5.2.Het Uwv heeft ter zitting aangevoerd dat geen sprake is van een spoedeisend belang, nu verzoekster een voorschot van € 250,00 heeft ontvangen.
6. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd over haar financiële situatie een voldoende spoedeisend belang gelegen. Er is onvoldoende bekend of zij in aanmerking komt voor een Pw-uitkering en het verleende voorschot van € 250,00 is ontoereikend om in haar kosten te voorzien.
De inhoudelijke vraag die vervolgens voorligt is of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het bestreden besluit in de bezwaarfase niet in stand zal blijven.
7. Verzoekster stelt dat het besluit niet is voorzien van een dragende motivering en dat het niet mogelijk is een inhoudelijke discussie over de aanleiding voor de werkloosheid te voeren met het Uwv. In het bezwaarschrift heeft verzoekster aangevoerd dat zij niet verwijtbaar werkloos is. Het Uwv heeft zich op een niet-kenbaar standpunt van de ex-werkgever gebaseerd. Verzoekster heeft inmiddels een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter, waarin zij stelt dat geen sprake is van een dringende redenen om tot ontslag over te gaan, in de zin van artikel 7:677, eerste lid, en artikel 7:679, eerste lid, van het BW. Daarnaast wijst verzoekster erop dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst op 30 november 2025 beëindigd zou worden, en beroept zich daarvoor op paragraaf 7 van de Beleidsregels toepassing artikel 24 en 27 WW 2006. Dit betekent volgens verzoekster dat de maatregel na 30 november 2025 moet worden beëindigd.
8. Het Uwv heeft in het verweerschrift toegelicht op welke manier het besluit tot stand is gekomen. Omdat uit de aanvraag voor een WW-uitkering blijkt dat mogelijk sprake is van verwijtbare werkloosheid is op 23 september 2025 contact opgenomen met de ex-werkgever. De ex-werkgever bevestigde dit vermoeden. Vervolgens is verzoekster op 2 oktober 2025 gebeld. Verzoekster gaf aan dat zij met een rechtszaak bezig is en dat er in de privésfeer iets is gebeurd. Omdat het Uwv een eigen onderzoekplicht heeft, wordt verzoekster in de bezwaarprocedure uitgenodigd voor een hoorzitting om haar kant van het verhaal toe te lichten.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat het Uwv voorafgaand aan zijn besluit summier onderzoek heeft verricht. Dat heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting ook erkend. Ook heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting erkend dat het besluit van 3 oktober 2025 onvoldoende is gemotiveerd. Het Uwv is afgegaan op het aanvraagformulier en een telefonisch gesprek met de ex-werkgever van verzoekster. Vervolgens is kort met verzoekster gesproken op 2 oktober 2025. Naar de gedragingen die tot het ontslag op staande voet hebben geleid, is verder in het geheel geen onderzoek verricht.
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het Uwv daarmee, gelet op het hier van toepassing zijnde toetsingskader zoals weergegeven onder 4.2 en 4.3, onvoldoende onderzoek ten grondslag gelegd aan zijn besluit. Daarnaast is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Het besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. De voorzieningenrechter is er, gelet op hetgeen de gemachtigde van verzoekster heeft aangevoerd, niet zonder meer van overtuigd dat het gedrag van verzoekster een ontslag op staande voet wegens een dringende reden rechtvaardigt. Uit de door verzoekster ingediende stukken blijkt dat ex-werkgever eerst per brief van 25 augustus 2023 de tijdelijke arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd en daarbij heeft meegedeeld dat deze arbeidsovereenkomst zou eindigen op 30 november 2025. Daarna heeft de ex-werkgever verzoekster op staande voet ontslagen. De verweten gedragingen zijn door het Uwv niet nader onderzocht, terwijl verzoekster in het telefoongesprek met de medewerker van het Uwv naar voren heeft gebracht een rechtszaak te zijn gestart om het ontslag op staande voet aan te vechten. Het Uwv had, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, naar aanleiding van deze mededeling meer onderzoek moeten verrichten naar de omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid. Inzicht in en duidelijkheid over deze omstandigheden ontbreken vooralsnog.
12. Omdat het onderzoek dat noodzakelijk is voor het standpunt van het Uwv dat sprake is van een dringende reden voor ontslag, in de bezwaarfase nog volledig moet plaatsvinden, is het ook nog maar zeer de vraag of het door verweerder ingenomen standpunt in bezwaar gehandhaafd kan worden. Nu nog geheel niet vaststaat tot welke uitkomst het onderzoek zal leiden, komt aan het belang van verzoekster bij een voorlopige voorziening doorslaggevend gewicht toe. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en schorst het primaire besluit tot en met de datum van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter treft daarbij de voorlopige voorziening dat verweerder aan verzoekster voorschotten op de WW-uitkering dient toe te kennen met ingang van de datum waarop het verzoek om voorlopige voorziening door de rechtbank is ontvangen, zijnde 21 oktober 2025. Deze voorziening vervalt op de datum van de beslissing op bezwaar.