3.3.3Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op 15 maart 2023 omstreeks 02:45 uur is de woning aan [adres 1] in Terneuzen beschoten. De bewoners, vader en moeder en twee kinderen, waren op dat moment thuis en lagen in bed. [de verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) zijn als verdachten van deze beschieting aangemerkt. Een dag later, op 16 maart 2023, is de naastgelegen woning aan [adres 2] beschoten.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Forensisch onderzoek
Uit forensisch onderzoek blijkt dat vanaf de openbare weg minimaal drie keer op de voordeur van de woning aan [adres 1] is geschoten. Er zaten kogelgaten in de ruit van de voordeur en in de ruit naast de voordeur. In de voorgevel boven de voordeur zat een schotbeschadiging. Eén van de kogels die door de ruit is geschoten, heeft binnen een muur bij de doorgang naar de woonkamer geraakt en is vervolgens gericocheerd tegen de babybox in de woonkamer. Deze kogel is naast de babybox terechtgekomen. Een andere kogel die door de ruit is geschoten, is tegen de muur van de hal achter de voordeur geketst en vervolgens in een schoen terecht gekomen.
De kogels zijn verschoten met één vuurwapen, vermoedelijk een revolver van kaliber .38 Special of .357 Magnum. De resultaten van het indicatief vergelijkend onderzoek van het NFI worden verwacht indien de op de plaats delict ( [adres 1] ) aangetroffen (delen van) kogels zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen dat is gebruikt bij het schietincident dat een dag later plaatsvond bij de woning aan [adres 2] . De rechtbank acht op grond hiervan aannemelijk dat op 15 en 16 maart 2023 met hetzelfde wapen is geschoten.
Telecom, passageregistraties Westerscheldetunnel en bankrekeninggegevens
In de nacht van 14 op 15 maart 2023 is in de telefoon van [de verdachte] via Google Maps meermaals de omgeving van Terneuzen bekeken. Ook is het adres [adres in de straat van adres 1 en 2] in Terneuzen ingevoerd en naar dat adres is ook genavigeerd. Op 15 maart 2023 om 01:36 uur is de auto van [de verdachte] (met [kenteken] ) door de Westerscheldetunnel in de richting van Terneuzen gereden. Om 01:45 uur heeft de telefoon van [medeverdachte 1] een zendmast aan de zuidkant van de Westerscheldetunnel aangestraald. Deze zendmast biedt hoogstwaarschijnlijk dekking aan de [straat van adres 1 en 2] en de omgeving daarvan. Om 02.02 uur heeft [de verdachte] een pintransactie verricht op de Kennedylaan in Terneuzen, op ongeveer 4 kilometer afstand van de [straat van adres 1 en 2] . Om 02:45 uur heeft het schietincident aan de [adres 1] plaatsgevonden. Om 03:45 uur heeft de telefoon van [medeverdachte 1] een zendmast aangestraald in de omgeving van Dordrecht. De telefoon van [medeverdachte 1] heeft zich vervolgens naar het noorden verplaatst.
Verklaring van [de verdachte]
heeft verklaard dat hij in de nacht van 14 op 15 maart 2023 twee mannen, van wie hij de namen niet wil noemen, met zijn auto van Amsterdam naar Terneuzen heeft gebracht. Toen hij aan de mannen vroeg wat zij gingen doen, werd hem gezegd dat een Cobra op een huis of in een tuin zou worden gegooid. Toen werd hem duidelijk dat het wel eens foute boel zou kunnen zijn. [de verdachte] heeft de mannen naar de locatie gebracht. Eén van de mannen is uitgestapt. [de verdachte] hoorde vier knallen en is toen direct weggereden. De man die was uitgestapt, is volgens [de verdachte] niet mee teruggereden.
Hoe moet de rol van [de verdachte] worden gekwalificeerd?
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en één of meer anderen bij dit feit niet is komen vast te staan. [de verdachte] heeft zijn medeverdachten geholpen bij het plegen van een misdrijf (bedreiging, zie hieronder) door hen van Amsterdam naar Terneuzen te brengen. [de verdachte] heeft in de auto gewacht en na de aanslag heeft hij in elk geval één van zijn medeverdachten ( [medeverdachte 1] ) met de auto teruggebracht naar huis. Deze bijdrage van [de verdachte] aan het delict acht de rechtbank te gering om hem als medepleger aan te merken. [de verdachte] zal daarom van het medeplegen worden vrijgesproken.
Vrijspraak medeplichtigheid poging moord/doodslag/zware mishandeling (met voorbedachten rade)
Op 15 maart 2023 omstreeks 02:45 uur is drie keer op de voordeur van de woning aan [adres 1] in Terneuzen geschoten. De bewoners waren op dat moment thuis en lagen boven te slapen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de schutter de uitdrukkelijke bedoeling (vol opzet) heeft gehad om één van de bewoners om het leven te brengen, dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin is komen vast te staan dat door het schieten op de woning een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel bij één of meer van de bewoners in het leven is geroepen. De kogels zijn namelijk in de toegangshal achter de voordeur terechtgekomen en één kogel is gericocheerd naar de woonkamer, terwijl de bewoners zich tijdens het schietincident op de eerste verdieping bevonden. Op die verdieping zijn geen projectielen of schotbeschadigingen aangetroffen. Gedurende de beschieting hebben de bewoners zich niet door de woning bewogen. De theoretische mogelijkheid dat één van de bewoners zich tijdens het schietincident in de baan van het schot had kunnen bevinden, maakt niet dat achteraf kan worden geoordeeld dat een aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat diegene als gevolg van het schieten (dodelijk) gewond had kunnen raken. Voor een strafbare poging is immers vereist dat - hoewel het gevolg niet is ingetreden - het beschermde rechtsgoed (hier: het leven dan wel de lichamelijke integriteit van een ander) daadwerkelijk in gevaar is gebracht.
[de verdachte] zal daarom worden vrijgesproken van medeplichtigheid aan een poging tot moord dan wel doodslag (feit 2 subsidiair) en medeplichtigheid aan een poging tot zware mishandeling (feit 2 nog meer subsidiair).
Is [de verdachte] medeplichtig aan de bedreiging?
Het met een vuurwapen afschieten van kogels op een woning levert een bedreiging op. De vraag is of [de verdachte] medeplichtig is geweest aan deze bedreiging. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, en overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht op zowel de behulpzaamheid als op het gepleegde misdrijf (het gronddelict). Dit wordt ook wel dubbel opzet genoemd. Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de verdachte wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict.
[de verdachte] is ‘s nachts, samen met twee anderen, van Amsterdam naar Terneuzen gereden. Naar eigen zeggen heeft hij pas tijdens deze rit gehoord dat een Cobra (zwaar vuurwerk) op een huis of in een tuin zou worden gegooid. Op dat moment werd hem duidelijk dat het foute boel zou kunnen zijn. Ook als de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze verklaring, wist [de verdachte] dus dat er een aanslag op (of zeer nabij) een woning zou plaatsvinden. Het opzet van [de verdachte] was hier ook op gericht. [de verdachte] heeft geholpen bij het plegen van de aanslag door zijn medeverdachten naar de betreffende woning te brengen. Nadat [de verdachte] hoorde dat een Cobra zou worden afgestoken bij een woning heeft hij zich daarvan niet gedistantieerd, maar is hij doorgereden naar Terneuzen en heeft hij gewacht totdat de aanslag had plaatsgevonden. Vervolgens heeft hij in ieder geval [medeverdachte 1] terug naar huis gebracht.
Hoewel de rechtbank niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat het opzet van [de verdachte] gericht was op het beschieten van de woning, houdt het misdrijf waarop zijn opzet wel gericht was (het teweegbrengen van een ontploffing bij de woning), voldoende verband met het gronddelict (bedreiging door het schieten op de woning). Het gaat in beide gevallen namelijk om het plegen van een aanslag op een woning met de bedoeling om de bewoners te intimideren en angst aan te jagen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] medeplichtig is aan het medeplegen van bedreiging van de bewoners van [adres 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Vrijspraak voorbereidingshandelingen
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat [de verdachte] moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen met betrekking tot het voorbereiden van moord en/of doodslag en/of zware mishandeling (met voorbedachten rade) op de bewoners van de woning aan [adres 2] . In de eerste plaats bevat het dossier onvoldoende bewijs dat voorbereidingen zijn getroffen om een moord, doodslag of een zware mishandeling (met voorbedachten rade) te plegen. Het opzet van [de verdachte] was hier ook niet op gericht. Uit de overige bewijsmiddelen volgt dat het de bedoeling van [medeverdachte 1] was dat de bewoners zich bedreigd en geïntimideerd zouden worden. Daar komt nog bij dat niet is komen vast te staan dat [de verdachte] eerder dan in de auto onderweg naar Terneuzen op de hoogte is geraakt van een plan om een aanslag op een woning te plegen, zodat evenmin kan worden bewezen dat [de verdachte] betrokken is geweest bij de voorbereiding van een dergelijk plan. De rechtbank zal [de verdachte] daarom van feit 1 vrijspreken.