ECLI:NL:RBNHO:2025:1377

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/15/345902 / FA RK 23-5421
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind en omgangsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind, alsook een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De man, die stelt de verwekker van het kind te zijn, heeft verzocht om toestemming voor erkenning, omdat de moeder, hoewel zij instemt met de erkenning, niet in staat is om dit samen met de man te regelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder geen bezwaar heeft tegen de erkenning, maar dat er complicaties zijn in de communicatie tussen de ouders, wat heeft geleid tot een moeizame uitvoering van de afspraken. De bijzondere curator heeft in haar verslag aangegeven dat er geen juridisch sluitend bewijs is dat de man de verwekker is, maar dat het in het belang van het kind is om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid. De rechtbank heeft besloten om het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning toe te wijzen, onder de voorwaarde dat de achternaam van het kind niet verandert. Tevens is er een omgangsregeling vastgesteld waarbij het kind elke tweede zaterdag van de maand bij de man verblijft. De rechtbank heeft het verzoek van de man om mede belast te worden met het gezag afgewezen, omdat dit pas kan na de erkenning.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
vervangende toestemming tot erkenning, gezag en omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/345902 / FA RK 23-5421
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 12 februari 2025
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. F.L. Lischer, thans zonder advocaat,
--tegen--
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Croes-Bleijendaal, kantoorhoudende te Heerhugowaard.
Het minderjarige kind
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 6 mei 2022;
- de beschikking van 16 januari 2024, waarbij [bijzondere curator] te [plaats] is benoemd tot bijzondere curator voor [de minderjarige] ;
- het verslag van de bijzondere curator van 25 maart 2024, ingekomen op 26 maart 2024;
- het F9-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 19 april 2024.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft, gelijktijdig met de behandeling van de zaak met procedurenummer C/15/326034/FA RK 22-1146, plaatsgevonden op de zitting van 7 januari 2025 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. R. Croes-Bleijendaal en [bijzondere curator] , bijzondere curator. Verder is verschenen [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.3.
De man is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit de moeder is op [geboortedatum] te [plaats] geboren het thans nog minderjarige kind [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
2.3.
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.4.
De moeder heeft op 8 maart 2022 een verzoekschrift ingediend tot het ten laste van de man vaststellen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
Dit verzoek is geregistreerd onder procedurenummer C/15/326034/FA RK 22-1146. In deze zaak zal op 12 februari 2025 een beschikking worden gegeven.

3.Verzoek

3.1.
De man heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] , als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW);
  • hem mede te belasten met het gezag over [de minderjarige] ;
  • een omgangs- dan wel zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] om de week van vrijdag tot en met zondag bij de man verblijft en de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld.
3.2.
De man heeft zijn verzoek gebaseerd op de stelling dat hij de verwekker is van [de minderjarige] en dat de moeder zonder redelijke grond weigert toestemming voor de erkenning van het kind te verlenen. De man heeft aangevoerd dat zowel [de minderjarige] als hijzelf er aanspraak op kunnen maken dat hun band juridisch wordt erkend als een familierechtelijke relatie. Onder het recht van [de minderjarige] op identiteit en familieleven valt ook het recht om te weten wie haar ouders zijn.
3.3.
De man wenst tevens samen met de moeder belast te zijn met het gezag, omdat hij dit in het belang van [de minderjarige] acht. De man wenst betrokken te zijn bij belangrijke beslissingen aangaande [de minderjarige] . Er zijn geen contra-indicaties aanwezig die, nadat de man [de minderjarige] heeft erkend, aan gezamenlijk gezag in de weg staan. Tot slot is de man van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er een zorgregeling wordt vastgesteld. Daarmee is voor [de minderjarige] duidelijk wanneer zij bij haar moeder is en wanneer zij bij de man is. De band tussen de man en [de minderjarige] is goed en zij genieten van het samenzijn. Ook met de familie en vrienden van de man heeft [de minderjarige] goed contact.

4.Verweer

4.1.
De moeder heeft geen bezwaar tegen erkenning van [de minderjarige] door de man. Volgens de moeder hebben partijen afspraken gemaakt die inhouden dat zij de erkenning bij de gemeente zouden regelen, waarbij de erkenning niet tot gezamenlijk gezag leidt en de achternaam van [de minderjarige] niet wijzigt. Het contact met de man verloopt echter moeizaam en hij reageert niet op berichten van de moeder. De moeder heeft tweemaal een afspraak gemaakt met de gemeente om de erkenning te regelen, maar de man heeft beide afspraken afgezegd. Tot op heden is de erkenning niet geregeld. De moeder heeft geen enkele twijfel dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] . Een DNA-onderzoek is volgens de moeder daarom niet nodig en niet in het belang van [de minderjarige] . De moeder kan instemmen met het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning, onder de voorwaarde dat [de minderjarige] haar achternaam behoudt.
4.2.
De moeder heeft verder naar voren gebracht dat [de minderjarige] haar vader op dit moment eenmaal per maand ziet. De man haalt [de minderjarige] elke tweede zaterdag van de maand om 10.00 uur op en brengt haar om 19.00 uur thuis. De moeder kan zich erin vinden dat dit als omgangsregeling wordt vastgesteld. Een uitgebreidere omgangsregeling vindt de moeder niet in het belang van [de minderjarige] , omdat zij niet altijd naar haar vader wil. [de minderjarige] voelt geen band met haar vader, ook omdat hij niet altijd aanwezig is als zij bij hem is. Ook komt het voor dat de man niet komt opdagen.

5.Verslag van de bijzondere curator

5.1.
De bijzondere curator heeft op 26 maart 2024 verslag uitgebracht. De bijzondere curator heeft afzonderlijk met [de minderjarige] , de moeder en de man gesproken. De man en de moeder geven aan dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Zij hebben nooit samengewoond. De moeder is ambivalent over de erkenning. Enerzijds wil zij het wel, maar zij wil niet dat [de minderjarige] de achternaam van de man krijgt. Ook heeft zij er moeite mee dat de man zijn vaderrol niet oppakt, zoals de moeder dat voor ogen heeft. De moeder heeft een aantal keren een gesprek gepland bij de gemeente, maar deze zijn door de man afgezegd, naar zijn zeggen in verband met zijn werk. De man wenst nog steeds te komen tot erkenning van [de minderjarige] . De moeder heeft bezwaar tegen gezamenlijk gezag. Er is een omgangsregeling waarbij [de minderjarige] om het weekend een zaterdag bij de man is. Deze regeling is in onderling overleg met behulp van de advocaten tot stand gekomen. De man wil graag een uitbreiding van deze regeling. De communicatie tussen de ouders is er niet of nauwelijks en gaat vaak via de telefoon van [de minderjarige] . Uit de gesprekjes met [de minderjarige] heeft de bijzondere curator opgemaakt dat zij heel goed weet dat de man haar vader is. [de minderjarige] kan niet goed vertellen wanneer zij haar vader ziet, maar vindt de dingen ze ondernemen samen leuk. [de minderjarige] oogt vrolijk, sociaal en veerkrachtig. Zij ontwikkelt zich leeftijdsconform.
5.2.
De bijzondere curator is van mening dat juridisch sluitend bewijs ontbreekt dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . De bijzondere curator acht het dan ook in het belang van [de minderjarige] dat er een DNA-onderzoek wordt uitgevoerd om vast te stellen of de man wel of niet de biologische vader is van [de minderjarige] . Indien de uitslag bevestigend is, acht de bijzondere curator het in het belang van [de minderjarige] dat het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen, wordt toegewezen. Hoewel de moeder enige weerstand lijkt te hebben tegen de erkenning, zijn er volgens de bijzondere curator geen aanknopingspunten dat de erkenning op zichzelf de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] zal schaden of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang komt. De problematiek tussen de man en de moeder ligt op een ander vlak, zoals de onderlinge communicatie, een gebrek aan wederzijds vertrouwen, onduidelijkheid over de toekomst en dergelijke. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. Het is voor haar belangrijk om te weten dat zij gewenst is bij beide ouders en dat haar ouders om haar geven. [de minderjarige] moet geen onderdeel zijn van het wantrouwen of de strijd tussen de moeder en de man.
5.3.
Namens de moeder is op 19 april 2024 gereageerd op het verslag van de bijzondere curator. Daarin is onder meer aangegeven dat de moeder aanvankelijk dacht dat bij de geboorteaangifte de erkenning was geregeld. Er is geen twijfel over het verwekkerschap van de man. De moeder begrijpt dan ook niet waarom er een DNA-onderzoek zou moeten plaatsvinden. De moeder en de man hebben afgesproken de erkenning in onderling overleg te regelen bij de gemeente, waarbij [de minderjarige] de achternaam van de moeder zal behouden en tevens het eenhoofdig gezag. De man komt echter de gemaakte afspraken bij de gemeente niet na. De moeder stemt in met toewijzing van het verzoek van de man om hem dan vervangende toestemming tot erkenning te geven.

6.Beoordeling

Erkenning
6.1.
Op grond van het in artikel 1: 204 lid 3 BW bepaalde kan de toestemming van de moeder, wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, mits de man de verwekker is van het kind, tenzij de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . De rechtbank ziet gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding om, zoals door de bijzondere curator is verzocht, een DNA-onderzoek te gelasten naar de vraag of de man de biologische vader is van [de minderjarige] . Daarmee is voldaan aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW.
6.3.
Nu de moeder heeft ingestemd met het verzoek is er geen sprake van dat de erkenning een belemmering zal zijn voor de ongestoorde verhouding van de moeder met [de minderjarige] of de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . De rechtbank zal het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen dan ook toewijzen.
6.4.
Een erkenning die tot stand komt met vervangende toestemming van de rechtbank leidt niet tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind. [de minderjarige] behoudt dan ook de geslachtsnaam van de moeder als de man haar heeft erkend.
6.5.
Nu de aard van de zaak zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking, zal de rechtbank het hiertoe strekkend verzoek afwijzen.
Gezag
6.6.
Indien een erkenning tot stand komt met vervangende toestemming van de rechtbank, ontstaat er geen gezag voor de erkenner. De rechtbank zal het verzoek van de man om hem mede met het gezag te belasten, afwijzen. Pas op het moment dat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en de man is overgegaan tot erkenning van [de minderjarige] , kan hij mede worden belast met het gezag over haar.
Omgang
6.7.
Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling overweegt de rechtbank als volgt. Partijen hebben afgesproken dat de man en [de minderjarige] elke tweede zaterdag van de maand van 10.00 uur tot 19.00 uur omgang met elkaar hebben, waarbij de man [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt. Hoewel de moeder een uitgebreidere omgangsregeling niet in de weg staat, acht de rechtbank dit niet in het belang van [de minderjarige] . Uit de verklaring van de moeder blijkt dat de man de omgangsregeling niet altijd nakomt en dat hij [de minderjarige] ook wel eens bij oma of tante onderbrengt. De rechtbank zal daarom de huidige regeling vaststellen. De rechtbank heeft er, gelet op de houding van de moeder, vertrouwen in dat de moeder de omgangsregeling zal uitbreiden, indien de man de omgangsregeling nakomt of [de minderjarige] aangeeft dat zij haar vader vaker wil zien. De rechtbank acht het van belang dat een omgangsregeling wordt bepaald die de man kan nakomen. Aan de moeder wordt meegegeven dat zij de man op de vrijdag voordat omgang plaatsvindt, herinnert aan de afspraak.

7.Beslissing:

De rechtbank:
7.1.
verleent [de man] , wonende te [plaats] , vervangende toestemming tot erkenning van het kind [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
7.2.
stelt een omgangsregeling vast waarbij de man [de minderjarige] elke tweede zaterdag van de maand om 10.00 uur bij de moeder ophaalt en om 19.00 uur weer terugbrengt;
7.3.
verklaart de beslissing onder 7.2. uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
7.5.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R.A.R. Sitaldin, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Krijgsheld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.