3.3.1Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat die de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte op 14 november 2023 geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] (hierna: aangever) of op een andere manier een voldoende significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd. De rechtbank stelt vast dat de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, bij het geweld aanwezig was, maar heeft niet kunnen vaststellen dat hij een rol in het geweld heeft gehad. Het enkele feit dat hij achter aangever de steeg in liep en onderdeel uitmaakte van de groep die hem heeft ingesloten en geweld heeft uitgeoefend is daarvoor onvoldoende. De verklaring van aangever dat hij geschopt is uit de richting waar verdachte stond geeft naar het oordeel van de rechtbank evenmin voldoende aanleiding om te concluderen dat de verdachte ook daadwerkelijk degene is die heeft geschopt.
3.3.3Bewijsmotivering feit 1
Inleiding
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte samen met twee anderen op 2 oktober 2023 een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuurwerk in de brievenbus van de woning aan de [adres] te Hoofddorp te plaatsen en dit te laten ontploffen. Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hier wel degelijk bij betrokken was en dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Hiervoor is het navolgende van belang.
Telefoon verdachte
Op 2 oktober 2023 omstreeks 17.30 uur is het vuurwerk in de woning aan de [adres] te Hoofddorp afgegaan. Medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) hebben verklaard hierbij betrokken te zijn geweest. [medeverdachte 1] heeft de woning aangewezen, [medeverdachte 2] stond klaar met zijn scooter om weg te rijden en een derde persoon heeft het vuurwerk geplaatst.
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft verklaard dat zij en getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) ruzie hadden met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij is op 2 oktober 2023 om 17.08 uur door [medeverdachte 1] gebeld met een voor haar onbekend nummer, te weten [nummer] . In dit gesprek heeft [medeverdachte 1] volgens [getuige 1] tegen haar gezegd “we gaan ook naar jullie huis het boeit niet meer”. Om 17.23 uur, ongeveer 5 minuten voordat het explosief afgaat, valt dit toestel onder het dekkingsgebied van de zendmast waar ook de [adres] onder valt. Het telefoonnummer [nummer] is van de verdachte.
De verklaring van de verdachte dat hij zijn telefoon die dag had uitgeleend aan [medeverdachte 1] omdat [medeverdachte 1] ’s telefoon niet werkte en hij hier zelf niet bij was, acht de rechtbank niet aannemelijk. [medeverdachte 1] heeft [getuige 1] weliswaar gebeld met de telefoon van de verdachte, maar uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat zij het telefoonnummer van [medeverdachte 1] een dag eerder had geblokkeerd, waardoor [medeverdachte 1] haar niet met zijn eigen nummer kon bereiken. Verder blijkt uit de telecomgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] dat met dit telefoonnummer voor en na de ontploffing inkomende gesprekken zijn gevoerd. Hierdoor is het niet aannemelijk dat de telefoon van [medeverdachte 1] niet werkte en dat hij daarom die dag over de telefoon van de verdachte moest beschikken. Daarbij komt dat zijn telefoonnummer op 2 oktober 2023 om 18.14 uur een inkomend gesprek van 46 seconden heeft gevoerd met het telefoonnummer van de verdachte. Het is onaannemelijk dat [medeverdachte 1] , gebruikmakend van de telefoon van de verdachte, naar zijn eigen telefoon heeft gebeld. Bovendien blijkt uit de telecomgegevens van het telefoonnummer van de verdachte dat zijn telefoonnummer op 2 oktober 2023 om 17.53 uur, vlak na de ontploffing, de moeder van de verdachte heeft gebeld. Het ligt voor de hand dat het verdachte zelf is geweest die zijn moeder belde en niet [medeverdachte 1] , zoals verdachte heeft verklaard. Daar komt bij dat de telefoon van de verdachte op dat moment een zendmast aanstraalt waar het huis van [medeverdachte 2] onder valt en dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij na de ontploffing met degene die het vuurwerk had aangestoken achterop zijn scooter is weggereden.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte ten tijde van de ontploffing zijn telefoon zelf in zijn bezit had en dat hij (samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) in de buurt van de [adres] moet zijn geweest toen de ontploffing plaats vond.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van de ontploffing bij zijn zus in [plaats] verbleef. Dit is in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Daarbij komt dat de verdachte vaag en inconsistent heeft verklaard over wanneer en hoe lang hij dan bij zijn zus verbleef en dat de verklaring die zijn zus daar anderhalf jaar later bij de rechter-commissaris over heeft afgelegd ook nog eens afwijkt van wat de verdachte daar (wisselend) over heeft verklaard. De rechtbank schuift de verklaring van de zus dan ook ter zijde.
Tapgesprekken
Uit tapgesprekken blijkt dat de verdachte en [medeverdachte 2] op 4 oktober 2023 om 22.38 uur telefonisch contact hebben gehad, waarbij de verdachte zegt: “Weet je wat we gaan zeggen. We gaan zeggen wat hebben jullie gedaan bij het huis van [getuige 2] dan gaan we gewoon zeggen we weten van niks maar we hebben het wel in het nieuws gelezen dat het er een dag van tevoren was gebeurd bij een ander huis […]”. Drie kwartier later, om 23.20 uur, wordt de verdachte gebeld door [naam] (hierna: [naam] ). In dit gesprek vertelt de verdachte aan [naam] dat [medeverdachte 1] is aangehouden, waarop [naam] vraagt of het om het explosief gaat. [naam] geeft aan dat hij is gevlucht uit zijn huis en de verdachte geeft ook aan dat hij nu niet naar huis gaat.
Verder heeft op 5 oktober 2023 omstreeks 9.30 uur naar aanleiding van de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 1] een gesprek plaatsgevonden tussen getuige [getuige 3] en de politie. [getuige 3] gaf aan dat de identiteit van de andere twee verdachten bij hem bekend was en dat hij hen zou bellen om hen te bewegen zich te melden. Uit de tapgesprakken blijkt dat [getuige 3] daarna ook contact heeft gehad met [medeverdachte 2] , die op dat moment kennelijk met de verdachte was. Op 5 oktober 2023 om 10.58 uur heeft vervolgens een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en [naam] , waarin de verdachte aangeeft dat hij met [medeverdachte 2] is en waarin [naam] tegen de verdachte zegt: “Hallo luister als ik in problemen kom door die domme shit dan moet jij jezelf gaan melden.” Hierop geeft de verdachte aan dat hij zichzelf niet gaat melden en dat niemand dat gaat doen. Vervolgens heeft getuige [getuige 3] om 11.15 uur op het politiebureau verklaard dat hij de jongens heeft gebeld, maar dat zij zich niet zullen melden. De verklaring van de verdachte dat voornoemde telefoongesprekken zouden gaan over een gestolen fiets en/of scooter acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk.
Vuurwerk
De rechtbank overweegt verder dat [naam] heeft verklaard dat bij het [park] iemand vuurwerk toonde, dat dit ‘dum bum’ vuurwerk betrof en dat het er zwart uitzag met een doodshoofd. Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek van de woning [adres] blijkt dat na de ontploffing bij en in de woning diverse kartondelen lagen, voorzien van een zwart etiket met op enkele fragmenten de letters ‘D’, ‘U’, ‘M’, ‘M’, en er ook fragmenten waren met daarop een logo dat leek op een doodshoofd. Vervolgens hebben verbalisanten geconstateerd dat de tekst, de kleur en het logo de meeste overeenkomsten vertoonden met de ‘Dum Bum 5G firecracker’. De rechtbank concludeert hieruit dat het vuurwerk dat getoond werd bij het [park] hetzelfde of soortgelijk vuurwerk is dat later in de brievenbus tot ontploffing is gebracht. Tijdens de doorzoeking van de slaapkamer van de verdachte is vuurwerk aangetroffen dat van hetzelfde merk en type is als het vuurwerk dat is gebruikt bij de ontploffing.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die het vuurwerk in de brievenbus heeft geplaatst en tot ontploffing heeft gebracht. Daarbij is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat iemand bij het [park] vuurwerk heeft laten zien, waarna het idee geopperd werd om dit bij [getuige 2] in de tuin te gooien. Hierop is hij met [medeverdachte 2] en een derde persoon richting het huis van [getuige 2] gegaan, waarna hij met de derde persoon meeliep om het huis van [getuige 2] aan te wijzen en vervolgens terugliep. Ook heeft hij verklaard dat verder was afgesproken hoe zij weg zouden gaan. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de derde jongen na het aansteken van het vuurwerk bij hem achterop de scooter is gestapt, waarna zij zijn weggereden.