3.3.2.Bewijsoverweging feit 1
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele gedragingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In de onderhavige zaak is dat ook het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan een aangever of aangeefster. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring(en) van een aangever of aangeefster voldoende wettig bewijs opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat elk bestanddeel van het ten laste gelegde feit bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van een aangever of aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De rechtbank overweegt verder dat voor een veroordeling van verkrachting (zoals de tekst van de wet luidde op het moment van de ten laste gelegde gedraging) moet komen vast te staan dat de verdachte door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden de aangeefster heeft gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Gelet op het geschetste juridische kader overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaringen van de aangeefster
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van de aangeefster [het slachtoffer] (hierna: de aangeefster) in zowel het informatieve gesprek zeden als haar aangifte, in grote lijnen gelijkluidend zijn. Deze verklaringen zijn consistent en gedetailleerd en de rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud daarvan. De rechtbank zal de verklaringen van de aangeefster daarom als uitgangspunt voor de bewijsvoering nemen.
De aangeefster heeft verklaard dat zij en de verdachte een relatie hebben gehad van ongeveer twaalf jaar. In december 2023, rond de kerstdagen, was de aangeefster samen met de verdachte in zijn kantoorpand in Cruquius. Zij zat samen met de verdachte op de bank. De verdachte pakte op dat moment de aangeefster vast, betastte haar en probeerde haar kleding uit te trekken. De verdachte heeft toen tegen haar gezegd dat hij ‘zin’ had en dat hij haar wilde naaien. De aangeefster zei tegen de verdachte dat hij haar onderbroek met rust moest laten en dat zij geen seks met hem wilde. De verdachte trok desondanks haar kleding uit en gooide haar op de grond. De aangeefster bleef zeggen dat zij niet wilde. De verdachte heeft daarop meerdere keren gezegd dat hij wel wilde. De verdachte heeft toen geprobeerd de aangeefster te wurgen en hij hield daarbij zijn hand voor haar mond. De verdachte ging vervolgens met zijn geslachtsdeel in haar geslachtsdeel en heeft op enig moment het condoom eraf getrokken. Ook heeft hij de aangeefster hard in haar armen geknepen, haar vastgepakt en tegen haar lichaam getrapt. De aangeefster heeft gedurende deze handelingen meerdere malen tegen de verdachte gezegd en gegild dat zij geen seks met hem wilde, dat het tegen haar zin was en heeft geprobeerd de verdachte van zich af te duwen. Van dit voorval heeft de aangeefster met haar telefoon een geluidsopname gemaakt.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd, de zich in het dossier bevindende uitwerkingen van de geluidsopnames waar de aangeefster over heeft verklaard en de foto van het bij de aangeefster aangetroffen letsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de gespreksinhoud van de door de aangeefster gemaakte geluidsopnames, waarvan de uitwerkingen zich in het dossier bevinden, zien op die bewuste avond in december 2023 en dat hij deze ook herkent als gesprekken tussen hem en de aangeefster. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat de inhoud van de geluidsopnames zien op het door de aangeefster hiervoor beschreven voorval in december 2023 in het kantoorpand in Cruquius. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de onderbroek van de aangeefster inderdaad omlaag heeft gedaan omdat hij die avond seks met haar wilde.
Op basis van de uitwerkingen van de geluidsopnames kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de aangeefster meerdere keren heeft gezegd (en gegild), op de vraag van de verdachte of hij haar mocht naaien, dat zij niet wilde, dat het tegen haar zin is, dat de verdachte haar los moet laten en moet ophouden. Ook is te horen dat de aangeefster vraagt waarom de verdachte haar onderbroek uit doet en dat ze niet wil dat de verdachte haar benen wijd doet. Te horen is voorts dat de verdachte meerdere keren zegt dat hij wel wil, dat de aangeefster piepend ademt en zegt geen lucht meer te krijgen. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de foto op pagina 17 van het procesdossier, waarop een blauwe plek op de arm van aangeefster is te zien, ziet op het voorval in december 2023 en (dus) betrekking heeft op de ten laste gelegde feiten.
Dwang
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster over de ten laste gelegde handelingen en de daarbij door de verdachte toegepaste dwang voldoende ondersteund wordt door de uitwerking van de geluidsopname. Hieruit blijkt namelijk dat de verdachte de aangeefster op de grond heeft gegooid, haar heeft geprobeerd te wurgen en zijn hand voor haar mond heeft gehouden. Daarnaast heeft hij haar hard in haar armen geknepen, haar hardhandig vastgepakt en tegen haar lichaam getrapt. Ook heeft de verdachte de kleding van de aangeefster uitgetrokken en heeft hij haar benen gespreid. Met zijn handelen heeft de verdachte een dwangsituatie gecreëerd waaraan de aangeefster – ondanks haar verzet – geen weerstand kon bieden en waaraan ze zich niet kon en durfde te onttrekken.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ontkend dat hij de aangeefster heeft verkracht. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting komt er in de kern op neer dat de aangeefster alles in scène heeft gezet en dat zij over alles heeft gelogen. Dit door de verdachte geschetste scenario is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele manier aannemelijk geworden, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.3.3.Bewijsoverweging feit 2
In het verlengde van de voorgaande bewijsoverweging is de rechtbank van oordeel dat ook het onder 2 ten laste gelegde feit, de mishandeling van de aangeefster tijdens hetzelfde voorval, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verklaringen van de aangeefster vinden op dat punt steun in de hiervoor genoemde foto van december 2023 met daarop bij de aangeefster waarneembaar letsel. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door haar op de grond te gooien, haar tegen het lichaam te trappen, haar te wurgen en een hand voor haar mond te houden en haar in haar armen te knijpen.