing. Voor een dwangsom bestaat geen aanleiding, omdat [verzoekers] heeft verklaard vrijwillig aan deze veroordeling te voldoen.
In het verzoek en tegenverzoek
Proceskosten
4.33.
In de uitkomst van het verzoek en het tegenverzoek ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zien dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.34.
De beschikking zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat de door [verzoekers] aangevoerde risicosituatie zich niet voordoet.

5.De beslissing

De kantonrechter
het verzoek
5.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoekers] van een gefixeerde schadevergoeding van € 393,86, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 13 augustus 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoekers] van de buitengerechtelijke kosten van € 59,08;
het tegenverzoek
5.3.
veroordeelt [verzoekers] tot overlegging aan [verweerder] van een jaaropgaaf over 2025 en een bruto/netto-specificatie van de eindafrekening van de over en weer toekomende bedragen;
in het verzoek en tegenverzoek
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zien dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2025.

Voetnoten

1.artikel 7:686a lid 4 Burgerlijk wetboek (BW)
2.artikel 7:677 lid 1 BW
3.artikel 7:679 lid 1 BW
4.artikel 7:679 lid 2 BW
5.Wanneer de voortduring van de arbeidsovereenkomst voor [verweerder] zou zijn verbonden met ernstige gevaren voor leven, gezondheid, zedelijkheid of goede naam, die niet duidelijk waren bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst.
6.Artikel 7:677lid 4 BW
7.Artikel 6:2 lid 2 BW