Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
3.3. [gedaagde sub 3] ,
4.4. [gedaagde sub 4] ,
1.De procedure
2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
f200.000,00 (€ 90.756,00).
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, staat de vraag centraal of een onroerende zaak die in de nalatenschap valt, op grond van de aanbiedingsplicht aan de eiser in eigendom moet worden overgedragen. De rechtbank heeft op 19 november 2025 in een eindvonnis geoordeeld dat de vordering van de eiser niet toewijsbaar is. Dit geldt ook voor de vorderingen van gedaagde sub 2, die betrekking hebben op de betaling van de schulden van de nalatenschap en de verdeling daarvan.
De procedure begon met een tussenvonnis op 4 december 2024, waarin de rechtbank de partijen vroeg om antwoordakten in te dienen. Tijdens de zitting op 17 oktober 2024 werd de geldigheid van de aanbiedingsplicht besproken. De rechtbank oordeelde dat de aanbiedingsplicht, zoals opgenomen in een overeenkomst van 15 mei 1995, nog steeds van kracht is. Dit betekent dat de onroerende zaak eerst aan de eiser moet worden aangeboden voor een bepaalde koopsom.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard, wat inhoudt dat de erfgenamen de nalatenschap moeten vereffenen volgens de wettelijke voorschriften. Dit is ter bescherming van de schuldeisers van de nalatenschap. De rechtbank concludeert dat het toewijzen van de vorderingen van de eiser in strijd zou zijn met de wettelijke rangorde van schulden, aangezien er mogelijk andere schulden zijn die niet volledig kunnen worden voldaan.
De rechtbank heeft ook de vorderingen van gedaagde sub 2 afgewezen, die onder andere vroegen om medewerking aan de vereffening van de nalatenschap. De rechtbank oordeelt dat de andere erfgenamen niet verplicht kunnen worden om mee te werken aan de betaling van de door gedaagde sub 2 genoemde vorderingen, omdat de omvang van de schulden onduidelijk is en de vereffening nog niet is voltooid. Uiteindelijk heeft de rechtbank alle vorderingen van de eiser en gedaagde sub 2 afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.