ECLI:NL:RBNHO:2025:14303

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
15.298131.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan explosie en brandstichting door vuurwerkbom in Middenbeemster

Op 5 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan een explosie en brandstichting in Middenbeemster. De zaak betreft een golf van geweld tussen rivaliserende groepen in Purmerend en Middenbeemster, waarbij de verdachte als chauffeur betrokken was bij een aanslag op een woning. Op 14 april 2023 werd een vuurwerkbom voor de deur van een woning tot ontploffing gebracht, wat leidde tot een hevige brand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van dit misdrijf. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de explosie en brandstichting. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 171 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen te duchten was door de brand. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.298131.23 (P)
Uitspraakdatum: 5 december 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7, 8 en 9 oktober 2025 en 21 november 2025 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. S.P. Visser en mr. C.J. Booij (hierna in enkelvoud: de officier van justitie) en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Stolk-Hogeterp, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna ook: [de verdachte] ) is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
(incident 4)
primair:
hij op of omstreeks 14 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, en/of brand heeft gesticht, door een zogenaamde Vuurwerk Brandstof Combinatie, en/of een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brandversnellende stof, voor de deur van een woning (gelegen aan [adres 1] te Middenbeemster) aan te steken en/of tot ontploffing te
brengen,
terwijl daarvan levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander en/of anderen (te
weten: omwonenden en/of passanten en/of hulpverleners) en/of gemeen gevaar voor die woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of (goederen uit) nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair:
een of meer personen op of omstreeks 14 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, en/of brand heeft gesticht, door een zogenaamde Vuurwerk Brandstof Combinatie, en/of een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brandversnellende stof, voor de deur van de woning (gelegen aan [adres 1] te Middenbeemster) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen,
terwijl daarvan levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander en/of anderen (te
weten: omwonenden en/of passanten en/of hulpverleners) en/of gemeen gevaar voor die woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of (goederen uit) nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 14 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- die mededader(s) naar de plaats des misdrijfs te brengen en/of
- in de nabijheid van de plaats des misdrijfs te blijven/wachten en/of
- de (vlucht)auto te besturen en/of de (vlucht)auto aan de mededader(s) ter beschikking te stellen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingIn april 2023 vinden in een week tijd meerdere geweldsincidenten plaats in Middenbeemster en Purmerend. Nadat op 11 april 2023 een schietpartij op de openbare weg plaatsvindt, worden er meerdere aanslagen op woningen gepleegd, waarbij woningen worden beschoten en vuurwerkbommen tot ontploffing worden gebracht. De politie is naar aanleiding van dit excessieve geweld het onderzoek Elcat gestart. Uit dit onderzoek blijkt dat sprake is van wraakacties over en weer van twee rivaliserende groepen. Het gaat om een groep die onder meer bestaat uit de verdachte [de verdachte] ), [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en een groep die onder meer bestaat uit [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] . Deze verdachten worden hierna, voor zover zij in dit vonnis worden genoemd, met hun achternaam aangeduid.

Het opsporingsonderzoek heeft geresulteerd in acht zaaksdossiers, die in het strafdossier incident 1 tot en met 8 zijn genoemd. Het gaat om de volgende incidenten:
1. april 2023: schietincident [adres 1] Middenbeemster;
2. 12 april 2023: schietincident en explosie [adres 2] 74 Purmerend;
3. 13 april 2023: schietincident [adres 3] Purmerend;
4. 14 april 2024: explosie [adres 1] Middenbeemster;
5. 17 april 2023: explosie [adres 3] Purmerend;
6. 14 april 2023: afpersing [medeverdachte 2] ;
7. 15 maart 2023: schietincident [adres 4] Terneuzen;
8. 16 maart 2023: schietincident [adres 5] Terneuzen.
[de verdachte] is als verdachte aangemerkt in incident 4.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder subsidiair ten laste gelegde feit. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat [de verdachte] integraal van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de verdediging zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak primair
De rechtbank zal [de verdachte] vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit. Deze vrijspraak zal hierna onder 4.3.3 nader worden gemotiveerd.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
4.3.3
Bewijsoverweging incident 4 (brandstichting [adres 1] in Middenbeemster 14 april 2023)
Inleiding
Op vrijdag 14 april 2023 om 03.08 uur vond een explosie plaats bij de voordeur van de woning gelegen aan [adres 1] te Middenbeemster. Voor de deur van de woning is een ‘Vuurwerk-Brandstof-Combinatie’ (hierna: vuurwerkbom) geplaatst en tot ontploffing gebracht. De bewoners waren op dat moment niet in de woning aanwezig. Er heeft brand gewoed in de woning en naastgelegen woningen moesten als gevolg van de brand worden ontruimd. [de verdachte] is aangemerkt als verdachte van het teweegbrengen van de ontploffing.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Forensisch onderzoek en camerabeelden
Uit forensisch onderzoek blijkt dat de explosie en de daarop volgende brand in de woning is veroorzaakt door een vuurwerkbom die bij de voordeur van de woning tot ontploffing is gebracht. Op camerabeelden is te zien dat een persoon om 3:08 uur naar de woning loopt en een bundel flessen bij de voordeur van de woning aan [adres 1] neerzet. Deze persoon steekt wat aan, rent weg en kort daarop volgt een explosie. De persoon rent naar de [straat] , stapt als bijrijder in een Volkswagen Polo, waarna die auto wegrijdt. Uit onderzoek blijkt dat [de verdachte] de bestuurder is van deze auto.
De brand heeft zich uitgebreid naar de hal achter de voordeur van de woning. Als niet tijdig was geblust, had branduitbreiding (via de gevel en ramen) kunnen plaatsvinden naar de woning van de buren.
Verklaring [de verdachte]
heeft verklaard dat hij op 14 april 2023 een voor hem onbekende man heeft opgehaald in Amsterdam Zuidoost en dat hij de man naar een voor hem onbekende plek, [adres 1] in Middenbeemster, heeft gebracht. De man stapte uit en na enkele minuten hoorde [de verdachte] een harde knal. [de verdachte] heeft de man daarna terug naar Amsterdam-Zuidoost gebracht.
Whatsappberichten tussen [de verdachte] en zijn vriendin
In de nacht van de explosie op 14 april 2023 hebben [de verdachte] en zijn vriendin [vriendin van de verdachte] tussen 02:28 uur en 5:51 uur (onder meer) de volgende whatsappberichten naar elkaar gestuurd:
  • 2:28:08 uur, van [vriendin van de verdachte] naar [de verdachte] :
  • 2:28:18 uur, van [de verdachte] naar [vriendin van de verdachte] :
  • 2:28:31 uur, van [vriendin van de verdachte] naar [de verdachte] :
  • 2:28:41 uur, van [de verdachte] naar [vriendin van de verdachte] :
Om 3:09 uur vindt de explosie aan de [adres 1] in Middenbeemster plaats.
  • 3:44 uur, van [vriendin van de verdachte] naar [de verdachte] :
  • 3:45 uur, van [de verdachte] naar [vriendin van de verdachte] :
  • 3:45 uur, van [vriendin van de verdachte] naar [de verdachte] :
  • 3:46 uur, van [de verdachte] naar [vriendin van de verdachte] :
  • 3:46 uur, van [vriendin van de verdachte] naar [de verdachte] :
  • 3:46 uur, van [de verdachte] naar [vriendin van de verdachte] :
  • 4:44 uur, van [vriendin van de verdachte] naar [de verdachte] :
  • 5:16 uur, van [vriendin van de verdachte] naar [de verdachte] :
  • 5:19 uur, van [de verdachte] naar [vriendin van de verdachte] :
  • 5:26 uur, van [vriendin van de verdachte] naar [de verdachte] :
  • 5:43 uur, van [vriendin van de verdachte] naar [de verdachte] :
  • 5:44 uur, van [de verdachte] naar [vriendin van de verdachte] :
  • 5:45 uur, van [de verdachte] naar [vriendin van de verdachte] :
  • 5:51 uur, van [de verdachte] naar [vriendin van de verdachte] :
Vrijspraak medeplegen teweegbrengen ontploffing
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de deelnemer aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat een dergelijke samenwerking tussen [de verdachte] en een of meer anderen gericht op het teweegbrengen van de ontploffing dan wel brandstichting niet kan worden vastgesteld. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen kan namelijk niet worden afgeleid dat [de verdachte] een wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van het delict heeft geleverd. [de verdachte] zal daarom van het primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Medeplichtigheid teweegbrengen ontploffing
De vervolgvraag is of [de verdachte] medeplichtig is geweest aan het teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, en legt hierna uit waarom.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht op zowel de behulpzaamheid als op het gepleegde misdrijf (het gronddelict). Dit wordt ook wel dubbel opzet genoemd.
De rechtbank stelt voorop dat [de verdachte] volgens zijn eigen verklaring midden in de nacht een onbekende man in Amsterdam heeft opgehaald en die man naar een voor hem onbekende plek in Middenbeemster heeft gebracht. Deze man had, gelet op de camerabeelden en het forensisch onderzoek, een aan elkaar gebonden pakket van vier flessen motorbenzine en een stuk vuurwerk bij zich. Gelet op de omvang van deze vuurwerkbom, kan het niet anders zijn dan dat [de verdachte] dit heeft opgemerkt en aldus op de hoogte is geraakt van het plan om een vuurwerkbom te plaatsen. De man is nabij de woning in Middenbeemster uitgestapt. [de verdachte] heeft op hem gewacht en hem vervolgens teruggebracht naar Amsterdam.
Dat [de verdachte] wist dat hij zijn medewerking aan een strafbaar feit zou verlenen, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het hiervoor weergegeven chatgesprek tussen [de verdachte] en [vriendin van de verdachte] . Reeds voorafgaand aan de explosie zegt [vriendin van de verdachte] tegen [de verdachte] dat hij het moet melden zodra hij veilig is. Ze vraagt aan [de verdachte] of hij al bezig is, waarop [de verdachte] antwoordt dat hij nog dingen aan het regelen is. Nadat de explosie heeft plaatsgevonden vraagt [vriendin van de verdachte] of [de verdachte] “veilig” is en [de verdachte] antwoordt dat het “gelukt” is. Als [de verdachte] zegt dat hij nog niet naar huis komt, waarschuwt [vriendin van de verdachte] dat hij mogelijk “gepakt” (de rechtbank begrijpt: aangehouden) kan worden. Daarna laat [vriendin van de verdachte] nogmaals weten zich zorgen te maken. Blijkbaar heeft [de verdachte] aan zijn vriendin verteld dat hij iets ging doen wat niet veilig was en waarvoor hij mogelijk opgepakt kon worden door de politie.
Kortom, [de verdachte] wist dat hij zou helpen bij het plegen van een strafbaar feit. In elk geval in de auto is [de verdachte] op de hoogte geraakt van het plan om een vuurwerkbom tot ontploffing te brengen. [de verdachte] heeft daarbij geholpen door de onbekende man naar de betreffende woning in Middenbeemster te brengen, te blijven wachten en de vlucht voor die man mogelijk te maken.
De verklaring van [de verdachte] ter zitting dat zijn vriendin ( [vriendin van de verdachte] ) zich wel vaker zorgen om hem maakte terwijl daar die nacht geen enkele aanleiding voor was, acht de rechtbank gelet op het voorgaande ongeloofwaardig.
Te duchten levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor personen
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de brand niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, te weten de bewoners van de naastgelegen woningen, te duchten was. Van zodanig te duchten gevaar is sprake als ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing/de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat goederen beschadigd kunnen raken en mensen door de brand zouden kunnen omkomen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Dat dit het geval is geweest, leidt de rechtbank af uit de bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de woning aan [adres 1] in (hevige) brand stond en dat meerdere omliggende woningen, waarvan de bewoners aanwezig waren, naar het oordeel van de brandweer moesten worden ontruimd. Uit forensisch onderzoek blijkt dat de brand zich al had uitgebreid naar de hal achter de voordeur en dat de brand zich had kunnen ontwikkelen tot een uitslaande brand naar de naastgelegen woning. In deze woning waren mensen aanwezig en zij lagen blijkens het forensisch rapport te slapen. Dat de brand tijdig geblust is, alvorens deze heeft kunnen overslaan naar de woning(en) van buren, betekent niet dat er geen levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Het verweer van de raadsvrouw dat geen levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, wordt daarom verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] medeplichtig is aan het teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was en terwijl daarvan levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Uit het dossier blijkt niet dat degene die de vuurwerkbom heeft aangestoken nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander. [de verdachte] wordt daarom van medeplichtigheid aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing vrijgesproken.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
(incident 4)
subsidiair:
een persoon op 14 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht, door een zogenaamde Vuurwerk Brandstof Combinatie, zijnde een stuk vuurwerk in combinatie met een brandversnellende stof, voor de deur van de woning gelegen aan [adres 1] te Middenbeemster aan te steken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten omwonenden en passanten en hulpverleners, en gemeen gevaar voor die woning en in die woning aanwezige goederen en goederen uit nabij gelegen woningen, te duchten was;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 14 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door
- die mededader naar de plaats des misdrijfs te brengen en
- in de nabijheid van de plaats des misdrijfs te blijven/wachten en
- de vluchtauto te besturen en de vluchtauto aan de mededader ter beschikking te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is [de verdachte] daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan [de verdachte] onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Hij moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 uiterst subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
In april 2023 werden Middenbeemster en Purmerend opgeschrikt door een golf van geweld tussen twee groepen verdachten. De oorzaak van deze geweldsincidenten is tot op heden onduidelijk gebleven.
De verdachte is medeplichtig aan een aanslag met een vuurwerkbom op een woning aan [adres 1] in Purmerend. De verdachte heeft midden in de nacht in Amsterdam een onbekend gebleven man opgehaald en met zijn auto naar Purmerend gebracht, waarbij de verdachte wist dat hij zijn medewerking aan een strafbaar feit zou gaan verlenen. In elk geval in de auto is de verdachte op de hoogte geraakt van het plan een vuurwerkbom te plaatsen. In plaats van zich te distantiëren, heeft verdachte de man bij voormeld adres afgezet. De man heeft bij de voordeur van de woning een vuurwerkbom tot ontploffing gebracht, als gevolg waarvan een hevige brand in de woning is ontstaan. Als gevolg van deze brand is levensgevaar voor de buren ontstaan. Gelet op de omvang van de brand heeft de brandweer meerdere omliggende woningen moeten ontruimen. De verdachte heeft in de auto gewacht en de man na het plegen van de aanslag weer naar Amsterdam gebracht.
De verdachte heeft geholpen bij het plegen van een zeer ernstige aanslag, die kennelijk tot doel had anderen te intimideren. Het is een gelukkige omstandigheid dat de bewoners ten tijde van de aanslag niet thuis waren, anders hadden zij ernstig gewond kunnen raken. De ontploffing en brandstichting hebben voor de direct betrokkenen en de omwonenden grote impact gehad. Bovendien leiden dit soort aanslagen (met vuurwerkbommen) voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank vindt het zorgelijk dat de verdachte blijkbaar niet heeft stilgestaan bij de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Ter zitting heeft de verdachte geen enkele blijk gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 19 september 2025. Daaruit blijkt onder meer dat hij in april 2022 door de meervoudige kamer van deze rechtbank is veroordeeld voor (kort gezegd) straatroof.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 3 oktober 2025. Volgens dit rapport heeft de verdachte zijn leven inmiddels op orde: hij heeft stabiele huisvesting, een inkomen en een ondersteunend netwerk van zijn familie. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat alleen oplegging van een gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde feit. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 171 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, als hij zich aan de algemene voorwaarde houdt. Het voorwaardelijk strafdeel heeft mede tot doel de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Om de ernst van het feit te benadrukken, en gelet op het strafblad van de verdachte, vindt de rechtbank het passend om naast de gevangenisstraf ook de maximale taakstraf van 240 uren aan de verdachte op te leggen (te vervangen door 120 dagen hechtenis als de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht).
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 21 november 2023 aangehouden en in verzekering gesteld. De verdachte kon er vanaf dat moment van uitgaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. Die verwachting was gelet op de aard van de verdenking ook naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd. Omdat het eindvonnis op 5 december 2025 wordt gewezen en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 14 dagen. Gelet op de beperkte duur van deze overschrijding volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]

8.1
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert de verdachte te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van in totaal € 131.810,38, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 120.810,38 aan materiële schade (brandschade aan de woning aan [adres 1] ) en € 11.000,- aan immateriële schade (smartengeld). Dit laatste bedrag is samengesteld uit € 5.500,- aan immateriële schade van [slachtoffer 1] vanwege de gevolgen van de brandstichting (o.a. PTSS) en € 5.500,- aan immateriële schade van haar echtgenoot, [slachtoffer 2] , omdat hij op 11 april 2023 getuige is geweest van een schietpartij. Verder verzoekt de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat deze onvoldoende onderbouwd is en de posten met betrekking tot de materiële schade onduidelijk zijn. De gestelde immateriële schade van de echtgenoot van de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , moet worden afgewezen omdat deze schade geen verband houdt met het ten laste gelegde feit (incident 4).
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Ten eerste omdat de verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden zich al als benadeelde partij had gesteld en er een civiele zaak loopt. Bovendien is er geen causaal verband tussen het handelen van de verdachte en de gestelde schade. Daar komt bij dat de schade bestaat uit veel posten die zien op goederen in de gehele woning en dat deze vordering kort voor de zitting is ingediend. Het alsnog bieden van gelegenheid voor een nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De gevorderde immateriële schade is niet onderbouwd en bovendien is er geen causaal verband met het ten laste gelegde feit. Wat betreft de gestelde immateriële schade van [slachtoffer 2] geldt dat deze moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard vanwege het feit dat hij zich niet als benadeelde partij heeft gesteld, hij geen aangifte heeft gedaan en niet in de woning woont en er geen causaal verband is tussen de gestelde schade en het ten laste gelegde feit, aangezien hij als oorzaak ook het schietincident van 11 april 2023 noemt (incident 1).
8.4
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De raadsvrouw heeft de vordering tot vergoeding van materiële schade nadrukkelijk betwist. Mede gelet op deze betwisting is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Weliswaar is een schadeopstelling van een schade-expert overgelegd, maar een nadere onderbouwing van de daarin genoemde schadeposten, bijvoorbeeld aan de hand van foto’s van de situatie ter plaatse en de verbrande goederen, ontbreekt. De rechtbank kan op basis van de overgelegde informatie geen verantwoorde schatting van de geleden schade maken.
Om de impact van de brand en de hoogte van de daardoor ontstane schade goed te kunnen beoordelen, is naar het oordeel van de rechtbank een (nadere) deskundigenrapportage vereist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij nader onderzoek vergt, maar dat dit een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom niet in dit gedeelte van haar vordering worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vergoeding van immateriële schade is op grond van artikel 6:106 sub b BW mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, is aangetast in zijn eer en goede naam of ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partij in dit geval op deze laatste grondslag is gebaseerd.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Als geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten met concrete gegevens worden onderbouwd. In uitzonderlijke situaties kunnen de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon.
De benadeelde partij heeft geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat zij door het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat anderszins sprake is van een aantasting in de persoon, omdat de benadeelde partij niet met concrete gegevens heeft onderbouwd welke gevolgen het strafbare feit voor haar heeft gehad. Zo zijn geen stukken van een deskundige (een psychiater of psycholoog) overgelegd waaruit blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het onderhavige feit een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen. Van de hiervoor bedoelde uitzonderlijke situatie, waarin nadelige geestelijke gevolgen voor het slachtoffer zonder nadere onderbouwing kunnen worden aangenomen, is in dit geval geen sprake. Hierbij weegt mee dat [slachtoffer 1] ten tijde van het bewezenverklaarde feit (de brandstichting) niet in de woning aanwezig was.
De benadeelde partij krijgt geen gelegenheid om de vordering tot vergoeding van immateriële schade alsnog verder te onderbouwen, omdat dat zou leiden tot een onevenredige belasting van deze strafprocedure. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De immateriële schade die de echtgenoot van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , stelt te hebben geleden ziet op het schietincident van 11 april 2023 (incident 1) en dus niet op de bewezenverklaarde brandstichting. Gelet hierop zal dat gedeelte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade (€ 5.500,-) worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagenmet bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
171 (honderdeenenzeventig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] tot vergoeding van immateriële schade voor zover het betreft de namens [slachtoffer 2] gevorderde schade (€ 5.500,-).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. P. Reemst en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2025.
Mr. Voorberg is buiten staat om dit vonnis te ondertekenen.