ECLI:NL:RBNHO:2025:13946

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
15/209103-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; ontuchtige handelingen met minderjarige, bewezenverklaring op basis van betrouwbare verklaring aangeefster en steunbewijs

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 januari 2023, waarbij de verdachte, die de leeftijd van de aangeefster kende, ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De aangeefster, een meisje van twaalf jaar, heeft verklaard dat de verdachte haar meerdere keren heeft gevraagd om seksuele handelingen te verrichten, en dat hij uiteindelijk zijn penis in haar vagina heeft geduwd. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar en geloofwaardig aangemerkt, ondersteund door voldoende bewijs, waaronder DNA-onderzoek dat de aanwezigheid van het DNA van de verdachte bevestigde. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat er geen bewijs was voor de seksuele handelingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster consistent en gedetailleerd waren, en dat er voldoende steunbewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en hem veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, met een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand en een proeftijd van één jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/209103-24 (P)
Uitspraakdatum: 9 oktober 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 25 september 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.H. van Dijk, advocaat te Haarlem, en [vertegenwoordiger van de raad] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.
Tijdens de mondelinge behandeling was eveneens aanwezig [de moeder van de verdachte] , de moeder van de verdachte, bijgestaan door een tolk in de [taal] taal.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 januari 2023 te Alkmaar, met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [benadeelde partij] , te weten het meermalen, in ieder geval éénmaal
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde partij] duwen/brengen en/of
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [benadeelde partij] duwen/brengen en/of
- zijn, verdachtes, penis tegen de mond, althans het gezicht, van die [benadeelde partij] duwen en/of
- (trachten) die [benadeelde partij] te kussen;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Volgens de raadsman kan (primair) niet bewezen worden verklaard dat de verdachte seksueel is binnengedrongen bij de aangeefster. De verdachte heeft dit immers van meet af aan ontkend. Daarnaast is het seksueel binnendringen uitsluitend terug te voeren op de verklaringen van de aangeefster en niet op een onafhankelijke bron. De verdediging zet bovendien vraagtekens bij de betrouwbaarheid van deze verklaringen. De raadsman heeft daarnaast aangegeven dat het DNA-rapport onvoldoende steun vormt voor het seksueel binnendringen, omdat rekening moet worden gehouden met alternatieve scenario’s, zoals de mogelijkheid van contaminatie van DNA en/of dat het de verdachte niet lukte om bij haar naar binnen te gaan omdat hij niet wist hoe dat moest en dat de aangeefster een blauwtje heeft gelopen.
Subsidiair voert de raadsman aan dat in het onderhavige geval rekening moet worden gehouden met het scenario dat de seksuele handelingen niet in strijd zouden zijn met de sociaal-ethische norm en dat het ontuchtige karakter daardoor is komen te ontbreken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en overweegt daartoe het volgende.
Feiten en omstandigheden
Op 29 januari 2023 heeft [benadeelde partij] in een informatief gesprek zeden aan verbalisanten verteld over wat er eerder op die dag is gebeurd. [de verdachte] en [benadeelde partij] bevonden zich in de garagebox onder het huis van [de verdachte] . Tijdens hun gesprek vroeg [de verdachte] een paar keer aan [benadeelde partij] of ze hem wilde pijpen en of ze seks met hem wilde. [benadeelde partij] heeft hierop gezegd dat ze niks wilde doen en dat ze enkel met hem wilde praten. Hierna hebben [de verdachte] en [benadeelde partij] nog ongeveer een uur met elkaar gepraat. Op het moment dat [benadeelde partij] opstond en weg wilde gaan, gaf [de verdachte] haar een afscheidsknuffel. Tijdens deze knuffel trok [de verdachte] de broek van [benadeelde partij] naar beneden. [benadeelde partij] zei dat ze niet wilde. [de verdachte] zei dat hij het wel wilde en dat ze het gingen doen. [benadeelde partij] is door [de verdachte] voorover geduwd en [de verdachte] is met zijn penis enkele malen in [benadeelde partij] haar vagina gekomen. Ook heeft [de verdachte] zijn vinger in de vagina van [benadeelde partij] gestoken. [de verdachte] heeft [benadeelde partij] ook geprobeerd te zoenen, maar [benadeelde partij] haalde haar hoofd steeds naar achteren. Toen [benadeelde partij] moest huilen is [de verdachte] gestopt. Hij zei vervolgens meerdere malen sorry. [benadeelde partij] is daarna vertrokken. Zij heeft onderweg haar vriendin [de getuige ] gebeld, haar verteld wat er was gebeurd en is naar haar vriendin toegegaan. Vervolgens heeft [benadeelde partij] haar moeder een Snapchatbericht gestuurd en haar verteld wat er was gebeurd.
Op 2 maart 2023 heeft [benadeelde partij] aangifte gedaan. In haar aangifte herhaalt [benadeelde partij] dat wat zij op 29 januari 2023 in het gesprek zeden aan verbalisanten heeft verklaard. [benadeelde partij] verklaart onder meer: “Hij duwde mij op de stoel en toen deed hij zijn penis tegen mijn mond zodat ik hem zou pijpen, maar dat had ik niet gedaan. Daarna stond ik weer op en hij draaide mij weer om. Toen drong hij naar binnen. Ik gaf op, ik stribbelde wel tegen, maar daar stopte ik toen mee.” Ook verklaart [benadeelde partij] : “Ik heb duidelijk gezegd dat ik niks wilde doen. Dat heb ik wel 2 à 3 keer gezegd. Ook toen hij bezig was bleef ik het herhalen.”
De getuige [de getuige ] ( [de getuige ] ) heeft verklaard dat [benadeelde partij] haar, nadat het was gebeurd, heeft gebeld. [benadeelde partij] vertelde dat ze was verkracht. Hierbij moest [benadeelde partij] huilen. Tegen [de getuige ] heeft [benadeelde partij] verteld dat [de verdachte] haar kleren uit ging trekken en ze zei: “ik wil het niet”, maar dat [de verdachte] gewoon doorging. En dat ze toen hadden geneukt.
De getuige [de getuige ] (de moeder van [benadeelde partij] ) heeft verklaard dat [benadeelde partij] haar op 29 januari 2023 een bericht stuurde via Snapchat, waarin zij schreef dat ze door [de verdachte] was verkracht. De schermafbeelding met deze tekst is door verbalisanten gezien.
[benadeelde partij] en haar moeder zijn op 29 december 2023 ‘s avonds naar het Centrum Seksueel Geweld in [plaats] gegaan. Daar heeft [benadeelde partij] een gesprek gehad met politiemedewerkers van de afdeling zeden. Met behulp van een onderzoeksset zedendelicten is door een forensisch arts bij [benadeelde partij] onderzoek ingesteld in en aan haar lichaam. Het Nederlands Forensich Instituut (hierna: NFI) heeft vervolgens de bemonstering in de onderzoeksset en de string van [benadeelde partij] onderzocht. Uit dit onderzoek is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van mannelijk DNA in bemonsteringen van het lichaam van [benadeelde partij] , meer specifiek bij het perineum, om de anus en bij de buitenste schaamlippen. Aansluitend heeft het NFI vergelijkend DNA-onderzoek verricht. De conclusie van het NFI luidt dat het zeer veel waarschijnlijker is dat het mannelijke DNA in de bemonstering afkomstig is van de verdachte of van een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man, dan dat het mannelijke DNA afkomstig is van een willekeurig gekozen man die niet in de mannelijke lijn verwant is aan de verdachte. Bij de buitenste schaamlippen is ook één spermacel aangetroffen.
Juridisch oordeel
De eerste vraag die de rechtbank, gelet op het verweer van de verdediging, dient te beantwoorden is of de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar en geloofwaardig aangemerkt kan worden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De verklaring van [benadeelde partij] , die zij op meerdere momenten heeft afgelegd, is op essentiële punten authentiek, consistent en gedetailleerd.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of voldaan is aan het bewijsminimum, zoals bepaald in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)
.Anders gezegd: is er voldoende steunbewijs ter ondersteuning van de beschuldiging van de aangeefster
.De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige dossier voldoende bewijsmiddelen bevat die de verklaring van [benadeelde partij] op essentiële punten ondersteunen, wat maakt dat haar verklaring niet op zichzelf staat.
[benadeelde partij] heeft immers direct nadat zij is weggefietst bij de verdachte, haar vriendin [de getuige ] gebeld. Aan [de getuige ] heeft zij huilend verteld wat er was gebeurd. Daarnaast heeft [benadeelde partij] diezelfde middag een Snapchatbericht aan haar moeder gestuurd, met daarin de tekst “ik ben verkracht”. De rechtbank ziet steunbewijs in de verklaringen van deze getuigen omdat zij zeer kort na het incident door [benadeelde partij] op de hoogte zijn gesteld en de inhoud van hun verklaringen op belangrijke punten overeenkomen met de verklaringen van [benadeelde partij] .
Bovendien blijkt uit het DNA-onderzoek dat DNA van de verdachte, of van een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man, is aangetroffen bij het perineum, om de anus en bij de buitenste schaamlippen van de aangeefster. Nu de verdachte hiervoor geen verklaring heeft gegeven, concludeert de rechtbank hieruit dat er seksueel contact tussen de verdachte en de aangeefster moet hebben plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt daarbij dat, indien de aanwezigheid van het DNA zou kunnen worden verklaard doordat het binnendringen niet was gelukt, het op de weg van de verdachte had gelegen om hier een verklaring over af te leggen. Nu dit niet het geval is en dit door raadsman ter zitting opgeworpen scenario verder geen steun vindt in het dossier, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Dit geldt ook voor het scenario dat het DNA door contaminatie in de schaamstreek van [benadeelde partij] terecht is gekomen. Dit is, mede gelet op het feit dat het DNA op meerdere plekken in haar schaamstreek is aangetroffen, onaannemelijk.
De rechtbank gaat dan ook niet mee in het primaire verweer van de raadsman.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het scenario dat de seksuele handelingen niet in strijd zouden zijn met de sociaal-ethische norm. Het ontuchtige karakter zou daardoor komen te ontbreken. Het verweer van de raadsman is een bewijsverweer dat door de inhoud van de verklaring van de aangeefster, die de rechtbank tot uitgangspunt neemt, wordt weerlegd. De aangeefster heeft herhaaldelijk en duidelijk aangegeven dat zij wenste dat de verdachte zou stoppen met de handelingen. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de handelingen van de verdachte in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en een ontuchtig karakter hebben als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel op deze specifieke punten van haar verklaring.
De rechtbank verwerpt ook het secundaire verweer van de raadsman.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 29 januari 2023 te Alkmaar, met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten in ieder geval éénmaal
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde partij] duwen/brengen en
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [benadeelde partij] duwen/brengen en
- zijn, verdachtes, penis tegen de mond van die [benadeelde partij] duwen en
- (trachten) die [benadeelde partij] te kussen;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden.
Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sv gevorderd die inhoudt dat aan de verdachte een contactverbod met
[benadeelde partij] wordt opgelegd, met een vervangende jeugddetentie van drie dagen per overtreding, met een maximum van drie maanden en een proeftijd voor de duur van één jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval van een bewezenverklaring, bepleit dat de jonge leeftijd en de onervarenheid van de verdachte factoren vormen om een lagere straf op te leggen. Daarnaast verzoekt de raadsman rekening te houden met de culturele achtergrond van de verdachte en de omstandigheid dat een vaderfiguur afwezig is.
De raadsman is van mening dat het onwenselijk is als de verdachte bijna drie jaar na het delict, nog in detentie zou moeten verblijven. De raadsman benoemt dat de verdachte niet meer vanwege soortgelijke delicten met politie in aanraking is gekomen. Ook verzoekt de raadsman rekening te houden met het lange tijdsverloop en de proeftijd te beperken tot maximaal één jaar. Tot slot verzoekt de raadsman om geen contactverbod op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de hierna genoemde rapportage van de Raad is gebleken.
aard en ernst van de strafbare feiten
Qua aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 29 januari 2023 schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met de destijds vijftienjarige [benadeelde partij] . Hij heeft dit gedaan door zijn penis in de vagina van [benadeelde partij] te duwen, zijn vingers in haar vagina te duwen, zijn penis tegen de mond van [benadeelde partij] te duwen en door te proberen haar te kussen, terwijl zij meerdere malen had aangegeven dit niet te willen.
De verdachte heeft door zo te handelen de lichamelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer ernstig geschonden. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat de gebeurtenis een grote impact heeft gehad op [benadeelde partij] . De rechtbank rekent hem dat aan. De rechtbank rekent de verdachte ook aan dat hij geen enkel schuldbesef lijkt te hebben en zelfs totaal ontkend heeft dat er iets is voorgevallen. Dat maakt het voor [benadeelde partij] en haar verwerkingsproces nog moeilijker.
persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 september 2025, blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) misdrijven.
Uit het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport van de Raad, gedateerd 18 juli 2025, blijkt het volgende. De Raad heeft geen zicht gekregen op de houding van de verdachte ten aanzien van de verdenking, omdat hij hier tijdens het onderzoek bij de Raad niets over wilde vertellen. Mocht de rechtbank de verdachte schuldig verklaren aan het ten laste gelegde, dan is de Raad van mening dat er een strafrechtelijke consequentie moet volgen. Gezien de ernst van het feit zou jeugddetentie op zijn plaats zijn, maar de Raad wil niet dat de goede ontwikkeling van de verdachte doorkruist wordt. Om die reden adviseert de Raad een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie.
Tijdens de zitting heeft de zittingsvertegenwoordiger van de Raad nog aanvullend naar voren gebracht dat de Raad geen inschatting kan maken van het risico op herhaling. De Raad ziet dat het op meerdere levensgebieden goed gaat met de verdachte.
6.4.
Conclusie rechtbank
Alles afwegende komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de aangeefster. Het uitgangspunt bij een dergelijk ingrijpend delict is in beginsel een vrijheidsbenemende straf.
De ontuchtige handelingen hebben zich afgespeeld in januari 2023. De verdachte is een jaar later, op 2 januari 2024, voor het eerst door de politie verhoord. Gelet op het lange tijdsverloop tussen dit verhoor en de inhoudelijke behandeling ter zitting en het feit dat de verdachte in de tussenliggende periode niet nogmaals met justitie in aanraking is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank het wel passend dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren wordt opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van 1 maand moet worden opgelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te zijn voltooid.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod met de aangeefster op te leggen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering toewijsbaar is.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering wordt ontzegd. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat het causale verband tussen de gevorderde schade en het schade toebrengende feit niet eenvoudig vast te stellen is en een onevenredige belasting vormt van het strafgeding. Meer subsidiair stelt de raadsman dat de verweten gedraging, conform de Rotterdamse schaal van smartengeld, valt te bestempelen als ‘tamelijk ernstig’, waarvoor een minimaal bedrag van
€ 1.500,- staat voorgeschreven.
beoordeling
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter indienen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van een taakstraf, in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
1 (één) maand, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
één jaar.
Onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te zijn voltooid.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.500,-voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.E. Voskens, voorzitter,
mr. J. Lintjer en mr. R.M. Verberne, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.S. van Lede-Terhaar sive Droste,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2025.
Mr. R.M. Verberne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.