ECLI:NL:RBNHO:2025:1385

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
15/327349-24 en 15/145391-23 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op Primera-filiaal met geweld en bedreiging

In deze zaak is de achttienjarige verdachte veroordeeld voor een gewapende overval op een Primera-filiaal, gepleegd op 14 oktober 2024 te Zwanenburg. Tijdens de overval bedreigde de verdachte, samen met een medeverdachte, het personeel met een mes en een (nep)vuurwapen, waarbij een bedrag aan contant geld werd gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich tijdens zijn proeftijd schuldig heeft gemaakt aan dit feit, wat leidt tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook (gedeeltelijke) toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen wegens materiële en immateriële schade uitgesproken. De verdachte heeft eerder soortgelijke misdrijven gepleegd en was op het moment van de overval in een proeftijd voor eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers en de Primera.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/327349-24 en 15/145391-23 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 3 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Duin en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 oktober 2024 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, contant geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Primera, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere medewerkers van de Primera, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere medewerkers van de Primera:
- een mes te tonen en/of te richten en/of stekende bewegingen te maken en/of
- vast te grijpen en/of (vervolgens) te duwen of trekken in de richting van de kassa en/of
- de woorden toe te voegen: "Geld geld geld, kassa open" en/of "Ik doe je niks, maar
als je de kassa niet openmaakt maak ik je dood", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of een bb-gun, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op een/meerdere personen.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging. Op het verweer van de raadsman dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 3.4 bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte en dat door of namens hem geen integrale vrijspraak is bepleit. Gelet op artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zal daarom worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
(..)
3.3.1
Nadere bewijsoverweging
De verdachte is samen met de medeverdachte naar het Primera-filiaal gegaan en heeft daar onder bedreiging van een mes het filiaal overvallen. Om de vlucht mogelijk te maken heeft de medeverdachte vervolgens een bb-gun of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op meerdere personen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de medeverdachte een bb-gun of vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich droeg.
Dat rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat het uitvoeren van een overval doorgaans gepaard gaat met het gebruik van wapens. De verdachte droeg immers zelf ook een wapen bij zich en heeft deze ook gebruikt bij de overval. Daar komt bij dat in de telefoon van de verdachte chatberichten zijn aangetroffen met de medeverdachte die gelet op de inhoud van de chats zien op de voorbereiding van de overval en is in deze telefoon eveneens een filmpje aangetroffen van een wapen dat eruit ziet als het wapen dat is gebruikt door de medeverdachte bij de vlucht. Onder voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de medeverdachte een (op een vuurwapen gelijkend) wapen bij zich droeg en deze zou gebruiken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging een bb-gun, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op meerdere personen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 oktober 2024 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander contant geld dat aan Primera toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en andere medewerkers van de Primera, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere medewerkers van de Primera:
- een mes te tonen en/of te richten en/of stekende bewegingen te maken en/of
- vast te grijpen en/of (vervolgens) te duwen of trekken in de richting van de kassa en/of
- de woorden toe te voegen: "Geld geld geld, kassa open" en/of "Ik doe je niks, maar
als je de kassa niet openmaakt maak ik je dood" en/of een bb-gun, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op meerdere personen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de door de psycholoog beschreven problematiek in het Pro Justitia rapport van 2 november 2023. De verdachte is niet afdoende behandeld en deze problematiek is mogelijk nog steeds aanwezig. Om die reden heeft de raadsman verzocht om het bewezenverklaarde feit in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn jeugdige leeftijd. Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren acht hij passend. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden acht hij eveneens passend.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een overval op een winkel (een Primera-filiaal), waarbij onder bedreiging van een mes een hoeveelheid geld uit de kassa is buitgemaakt. Dit is zonder enige twijfel een ernstig feit. Slachtoffers van zulke overvallen moeten hele angstige momenten doorstaan. Momenten die hun jaren en mogelijk zelfs het hele leven zullen bijblijven. De enorme impact volgt ook uit de indringende verklaring die namens één van de slachtoffers ter terechtzitting is voorgelezen. Dagelijks zien de slachtoffers, en hun naaste omgeving, zich geconfronteerd met angst, stress en slaapproblemen. Ook is hun werkplezier afgenomen. Zij moeten deze gevolgen doorstaan, omdat de verdachte snel “3 barkie” wilde verdienen. Met deze keuze heeft de verdachte het leven van de medewerkers op ingrijpende wijze veranderd. De verdachte heeft met die gevoelens van de slachtoffers geen enkele rekening gehouden toen hij besloot om met een mes voor de medewerkers van het Primera-filiaal te gaan staan en hen met het mes te bedreigen zodat hij het geld uit de kassa kon wegnemen. Hij heeft daarbij kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Daarnaast veroorzaken dit soort gewelddadige overvallen behalve bij slachtoffers ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 13 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder en zeer recent voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. De verdachte liep notabene in een proeftijd voor vier eerdere overvallen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 15 januari 2025. In het rapport schrijft de reclassering dat de verdachte zijn leven op vrijwel alle leefgebieden niet op orde heeft. Hij heeft geen zinvolle dagbesteding en geen inkomen. Daarnaast is sprake van een negatief sociaal netwerk, psychische- en middelenproblematiek en heeft hij zich gedurende het begeleidingstraject door de jeugdreclassering onvoldoende ingezet voor ambulante hulpverlening. De verdachte lijkt beperkt leerbaar en is ondanks een strak kader binnen een relatief korte periode gerecidiveerd. De mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht zijn inmiddels uitgeput en interventies binnen het volwassenenstrafrecht acht de reclassering passender voor de problematiek van de verdachte. De reclassering acht een strak forensisch kader noodzakelijk om de hoge recidiverisico’s te beperken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan middelencontrole en ambulante begeleiding.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het (in het kader van een ander parketnummer) uitgebrachte Pro Justitia rapport 2 november 2023. In dit rapport schrijft de psycholoog dat de verdachte te maken heeft met zwakbegaafdheid met relatief sterke verbale vaardigheden, maar beperkte verwerkingssnelheid en probleemoplossend vermogen. Zijn vermogen schiet te kort om situaties te overzien. Hij heeft weinig zicht op oorzaak en gevolg en is niet bezig met consequenties van zijn handelen. Ook laat hij een cannabisverslaving, kenmerken van een gedragsstoornis en ouder-kindrelatieproblematiek zien. De verdachte is geneigd impulsiever te handelen waarbij hij geen rekening houdt met de geldende normen en lange termijn consequenties en is gericht op eigen en directe behoeftebevrediging.
Toerekenbaarheid
Over de (mate van) toerekenbaarheid overweegt de rechtbank het volgende. In het Pro Justitia rapport van 2 november 2023 wordt door de psycholoog geconcludeerd dat de verdachte onder meer te maken heeft met psychische problematiek. Het is voor de rechtbank echter niet vast te stellen dat de gedragingen van de verdachte ook door deze problematiek zouden zijn beïnvloed ten tijde van onderhavig ten laste gelegde feit. Het brein van een jongvolwassene als de verdachte is nog volop in ontwikkeling waardoor de conclusies uit het rapport, dat ruim veertien maanden geleden in het kader van een andere strafzaak is opgemaakt, niet zonder meer van toepassing zijn op de onderhavige feiten. Nu nader en recent onderzoek ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verdachte verminderd toerekenbaar te achten ten aanzien van het bewezenverklaarde feit. Dit alles laat onverlet dat de rechtbank alle informatie met betrekking tot de persoon van de verdachte zal meenemen in haar afwegingen om tot een passende straf te komen.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit meebrengt dat niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een lange gevangenisstraf. De oriëntatiepunten van het LOVS geven bij een overval op een winkel met geweld een strafmaat aan van drie jaren gevangenisstraf onvoorwaardelijk. De rechtbank ziet aanleiding om daarvan af te wijken, maar zal een hogere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank houdt bij de op te leggen straf rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn jeugdige leeftijd. Verder is tijdens het gesprek met de verdachte op de zitting en uit het voorlichtingsrapport van de reclassering gebleken dat de verdachte openstaat voor hulpverlening, hetgeen de rechtbank ziet als een voorzichtig positief signaal. Anderzijds realiseert de rechtbank zich dat de verdachte eerder is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht, waar de verdachte kennelijk onvoldoende van heeft geprofiteerd. Het verschil met het eerdere toezicht is evenwel dat dit werd opgelegd binnen het jeugdreclasseringskader en de reclassering nu aangeeft dat begeleiding vanuit de volwassenreclassering passender wordt geacht bij de problematiek van de verdachte. De rechtbank zal daarom de op te leggen gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank benadrukt hierbij dat een fors voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd om de verdachte opnieuw een kans te geven zichzelf te bewijzen. Het is aan de verdachte zelf om nu daadwerkelijk waar te maken dat hij zijn leven een positieve wending kan geven.
Conclusie
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 32 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden van een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan middelencontrole en ambulante begeleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De vorderingen
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Namens [benadeelde 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 5.000,- tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 2.000,-. De gestelde toekomstige schade bedraagt € 3.000,- en ziet bijvoorbeeld op de eigen bijdrage aan therapie, die op dit moment nog niet kan worden geconcretiseerd.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Namens [benadeelde 2] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 5.030,- tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 2.000,-. De gestelde materiële schade bestaat uit de kosten van haar trui (€ 30,-). De gestelde toekomstige schade bedraagt € 3.000,- en ziet bijvoorbeeld op de eigen bijdrage aan therapie, die op dit moment nog niet kan worden geconcretiseerd.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
Namens [benadeelde 3] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 5.000,- tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 2.000,-. De gestelde toekomstige schade bedraagt € 3.000,- en ziet bijvoorbeeld op de eigen bijdrage aan therapie, die op dit moment nog niet kan worden geconcretiseerd.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Namens [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 7.000,77 tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 2.500,-. De gestelde materiële schade bestaat uit fysiotherapiebehandelingen (€ 1.025,05), reiskosten (€ 225,72) en kledingschade (€ 250,-). De gestelde toekomstige schade bedraagt
€ 3.000,- en ziet bijvoorbeeld op de eigen bijdrage aan therapie, die op dit moment nog niet kan worden geconcretiseerd.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Namens [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 5.000,- tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 2.000,-. De gestelde toekomstige schade bedraagt € 3.000,- en ziet bijvoorbeeld op de eigen bijdrage aan therapie, die op dit moment nog niet kan worden geconcretiseerd.
Benadeelde partij Primera [benadeelde 4]
Namens Primera [benadeelde 4] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 5.070,- tegen de verdachte wegens materiële schade die de B.V. als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit doorbetaalde salariskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [slachtoffer 1] hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.000,- (immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige (de toekomstige schade) niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.030,- (immateriële schade en kosten trui), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 4.000,77 (immateriële schade, fysiotherapiebehandelingen, reiskosten en kledingschade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om de vordering van de benadeelde partij Primera [benadeelde 4] hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [slachtoffer 1] kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 500,- aan immateriële schade en voor het overige niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van Primera [benadeelde 4] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu het uittreksel van de Kamer van Koophandel dateert uit 2010 en dus niet vastgesteld kan worden dat de vordering door een bevoegd persoon is ingediend. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde toekomstige schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze kosten in dit stadium onvoldoende zijn onderbouwd en gemotiveerd. De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van die onderdelen daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op de onderbouwing van de vorderingen alsmede de aard en ernst van de normschending is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank komt vergoeding van de gevorderde immateriële schade (€ 2.000,-) billijk voor gelet op de onderbouwing van de vorderingen en het verhandelde ter terechtzitting. De vorderingen zullen dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoende.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
S
chadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [slachtoffer 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, voor zover het ziet op de kosten voor de trui (€ 30,-), voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de overige gestelde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien deze in dit stadium onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd.
Gelet op de onderbouwing van de vordering alsmede de aard en ernst van de normschending is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank komt vergoeding van de gevorderde immateriële schade (€ 2.000,-) billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoende.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
S
chadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van [benadeelde 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, voor zover het ziet op de reeds gemaakte kosten voor fysiotherapiebehandelingen (€ 377,65) en reeds gemaakte reiskosten (€ 75,24), voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Voor wat betreft de toekomstige fysiotherapiebehandelingen overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat nog meerdere behandelingen zullen volgen. Op dit moment is echter te onbepaald hoeveel behandelingen dit daadwerkelijk zullen zijn. De rechtbank stelt het aantal concrete toekomstige fysiotherapiebehandelingen vast op zes en zal ook de daarbij behorende reiskosten beperken tot zes behandelingen. De rechtbank zal dan ook de gevorderde toekomstige kosten voor fysiotherapiebehandelingen toewijzen tot een bedrag van € 323,70 en de daarbij behorende reiskosten toewijzen tot een bedrag van € 75,29. Ten aanzien van de gevorderde kledingschade is de rechtbank van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Gelet op de aankoopdatum van de trui stelt de rechtbank de dagwaarde vast op € 100,- zodat dit bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de overige gestelde (al dan niet toekomstige) schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien deze in dit stadium onvoldoende is onderbouwd.
Gelet op de onderbouwing van de vordering alsmede de aard en ernst van de normschending is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank komt vergoeding van de gevorderde immateriële schade (€ 2.500,-) billijk voor gelet op het namens [slachtoffer 2] ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht, de onderbouwing van de vordering en het overige verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoende.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
S
chadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Benadeelde partij Primera [benadeelde 4]
De rechtbank is allereerst van oordeel dat [slachtoffer 1] bevoegd is tot het indienen van de vordering namens Primera [benadeelde 4] , ondanks het ontbreken van een machtiging en een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 1] een – verouderd – uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit volgt dat hij als eigenaar van de B.V. is aan te merken. Voorts volgt uit het proces-verbaal van aangifte dat hij de eigenaar is van de B.V. en heeft hij dit ter terechtzitting eveneens bevestigd.
De rechtbank kan zich goed voorstellen dat ook door het bedrijf kosten zijn gemaakt door het handelen van de verdachte. De rechtbank is echter van oordeel dat de gestelde materiële schade in deze procedure niet kan worden toegewezen, aangezien deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd en daarmee onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De vordering van de vennootschap ziet op de salariskosten van vijf medewerkers die de vennootschap heeft uitbetaald ondanks dat deze medewerkers vanwege het bewezenverklaarde feit niet hebben gewerkt. Van een vennootschap, die nota bene wordt bijgestaan door een advocaat, mag worden verwacht dat zij met bewijsstukken onderbouwt welke exacte schade, gespecificeerd per werknemer, is geleden. Nu de gestelde schade niet is voorzien van onderliggende arbeidsovereenkomsten, gespecificeerde loontarieven en urenregistraties van verlof/ziekte en de schade bovendien is betwist door de verdediging, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan indien gewenst zijn schade bij de burgerlijke rechter opnieuw aanbrengen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 31 januari 2024 in de zaak met parketnummer 15/145391-23 heeft de meervoudige kamer te Noord-Holland, locatie Haarlem de verdachte ter zake van vier feiten, te weten, telkens diefstal met geweld, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 75 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 20 februari 2024 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 15 februari 2024.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. Verder volgt uit het advies van De Jeugd- & Gezinsbeschermers van 24 oktober 2024 dat geconcludeerd kan worden dat – ondanks de inzet, ‘lange adem’ en kansen die de verdachte heeft gehad in het kader van een jeugdreclasseringstoezicht – onvoldoende gedragsverandering is bewerkstelligd. Gelet op de recidive en het verloop van het toezicht, zien zij geen mogelijkheden om hem binnen dit pedagogisch kader nog verder te begeleiden. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 312 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de verdachte zich meldt op afspraken bij Reclassering Inforsa op het [adres] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
  • de verdachte zich laat behandelen voor zijn cannabisgebruik en/of aan behandeling voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling (meer specifiek: emotieregulatie en probleembesef en -inzicht) door Jellinek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd begint. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • de verdachte meewerkt aan toeleiding naar een begeleide woonplek of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start indien mogelijk aansluitend op detentie, mits er plek is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van scholing, betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
  • de verdachte zich ambulant laat begeleiden door Coach E25 of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.000,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.030,-bestaande uit € 30,- als vergoeding voor de materiële en € 2.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.030,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.000,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 3.451,88,-bestaande uit € 951,88,- als vergoeding voor de materiële en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.451,88,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.000,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Vordering benadeelde partij Primera [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/145391-23 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van 75 dagen, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem d.d. 31 januari 2024.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.A. Hesselink, voorzitter,
mr. E.M. van Poecke en mr. A. Talmricht, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 februari 2025.
Mr. A. Talmricht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.