ECLI:NL:RBNHO:2025:13972

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
15-088383-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrechtelijke uitspraak inzake meervoudige kamer met meerdere delicten waaronder diefstal en bedreiging

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die zich binnen een jaar schuldig heeft gemaakt aan meerdere delicten, waaronder diefstal in vereniging door middel van braak en bedreiging met een nepvuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte, ondanks het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, een werkstraf van 120 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De zaak omvatte drie parketnummers, waarbij de verdachte in zaak A op 6 januari 2024 in Zuid-Scharwoude en Sint Maartensvlotbrug samen met anderen meerdere flessen sterke drank en een geldbedrag heeft weggenomen. In zaak B heeft de verdachte op 27 juli 2024 in Callantsoog geprobeerd een strandpaviljoen te beroven, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen een benadeelde partij. In zaak C heeft de verdachte op 23 november 2024 in Schagen een nepvuurwapen getoond aan een slachtoffer en daarmee gedreigd. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging in zaak C, maar heeft de andere feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels in behandeling is bij een hulpverleningsinstelling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/028383-25 (P), 15/064055-25 (ttz. gev.), 15/400731-24 (ttz. gev.) en 96/187131-23 (tul)
Uitspraakdatum: 27 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 13 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] , en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), en
[vertegenwoordiger van de reclassering] namens de Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen en van wat namens hen naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Parketnummer 15/028383-25 (hierna te noemen: zaak A)
Feit 1
hij op of omstreeks 6 januari 2024 te Zuid-Scharwoude, althans in Nederland, een of
meerdere keren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere flessen sterke drank en/of een geldbedrag van ongeveer 6.937,30
euro en/of sleutels en/of cadeaubonnen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan restaurant [restaurant] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s)
toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 2
hij op of omstreeks 6 januari 2024 te Sint Maartensvlotbrug, althans in Nederland,
een of meerdere keren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, een geldbedrag en/of drank en/of een mes en/of een nepvuurwapen, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan restaurant [restaurant] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s)
toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen en zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak,
verbreking en/of inklimming;
Parketnummer 15/064055-25 (hierna te noemen: zaak B)
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te Callantsoog, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan Strandpaviljoen [strandpaviljoen] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- voorzien van gezichtsbedekkende kleding naar Strandpaviljoen [strandpaviljoen] is gegaan en/of
- met een koevoet, althans een langwerpig en/of hard voorwerp, tegen de deur van dat pand heeft geslagen en/of
- een koevoet in de sluitnaad van een deur van dat strandpaviljoen heeft geplaatst en daarmee wrikkende bewegingen heeft gemaakt en/of (daarbij) tegen deze deur
heeft geduwd en/of
- met een koevoet een ruit van deze deur kapot heeft geslagen en/of
- door de kapotte ruit het strandpaviljoen binnen is gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 3] , gepleegd met het oogmerk om die
voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [benadeelde partij 3] een of meermalen met een koevoet op/tegen zijn hand, althans zijn lichaam, te slaan en/of
- een koevoet dreigend/intimiderend in de richting van die [benadeelde partij 3] in de lucht te houden (daarmee suggererend dat hij met die koevoet zou uithalen/slaan);
Parketnummer 15/400731-24 (hierna te noemen: zaak C)
Feit 1
hij op of omstreeks 23 november 2024 te Schagen
[benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door
-die [benadeelde partij 4] een nepvuurwapen te tonen en/of
-door die [benadeelde partij 4] dreigend de woorden toe te voegen "Kom mee, ik ga je
schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 2
hij op of omstreeks 23 november 2024 te Schagen
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een
ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een
nepvuurwapen dat een sprekende gelijkenis toont met een vuurwapen Glock type
17 voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in zaak A, B en C.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten in de zaken A, B en feit 2 in zaak C gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1 in zaak C heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte weliswaar bekent het nepvuurwapen te hebben getoond aan de aangever, maar dat hij ontkent dat hij daarbij bedreigende woorden heeft geuit. Omdat daar geen ander bewijs voor is, dient de verdachte van dat deel van de tenlastelegging dan ook te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraak
Zaak C, feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet is vast te stellen dat de verdachte de tenlastegelegde dreigende woorden tegen het slachtoffer heeft gezegd. Enkel de aangifte is hiervoor, mede gelet op de ontkenning van de verdachte, niet voldoende. Anders dan door de officier van justitie naar voren is gebracht, acht de rechtbank de verklaring van getuige [getuige] “In het Nederlands werd er gescholden door persoon 1, ik versta dit niet goed dus weet ik niet wat er precies gezegd is”, geen steunbewijs voor de aangifte. Op basis van deze verklaring is namelijk niet vast te stellen wat de verdachte heeft gezegd en of dit de bedreigende woorden uit de tenlastelegging waren. De rechtbank acht dit gedeelte van de tenlastelegging daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
3.3.2.
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen (artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering), te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 13 november 2025;
- een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde partij 1] van 6 januari 2024
(p.137 t/m 141);
- een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam] van 6 januari 2024
(p. 105 t/m 107).
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen (artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering), te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 13 november 2025;
- een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde partij 3] van 27 juli 2024 (p. 31 t/m 37).
Ten aanzien van zaak C
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het feit zoals is vermeld in overweging 3.4. op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat de verdachte dit feit, zoals bewezen wordt verklaard, heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak daarvan is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen (artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering), te weten:
feit 1
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 13 november 2025;
- het proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde partij 4] van 23 november 2024
(p. 31 t/m 34);
feit 2
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 13 november 2025;
- het proces-verbaal onderzoek wapen van [naam] van 23 november 2024 (p. 28 t/m 30).
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
- de ten laste gelegde feiten in zaak A;
- het ten laste gelegde feit in zaak B en
- de ten laste gelegde feiten in zaak C
heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van zaak A
feit 1
hij op 6 januari 2024 te Zuid-Scharwoude, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere flessen sterke drank en een geldbedrag en sleutels en cadeaubonnen, die aan restaurant [restaurant] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak.
feit 2
hij op 6 januari 2024 te Sint Maartensvlotbrug, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag en drank en een mes en een nepvuurwapen, die aan restaurant [restaurant] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak.
Ten aanzien van zaak B
hij op 27 juli 2024 te Callantsoog, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, die aan Strandpaviljoen [strandpaviljoen] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- voorzien van gezichtsbedekkende kleding naar Strandpaviljoen [strandpaviljoen] is gegaan en
- met een koevoet tegen de deur van dat pand heeft geslagen en
- een koevoet in de sluitnaad van een deur van dat strandpaviljoen heeft geplaatst en daarmee wrikkende bewegingen heeft gemaakt en (daarbij) tegen deze deur heeft geduwd en
- met een koevoet een ruit van deze deur kapot heeft geslagen en
- door de kapotte ruit het strandpaviljoen binnen is gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 3] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en de andere deelnemer aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, door
- die [benadeelde partij 3] met een koevoet op zijn hand te slaan en
- een koevoet dreigend in de richting van die [benadeelde partij 3] in de lucht te houden.
Ten aanzien van zaak C
feit 1
hij op 23 november 2024 te Schagen [benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 4] een nepvuurwapen te tonen.
feit 2
hij op 23 november 2024 te Schagen een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nepvuurwapen dat een sprekende gelijkenis toont met een vuurwapen Glock type 17 voorhanden heeft gehad en heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A
feit 1, feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van zaak B
poging diefstal middels braak, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van zaak C
feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht / bedreiging met zware mishandeling;
feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren en tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van 2 jaar, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde werkstraf passend is. Daarnaast verzoekt de raadsman om, conform het advies van Raad ter zitting, een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie. De strafbare feiten hebben zich lange tijd geleden voorgedaan en de situatie van de verdachte is inmiddels ten positieve veranderd. Hij heeft er zelf voor gekozen om zich te laten behandelen bij De Waag, heeft afstand genomen van zijn toenmalige vrienden en hij focust zich op zijn werk. De verdachte heeft zijn rijbewijs gehaald en zal in januari 2026 bij een nieuwe werkgever starten. Een voorwaardelijke werkstraf doet dan ook meer recht aan de situatie.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Algemene overweging
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de rapportages van de Raad is gebleken.
6.3.2.
Aard en ernst strafbare feiten
De verdachte heeft zich binnen één jaar tijd schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Verdachte heeft samen met medeverdachten ‘s nachts ingebroken bij twee horecagelegenheden. Het was voor de verdachte, naar eigen zeggen, een makkelijke manier om aan geld te komen. De verdachte heeft dus alleen aan zichzelf gedacht en geen enkele rekening gehouden met de schade die de horecagelegenheden hierdoor hebben gehad en de last die zij hiervan hebben ondervonden. Daarnaast veroorzaken dit soort inbraken niet alleen gevoelens van onveiligheid en onrust bij de slachtoffers, maar ook in de samenleving als geheel. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een poging inbraak bij een strandpaviljoen. Samen met de medeverdachte is hij hier midden in de nacht op een scooter met daarin twee breekijzers heengereden. De verdachte heeft met een breekijzer geprobeerd de deur van het pand open te breken. Bij deze poging is het tot een confrontatie gekomen met slachtoffer [benadeelde partij 3] , waarbij de verdachte met een breekijzer slachtoffer [benadeelde partij 3] op zijn hand heeft geraakt. Hierdoor had slachtoffer [benadeelde partij 3] een pijnlijke wond op zijn hand, wat heeft geresulteerd in een nog altijd zichtbaar litteken. Slachtoffer [benadeelde partij 3] is er blijkens zijn verzoek tot schadevergoeding nuchter onder gebleven, maar het is slechts aan toeval te danken dat de verdachte hem niet erger heeft verwond door met dat breekijzer zo om zich heen te slaan.
Tot slot heeft de verdachte een nepvuurwapen bij zich gedragen en dat getoond aan slachtoffer [benadeelde partij 4] . Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit voorval veel impact heeft gehad op slachtoffer [benadeelde partij 4] . Hij komt niet meer in Schagen, heeft slaapproblemen en is buiten erg alert. Slachtoffer [benadeelde partij 4] komt uit Syrië en is naar Nederland gekomen om een toekomst te kunnen bouwen in een veilig land. Tot deze bedreiging voelde hij zich ook veilig in Nederland. Dat hij zich niet meer veilig voelt, vindt slachtoffer [benadeelde partij 4] moeilijk en verdrietig. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
6.3.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafblad van de verdachte
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
29 september 2025, blijkt dat de verdachte eerder voor overtredingen op grond van de Wegenverkeerswet is veroordeeld.
Advies van de Raad
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de over de verdachte uitgebrachte rapporten van de Raad van 4 februari 2025 en 7 november 2025. Deze rapportages houden -kort en zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in.
Er zijn zorgen over de agressieregulatie van de verdachte, waarbij hij zelf aangeeft de controle over zichzelf te verliezen als hij boos wordt. Als hij in een ruzie of gevecht belandt, kan hij zichzelf niet stoppen. Ook heeft hij lang de tijd nodig om zijn emoties naderhand weer onder controle te krijgen. De Raad vindt het positief dat de verdachte zich op eigen initiatief heeft aangemeld bij De Waag en daar inmiddels is gestart met de behandeling.
De Raad heeft in het advies van 7 november 2025, mede gezien de heftigheid van de delicten, geadviseerd om een onvoorwaardelijke werkstraf en een geheel voorwaardelijke detentie, onder algemene en bijzondere voorwaarden, op te leggen. Als bijzondere voorwaarde adviseert de Raad dat de verdachte meewerkt aan de behandeling van De Waag of een soortgelijke instelling, waarbij aan de reclasseringsinstelling te weten Reclassering Nederland te Alkmaar opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Toezicht van Reclassering Nederland lijkt de Raad passender, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het bereiken van de 18-jarige leeftijd, dan begeleiding door de Jeugdreclassering.
Tijdens de zitting heeft de Raad het advies gewijzigd, in die zin dat naast de onvoorwaardelijke werkstraf een voorwaardelijke werkstraf wordt geadviseerd en geen voorwaardelijke detentie. De Raad acht dit meer passend omdat de kans op recidive door de Raad inmiddels lager wordt ingeschat en de verdachte intrinsiek gemotiveerd is om de behandeling bij De Waag voort te zetten.
6.3.4.
Conclusie rechtbank
Alles afwegende komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde, is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 120 uren moet worden opgelegd. Gelet op de hoeveelheid ernstige strafbare feiten en de impact die dit heeft gehad op de slachtoffers is tevens een gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden moet worden opgelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf, naast de algemene voorwaarde, niet de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarde verbinden. Gebleken is namelijk dat de verdachte zichzelf heeft aangemeld en inmiddels al langere tijd op vrijwillige basis meewerkt aan hulpverlening door De Waag. Hij is gemotiveerd om deze hulp voort te zetten en ziet ook zelf dat hij hier baat bij heeft. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte de hulpverlening bij De Waag, ook zonder ‘stok achter de deur’, zal blijven accepteren. Daarnaast is de verdachte het afgelopen jaar niet nogmaals in verband gebracht met strafbare feiten. Hij werkt full time en thuis gaat het goed met hem. Gelet hierop ziet de rechtbank geen meerwaarde in een reclasseringstoezicht.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
Vorderingen inzake zaak A
Feit 1 ( [restaurant] )
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]heeft namens [restaurant] een vordering tot schadevergoeding van € 6.396,61 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit 3 posten, te weten:
de omzet die is gestolen uit de kluis, ten bedrage van € 1.937,30;
de fooi van de maand december, ten bedrage van +/- € 4.000,00 en
drankflessen, ten bedrage van € 459,31.
Daarnaast is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten 1 en 3 toewijsbaar zijn en dat de vordering op die posten hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, dient te worden toegewezen. Post 2 is niet nader onderbouwd en dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verder vordert de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering nauwelijks is onderbouwd. De post met betrekking tot de drankflessen betreft volle flessen, terwijl niet vaststaat dat alle gestolen flessen nog vol waren. De raadsman verzoekt de vordering op dat punt te matigen.
Beoordeling en conclusie
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de schade van post 1 (inhoud van de kluis) in zijn geheel en de schade van post 3 (drankflessen) voor de helft van het gevorderde bedrag, te weten € 229,66 dient te worden toegewezen. Het bedrag aan gestolen omzet wordt in de aangifte genoemd en ook één van de medeverdachten spreekt over een dergelijk bedrag dat is gestolen uit de kluis. Van de drankflessen is niet vast te stellen dat deze onaangebroken waren op het moment van de diefstal, wat voor de rechtbank aanleiding is om dit bedrag te matigen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van deze vorderingen ontbreken en nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met medeverdachten heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover een medeverdachte de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Dit alles betekent dat de verdachte aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding moet betalen van € 2.166,96 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen, te weten diefstal door middel van braak, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van
Strafrecht op te leggen.
Feit 2 ( [restaurant] )
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.690,00
ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit 3 posten, te weten:
eigen risico verzekering, ten bedrage van € 250,00;
fooienpot contant geld, ten bedrage van € 140,00;
avond gesloten, ten bedrage van € 300,00.
De gestelde immateriële schade bedraagt € 1.000,00.
Daarnaast is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat post 2 toewijsbaar is, en dat de vordering ten aanzien van die post hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, dient te worden toegewezen. De posten 1 en 3 en de gevorderde immateriële schade zijn niet nader onderbouwd en dienen om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verder vordert de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft erop gewezen dat in de zaak tegen de medeverdachte de vordering van deze benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk is verklaard. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade niet nader is onderbouwd.
Beoordeling en conclusie
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de schade van post 2 (fooienpot contant geld) in zijn geheel dient te worden toegewezen. De verdachte heeft ter zitting bekend de fooienpot te hebben meegenomen. In de aangifte wordt gesproken over een bedrag van € 140,00. Dit komt de rechtbank aannemelijk voor en dit vloeit rechtstreeks voort uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
6 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van deze vorderingen ontbreken en nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De rechtbank zal daarnaast de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor de immateriële schadevergoeding die hij namens zijn minderjarige dochter heeft verzocht omdat de aard van het gestelde geestelijk letsel niet is onderbouwd. De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met medeverdachten heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover een medeverdachte de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Dit alles betekent dat de verdachte aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding moet betalen van € 140,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen, te weten diefstal door middel van braak, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van
Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering inzake zaak B
De gemachtigde [de gemachtigde] heeft namens de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]een vordering tot schadevergoeding van € 7.852,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde naar voren gebracht dat de BTW van de gevorderde bedragen dient te worden afgetrokken. De gestelde materiële schade komt daardoor in totaal op € 1.126,04 en bestaat uit 3 posten, te weten:
glas, ten bedrage van € 163,64;
telefoon, ten bedrage van € 912,40;
verband/ medicatie, ten bedrage van € 50,00.
De gestelde immateriële schade bedraagt € 6.500,00. Het totale verzochte bedrag komt hiermee op € 7.626,04.
Verzocht wordt om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Daarnaast is namens de benadeelde partij verzocht om vergoeding van de redelijk gemaakte juridische kosten, ten bedrage van € 292,03 (exclusief BTW).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materieel gevorderde schade, met aftrek van de BTW, geheel toewijsbaar is. Met betrekking tot de immaterieel gevorderde schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat grond bestaat voor toekenning, maar dat het bedrag dient te worden gematigd tot een hoogte van
€ 1.500,00 en dat het overig verzochte niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De officier van justitie vordert verder dat de toegekende schadevergoeding hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft aangegeven dat van de gevorderde materiële schade de BTW moet worden afgetrokken. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd.
Beoordeling en conclusie
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de (ter zitting gewijzigde) schadebedragen in zijn geheel dienen te worden toegewezen. Dit betekent dat deze schade naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank ziet verder aanleiding om het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen. De vordering zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een medeverdachte heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover een medeverdachte de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Dit alles betekent dat de verdachte aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] een schadevergoeding moet betalen van € 2.626,04 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
27 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tot slot dient de verdachte te worden veroordeelde in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 292,03 (exclusief BTW) voor proceskosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen, te weten poging diefstal door middel van braak en met geweld tegen personen, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank merkt ten aanzien van de proceskosten het volgende op. Proceskosten zijn kosten die niet zijn aan te merken als vermogensschade en zijn geen rechtstreekse schade. Dit betekent dat de schadevergoedingsmaatregel niet kan worden opgelegd ten aanzien van deze kosten. [1]
7.3.
Vordering inzake zaak C (parketnummer 15/400731-24)
De gemachtigde [de gemachtigde] heeft namens de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat grond bestaat voor toekenning van de vordering, maar dat het bedrag dient te worden gematigd tot een hoogte van € 750,00 en dat het overig verzochte niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De officier van justitie vordert verder dat de toegekende schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de hoogte van het bedrag te matigen.
Beoordeling en conclusie
Gelet op de onderbouwing van de vordering en wat op de zitting is besproken, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade billijk voor. De vordering zal dan ook worden toegewezen voor een bedrag van € 750,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen, te weten bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 21 december 2023 in de zaak met parketnummer 96/187131-23 heeft de kantonrechter te Alkmaar de verdachte terzake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 8 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 4 januari 2024 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 4 januari 2024 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd. De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte zich in de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Wet Wapens en Munitie.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van een taakstraf, in de vorm van
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 60 dagen vervangende jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte daarnaast tot een jeugddetentie voor de duur van
3 (drie) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, en stelt daarbij een
proeftijdvast van
twee jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de werkstraf binnen een termijn van 18 (achttien) maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te zijn voltooid.
vordering benadeelde partij inzake parketnummer 15/028383-25, feit 1
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.166,96voor de materiële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte
is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.166,96 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een
medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre
van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
vordering benadeelde partij inzake parketnummer 15/028383-25, feit 2
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 140,00voor de materiële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
6 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte
is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 140,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een
medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre
van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
vordering benadeelde partij inzake parketnummer 15/064055-25
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.626,04bestaande uit € 1.126,04 voor de materiële en
€ 1.500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 292,03exclusief BTW, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte
is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.626,04 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre
van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
vordering benadeelde partij inzake zaak C (parketnummer 15/400731-24)
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,00voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 4] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750.00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 96/187131-23 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke
werkstrafvoor de duur van
8 (acht) uren, opgelegd bij vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 21 december 2023.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Mireku, voorzitter,
mr. C.E. Voskens en mr. J. Lintjer, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. van Lede-Terhaar sive Droste,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2025.

Voetnoten

1.Artikelen 6:96 BW in samenhang gelezen met artikel 51f Sv en artikel 361 lid 2 Sv.