ECLI:NL:RBNHO:2025:14083

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
15/382200-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting in jeugdstrafrechtzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, gesteund door bewijs uit het dossier. De verdachte heeft op 28 juni 2020 in Julianadorp, gemeente Den Helder, de aangeefster gedwongen tot seksuele handelingen, ondanks haar herhaalde verzoeken om te stoppen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, stellende dat de seksuele handelingen met wederzijds goedkeuren plaatsvonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de aangeefster voldoende steunbewijs had en dat de verdachte schuldig was aan verkrachting. De rechtbank heeft een jeugddetentie van vier maanden opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/382200-24
Uitspraakdatum: 11 november 2025
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 28 oktober 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Draaijers, waarnemend voor mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Den Helder, en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad), naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Julianadorp, gemeente Den Helder, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten
- het met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) binnendringen in de vagina van die [benadeelde partij] en/of het betasten van de vagina van die [benadeelde partij] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde partij] en/of (vaginale) gemeenschap hebben met die [benadeelde partij] en/of
- het zich door die [benadeelde partij] laten pijpen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,
- onverhoeds het ondergoed van die [benadeelde partij] aan de kant heeft geschoven en/of
- nadat die [benadeelde partij] zijn, verdachtes, hand had weggetrokken/geduwd en/of aangegeven dat het gedrag ongewenst was, is doorgegaan met de hiervoor genoemde handeling en/of
- bovenop die [benadeelde partij] is gaan liggen en/of
- het hoofd van die [benadeelde partij] naar/in de richting van zijn penis heeft geduwd en/of vervolgens heeft vastgehouden en/of
- genoemde handelingen op een onverhoedse wijze heeft verricht zonder dat die [benadeelde partij] die kon verhinderen en/of hier tegen (direct) verzet kon bieden en/of
- nadat die [benadeelde partij] (nogmaals) had aangegeven dat het gedrag ongewenst was, is doorgegaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot vrijspraak, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De seks tussen hen heeft met wederzijds goedkeuren plaatsgevonden. De verdediging heeft hiertoe gesteld dat de herinneringen van de aangeefster zijn beïnvloed door het tijdsverloop, gesprekken met vriendinnen en therapie en dat de alternatieve verklaring van de verdachte daarnaast niet kan worden uitgesloten door de overige inhoud van het dossier. Subsidiair heeft de verdediging het voorwaardelijke verzoek tot benoeming van een deskundige gedaan, om de geloofwaardigheid en validiteit van de herinneringen van de aangeefster nader te laten onderzoeken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Betrouwbaarheid van de aangifte
De eerste vraag die de rechtbank, gelet op het verweer van de verdediging, dient te beantwoorden is of de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar en geloofwaardig aangemerkt kan worden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij heeft in de aangifte uitgebreid verklaard, waarbij zij eenduidig, gedetailleerd en consistent heeft verklaard over het algehele verloop van de avond alsmede de feiten en omstandigheden waaronder de seksuele handelingen – zoals die ook ten laste zijn gelegd – hebben plaatsgevonden. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat herinneringen in de loop der tijd kunnen vervormen of veranderen, is in dit specifieke geval van een dergelijke vervorming niet gebleken, althans niet in een zodanige mate dat de kern van haar verklaring en haar gehele verhaal als onbetrouwbaar moet worden bestempeld. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de aangeefster direct na het incident aan anderen heeft verteld wat haar is overkomen. Hun verklaring over wat zij toen hebben gehoord en gezien komt overeen met wat de aangeefster later aan de politie heeft verklaard.
SteunbewijsDe volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of voldaan is aan het bewijsminimum, zoals bepaald in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Anders gezegd: is er voldoende steunbewijs ter ondersteuning van de beschuldiging van de aangeefster. In een zedenzaak als onderhavige is niet vereist dat de ontuchtige handelingen waarover de aangeefster verklaart als zodanig bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen. Het is afdoende als die verklaring op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron. Deze bewijsmiddelen dienen voldoende steun te geven aan de verklaring van de aangeefster. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de aangifte blijkt dat de aangeefster heeft verklaard dat zij en de verdachte op 28 juni 2020 op een feestje waren van een gezamenlijke vriend. Op een gegeven moment zijn de verdachte en de aangeefster samen de hond van de verdachte uit gaan laten. Onderweg viel hij en trok hij de aangeefster naar de grond, waarna zij zoenden. Op enig moment draaide de verdachte de aangeefster op haar rug en bewoog hij, terwijl hij op haar lag, zijn hand onder haar rokje. De aangeefster probeerde de hand van de verdachte weg te duwen, wat niet lukte. De verdachte schoof met zijn hand de string van de aangeefster opzij, waarop de aangeefster heeft aangegeven dit niet te willen. Hier heeft de verdachte geen reactie op gegeven. De verdachte heeft vervolgens zijn vinger in de vagina van de aangeefster gebracht. De aangeefster heeft hierop haar benen bij elkaar geknepen, maar de verdachte ging wederom door. De verdachte maakte zijn broek los en heeft zijn penis in de vagina van de aangeefster gebracht. Hierop heeft de aangeefster meermaals aangegeven dat zij geen seks met hem wilde, het pijn deed en zij terug wilde naar het feestje. De verdachte beleef echter doorgaan. Op een gegeven moment is de aangeefster gestopt met zich fysiek te verzetten en heeft zij haar hoofd weggedraaid en gewacht tot het voorbij zou zijn. Om van de pijn af te zijn heeft de aangeefster nog aangeboden de verdachte te pijpen, maar hier ging de verdachte niet op in en ging sneller stoten. Toen de verdachte na een tijd van de aangeefster af is gegaan en op zijn knieën ging zitten, duwde de verdachte haar hoofd in de richting van zijn penis en zei hij dat zij hem moest pijpen omdat hij niet kon klaarkomen. De aangeefster heeft meermaals geprobeerd haar hoofd weg te trekken, maar de verdachte bleek te sterk en hield zijn hand op het achterhoofd van de aangeefster. De aangeefster heeft de verdachte daarom gepijpt.
Deze verklaring vindt allereerst steun in de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). [getuige 1] heeft verklaard dat zij direct aan de aangeefster zag dat de aangeefster erg verdrietig was, toen de aangeefster, na het uitlaten van de hond met de verdachte, terugkeerde op het feestje. Ze vroeg bij het toilet aan de aangeefster wat er aan de hand was, omdat ze vond dat de aangeefster er heel anders uitzag dan toen zij wegging. [getuige 1] zag dat de aangeefster moest huilen en in shock leek. De aangeefster heeft haar toen verteld dat het leuk begon, dat ze gingen zoenen, dat de verdachte verder ging en dat zij toen had aangegeven dat zij niet meer wilde. De aangeefster heeft verteld dat het toen alsnog tegen haar wil in verder is gegaan, namelijk voelen, aanraken en uiteindelijk seks, en dat het haar niet lukte om de verdachte te stoppen. Verder heeft [getuige 1] verklaard dat de aangeefster haar ook vertelde dat het pijn deed en het niet ging. [getuige 1] heeft de aangeefster getroost. Ook heeft zij verklaard dat de aangeefster haar heeft verteld dat zij meerdere keren nee heeft gezegd tegen de verdachte, maar dat hij daar niet naar luisterde. De rechtbank ziet steunbewijs in deze verklaring omdat [getuige 1] meteen na het incident heeft gezien dat de aangeefster heel verdrietig was en in shock leek. Daarnaast heeft de aangeefster haar heel kort na het incident al verteld wat haar was overkomen en komt de inhoud van de verklaring van [getuige 1] op belangrijke punten overeen met de verklaring van de aangeefster.
Dit laatst geldt ook voor de verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). [getuige 2] heeft verklaard dat de aangeefster hem de ochtend na het feestje heeft verteld dat zij seks had gehad met iemand waar zij niet achter stond. Zij heeft hem verteld dat de jongen op haar lag en haar ‘pushte’ om seks met hem te hebben, dat zij toen nee had gezegd en ook een aantal keer haar benen had dichtgehouden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat met voornoemde verklaringen is voldaan aan de toepasselijke maatstaf van steunbewijs in artikel 342, lid 2, Sv. De ‘alternatieve lezing’ van de verdachte dat de seks vrijwillig heeft plaatsgevonden wordt weerlegd door voornoemde bewijsmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wat de verdachte ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen ter beoordeling van de betrouwbaarheid van de herinneringen van de aangeefster.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juni 2020 te Julianadorp, gemeente Den Helder, door geweld en andere feitelijkheden [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten
- het met zijn, verdachtes, vinger(s) binnendringen in de vagina van die [benadeelde partij] en het betasten van de vagina van die [benadeelde partij] en
- het duwen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde partij] en vaginale gemeenschap hebben met die [benadeelde partij] en
- het zich door die [benadeelde partij] laten pijpen,
en dat geweld en/of die andere feitelijkheden hieruit bestaande dat hij, verdachte,
- onverhoeds het ondergoed van die [benadeelde partij] aan de kant heeft geschoven en
- nadat die [benadeelde partij] zijn, verdachtes, hand had weggeduwd en aangegeven dat het gedrag ongewenst was, is doorgegaan met de hiervoor genoemde handeling en
- bovenop die [benadeelde partij] is gaan liggen en
- het hoofd van die [benadeelde partij] in de richting van zijn penis heeft geduwd en vervolgens heeft vastgehouden en
- genoemde handelingen op een onverhoedse wijze heeft verricht zonder dat die [benadeelde partij] die kon verhinderen en hier tegen verzet kon bieden en
- nadat die [benadeelde partij] had aangegeven dat het gedrag ongewenst was, is doorgegaan.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden waarbij wordt bepaald dat de verdachte deze jeugddetentie in een penitentiaire inrichting zal ondergaan.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig zedendelict, namelijk verkrachting van het slachtoffer. Het begon aanvankelijk leuk tussen de verdachte en het slachtoffer. Zij stonden buiten te zoenen, maar tijdens het uitlaten van de hond van de verdachte bleek de verdachte meer te willen. De verdachte heeft ervoor gezorgd dat het slachtoffer langs de kant van de weg op de grond terecht is gekomen, waarna hij met zijn hand onder het rokje van het slachtoffer is gegaan, haar slip opzij heeft geduwd en heeft haar gevingerd. Het slachtoffer heeft hierbij meermaals aangegeven dat zij dit niet wilde, heeft zijn hand geprobeerd weg te duwen en haar benen bij elkaar geklemd in de hoop de verdachte te stoppen. Desondanks is de verdachte door blijven gaan met zijn handelingen en heeft hij zijn belangen boven die van het slachtoffer gezet. De verdachte heeft het slachtoffer vervolgens gepenetreerd en haar gedwongen om hem oraal te bevredigen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij door zo te handelen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en onvoldoende stil heeft gestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor haar. In zijn algemeenheid geldt dat dit soort feiten slachtoffers grote schade toebrengt, waar zij nog lang last van hebben. Dat de verkrachting ook een grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt uit haar verklaring op zitting, waarin zij heeft aangegeven dat het feit een enorme invloed heeft gehad op zowel haar mentale als fysieke welzijn. Het slachtoffer volgt als gevolg van het gebeurde therapie en voelt zich op momenten nog steeds onveilig, machteloos en verdrietig. Ook de vriendinnen van de aangeefster hebben verklaard dat de gevolgen nog altijd merkbaar zijn bij het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 25 september 2025 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad.
De Raad heeft in haar rapportage geadviseerd tot oplegging van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie. Het recidive risico is laag. De verdachte lijkt zijn leven goed op de rit te hebben. Een detentie zou deze stabiliteit tenietdoen en ernstige risico’s kunnen opleveren voor het toekomstperspectief van de verdachte. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, is het gezien de ernst van het feit passend om een duidelijk signaal af te geven middels een geheel voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad heeft dit strafadvies ter terechtzitting gehandhaafd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende mee gewogen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat zowel de verdachte als de aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde feit de leeftijd van zestien jaar hadden. Ten voordele van de verdachte weegt de rechtbank ook het aanzienlijke tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit mee en het feit dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat. Tot slot houdt de rechtbank rekening met eventuele - verstrekkende - gevolgen die de veroordeling voor de verdachte kan hebben voor zijn huidige baan en zijn verdere carrièreperspectieven.
In zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten als deze, te weten verkrachting, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Alles afwegende ziet de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, geen reden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken en is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van vier maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij in verband met de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Uit de overgelegde stukken volgt dat het slachtoffer een behandeling volgt die onder meer is gericht op het verwerken van het seksueel misbruik dat heeft plaatsgevonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het psychische letsel waar het slachtoffer mee kampt (mede) is veroorzaakt door het handelen van de verdachte. Vergoeding van de schade komt de rechtbank ook billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De verdediging heeft de vordering bij een bewezenverklaring niet bestreden. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van de verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: verkrachting) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
vier (4) maanden. Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot vier (4) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij
een proeftijd vast van één jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.E. Voskens, voorzitter,
mr. W.C. Oosterbroek en mr. E.K.A. van den Bos, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. van Veen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2025.
Mr. E.K.A. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.