ECLI:NL:RBNHO:2025:13759

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
15/184902-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting en mishandeling met contact- en locatieverbod

In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 november 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en heeft een contact- en locatieverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de aangeefster, die verklaarde dat de verdachte haar meerdere keren had gedwongen tot seksuele handelingen tegen haar wil. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en gedetailleerd beoordeeld en deze als uitgangspunt voor de bewijsvoering genomen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de aangeefster alles in scène had gezet, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk had gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de aangeefster, wat leidde tot de opgelegde straf en maatregelen. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedaan, waarbij een bedrag van € 7.500,- werd toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/184902-24 (P)
Uitspraakdatum: 7 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 oktober 2025 en 24 oktober 2025 (sluiting) in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Roethof, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2023 tot en met 29 december 2023 (in een kantoorpand) te Cruquius, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [het slachtoffer], door zijn, verdachtes, penis (meermalen) in de vagina van [het slachtoffer] te duwen, zonder hierbij een condoom te gebruiken, en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat
- [het slachtoffer] meermalen aan hem, verdachte, te kennen had gegeven dat zij geen seks met verdachte wilde (door te zeggen/roepen “Ik wil niet, ik wil niet!”) en/of
- verdachte [het slachtoffer] op de grond gooide en/of
- ( vervolgens) [het slachtoffer] te wurgen en/of zijn, verdachtes, hand(en) voor haar mond te houden en/of
- [het slachtoffer] hard in haar arm(en) te knijpen en/of hardhandig vast te pakken en/of
- de (onder)kleding van [het slachtoffer] uit te trekken en/of
- de benen van [het slachtoffer] te spreiden,
waardoor een bedreigende situatie is ontstaan waartegen [het slachtoffer] zich niet kon verzetten en/of waaraan [het slachtoffer] zich niet kon onttrekken.
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2023 tot en met 29 december 2023 (in een kantoorpand) te Cruquius, althans in Nederland, [het slachtoffer], heeft mishandeld door
- [het slachtoffer] op de grond te gooien en/of
- [het slachtoffer] (meermalen) (met zijn vuisten) in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te stompen en/of te trappen en/of
- [het slachtoffer] te wurgen en/of zijn, verdachtes, hand(en) voor haar mond te houden en/of
- [het slachtoffer] hard in haar arm(en) te knijpen en/of hardhandig vast te pakken.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte wegens onvoldoende bewijs moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsoverweging feit 1
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele gedragingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In de onderhavige zaak is dat ook het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan een aangever of aangeefster. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring(en) van een aangever of aangeefster voldoende wettig bewijs opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat elk bestanddeel van het ten laste gelegde feit bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van een aangever of aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De rechtbank overweegt verder dat voor een veroordeling van verkrachting (zoals de tekst van de wet luidde op het moment van de ten laste gelegde gedraging) moet komen vast te staan dat de verdachte door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden de aangeefster heeft gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Gelet op het geschetste juridische kader overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaringen van de aangeefster
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van de aangeefster [het slachtoffer] (hierna: de aangeefster) in zowel het informatieve gesprek zeden als haar aangifte, in grote lijnen gelijkluidend zijn. Deze verklaringen zijn consistent en gedetailleerd en de rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud daarvan. De rechtbank zal de verklaringen van de aangeefster daarom als uitgangspunt voor de bewijsvoering nemen.
De aangeefster heeft verklaard dat zij en de verdachte een relatie hebben gehad van ongeveer twaalf jaar. In december 2023, rond de kerstdagen, was de aangeefster samen met de verdachte in zijn kantoorpand in Cruquius. Zij zat samen met de verdachte op de bank. De verdachte pakte op dat moment de aangeefster vast, betastte haar en probeerde haar kleding uit te trekken. De verdachte heeft toen tegen haar gezegd dat hij ‘zin’ had en dat hij haar wilde naaien. De aangeefster zei tegen de verdachte dat hij haar onderbroek met rust moest laten en dat zij geen seks met hem wilde. De verdachte trok desondanks haar kleding uit en gooide haar op de grond. De aangeefster bleef zeggen dat zij niet wilde. De verdachte heeft daarop meerdere keren gezegd dat hij wel wilde. De verdachte heeft toen geprobeerd de aangeefster te wurgen en hij hield daarbij zijn hand voor haar mond. De verdachte ging vervolgens met zijn geslachtsdeel in haar geslachtsdeel en heeft op enig moment het condoom eraf getrokken. Ook heeft hij de aangeefster hard in haar armen geknepen, haar vastgepakt en tegen haar lichaam getrapt. De aangeefster heeft gedurende deze handelingen meerdere malen tegen de verdachte gezegd en gegild dat zij geen seks met hem wilde, dat het tegen haar zin was en heeft geprobeerd de verdachte van zich af te duwen. Van dit voorval heeft de aangeefster met haar telefoon een geluidsopname gemaakt.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd, de zich in het dossier bevindende uitwerkingen van de geluidsopnames waar de aangeefster over heeft verklaard en de foto van het bij de aangeefster aangetroffen letsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de gespreksinhoud van de door de aangeefster gemaakte geluidsopnames, waarvan de uitwerkingen zich in het dossier bevinden, zien op die bewuste avond in december 2023 en dat hij deze ook herkent als gesprekken tussen hem en de aangeefster. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat de inhoud van de geluidsopnames zien op het door de aangeefster hiervoor beschreven voorval in december 2023 in het kantoorpand in Cruquius. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de onderbroek van de aangeefster inderdaad omlaag heeft gedaan omdat hij die avond seks met haar wilde.
Op basis van de uitwerkingen van de geluidsopnames kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de aangeefster meerdere keren heeft gezegd (en gegild), op de vraag van de verdachte of hij haar mocht naaien, dat zij niet wilde, dat het tegen haar zin is, dat de verdachte haar los moet laten en moet ophouden. Ook is te horen dat de aangeefster vraagt waarom de verdachte haar onderbroek uit doet en dat ze niet wil dat de verdachte haar benen wijd doet. Te horen is voorts dat de verdachte meerdere keren zegt dat hij wel wil, dat de aangeefster piepend ademt en zegt geen lucht meer te krijgen. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de foto op pagina 17 van het procesdossier, waarop een blauwe plek op de arm van aangeefster is te zien, ziet op het voorval in december 2023 en (dus) betrekking heeft op de ten laste gelegde feiten.
Dwang
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster over de ten laste gelegde handelingen en de daarbij door de verdachte toegepaste dwang voldoende ondersteund wordt door de uitwerking van de geluidsopname. Hieruit blijkt namelijk dat de verdachte de aangeefster op de grond heeft gegooid, haar heeft geprobeerd te wurgen en zijn hand voor haar mond heeft gehouden. Daarnaast heeft hij haar hard in haar armen geknepen, haar hardhandig vastgepakt en tegen haar lichaam getrapt. Ook heeft de verdachte de kleding van de aangeefster uitgetrokken en heeft hij haar benen gespreid. Met zijn handelen heeft de verdachte een dwangsituatie gecreëerd waaraan de aangeefster – ondanks haar verzet – geen weerstand kon bieden en waaraan ze zich niet kon en durfde te onttrekken.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ontkend dat hij de aangeefster heeft verkracht. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting komt er in de kern op neer dat de aangeefster alles in scène heeft gezet en dat zij over alles heeft gelogen. Dit door de verdachte geschetste scenario is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele manier aannemelijk geworden, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.3.3.
Bewijsoverweging feit 2
In het verlengde van de voorgaande bewijsoverweging is de rechtbank van oordeel dat ook het onder 2 ten laste gelegde feit, de mishandeling van de aangeefster tijdens hetzelfde voorval, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verklaringen van de aangeefster vinden op dat punt steun in de hiervoor genoemde foto van december 2023 met daarop bij de aangeefster waarneembaar letsel. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door haar op de grond te gooien, haar tegen het lichaam te trappen, haar te wurgen en een hand voor haar mond te houden en haar in haar armen te knijpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij in de periode van 1 december 2023 tot en met 29 december 2023 in een kantoorpand te Cruquius, door geweld en een andere feitelijkheid, [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [het slachtoffer], door zijn, verdachtes, penis in de vagina van [het slachtoffer] te duwen, zonder hierbij een condoom te gebruiken, en bestaande dat geweld en een andere feitelijkheid hierin dat
- verdachte [het slachtoffer] op de grond gooide en
- [het slachtoffer] te wurgen en zijn, verdachtes, handen voor haar mond te houden en
- [het slachtoffer] hard in haar armen te knijpen en hardhandig vast te pakken en
- de (onder)kleding van [het slachtoffer] uit te trekken en
- de benen van [het slachtoffer] te spreiden,
waardoor een bedreigende situatie is ontstaan waartegen [het slachtoffer] zich niet kon verzetten en waaraan [het slachtoffer] zich niet kon onttrekken.
Feit 2
hij in de periode van 1 december 2023 tot en met 29 december 2023 in een kantoorpand te Cruquius [het slachtoffer] heeft mishandeld door
- [het slachtoffer] op de grond te gooien en
- [het slachtoffer] tegen het lichaam te trappen en
- [het slachtoffer] te wurgen en zijn, verdachtes, handen voor haar mond te houden en
- [het slachtoffer] hard in haar armen te knijpen en hardhandig vast te pakken.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1: verkrachting
en
feit 2: mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod en locatieverbod op te leggen op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en mishandeling van zijn ex-partner. De verdachte wilde seks met het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hierop meerdere keren gezegd en zelfs gegild dat zij dat niet wilde. De verdachte heeft desondanks de kleren van het slachtoffer uitgetrokken, haar op de grond gegooid, haar geprobeerd te wurgen en zijn hand voor haar mond gehouden. Ook heeft de verdachte het slachtoffer tegen haar lichaam getrapt. De verdachte heeft uiteindelijk zijn penis in de vagina van het slachtoffer geduwd, terwijl het slachtoffer bleef zeggen dat zij het niet wilde. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke en ook psychische integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van onderhavige feiten daarvan nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dat blijkt ook in deze zaak uit de slachtofferverklaring die door de advocaat van het slachtoffer op de terechtzitting is voorgelezen. Het slachtoffer verklaart dat zij bijna niet meer naar buiten komt wegens gevoelens van angst en schaamte, dat zij alles is kwijtgeraakt en dat zij voor de rest van haar leven beschadigd is. De verdachte heeft door zijn handelen de gevolgen voor het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen (lust)gevoelens en behoeftes. Ter terechtzitting heeft de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn strafbare gedragingen. Ook dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Hij is niet eerder voor een zedenfeit veroordeeld. De genoemde veroordeling ziet op hetzelfde slachtoffer als in de onderhavige zaak. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 10 oktober 2025, waaruit onder meer blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld en dat de verdachte niet open staat voor hulpverlening. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer een onvoorwaardelijke langdurige gevangenisstraf van rechtvaardigen. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Op te leggen maatregel en dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat aan de verdachte, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, ook een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr moet worden opgelegd, inhoudende een contactverbod en een locatieverbod. Het contactverbod houdt in dat de verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [het slachtoffer], geboren op [geboortedatum B]. Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich gedurende vijf jaren niet zal ophouden binnen een straal van 500 meter rondom het adres [adres B].
De rechtbank beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval de verdachte niet aan de maatregel voldoet. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen van de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen tegenover het slachtoffer, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [het slachtoffer] is door haar advocaat, mr. J. de Haan, advocaat te Koog aan de Zaan, een vordering tot schadevergoeding van € 12.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij zou hebben geleden als gevolg van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast vraagt zij om het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding (enigszins gematigd) kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot schadevergoeding.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank heeft hierbij gelet op de aard en ernst van de feiten, de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen en de onderbouwing van de vordering. De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de datum waarop de wettelijke rente aanvangt op 15 december 2023.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 38v, 38w, 55, 63, 242 (oud) en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Maatregel 38v Sr
Legt aan de verdachte op een
vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod en locatieverbod.
Het contactverbod houdt in dat de verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [het slachtoffer], geboren op [geboortedatum B].
Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich gedurende vijf jaren niet zal ophouden binnen een straal van 500 meter rondom het adres [adres B].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 (zeven) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Benadeelde partij
Wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[het slachtoffer]geleden schade gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 7.500,- (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2023.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [het slachtoffer], van een bedrag van
€ 7.500,- (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 72 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Veldheer, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Verheul,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)