ECLI:NL:RBNHO:2025:14412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
15/045875-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling van GGD-hulpverleners met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en toewijzing zorgmachtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van twee GGD-hulpverleners. De mishandeling vond plaats op 11 februari 2025 in Alkmaar, waarbij de verdachte één van de slachtoffers, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel toebracht, namelijk een gebroken oogkas, door haar met kracht in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deels ontoerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand, waaronder een schizofreniestoornis. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, maar heeft de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en de mishandeling van het tweede slachtoffer, [slachtoffer 2], bewezen verklaard. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 350 dagen opgelegd, waarvan 61 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een zorginstelling. Tevens is een zorgmachtiging verleend in het kader van de Wet forensische zorg. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen voor respectievelijk € 11.086,91 en € 1.568,28, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van deze bedragen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/045875-25 (P)
Uitspraakdatum: 26 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen en gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Booij en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 11 februari 2025 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdletsel (gebroken oogkas), heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] onverhoeds (met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of tegen het lichaam te duwen, ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen en/of het bewustzijn (korte tijd) heeft verloren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2025 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met kracht, die [slachtoffer 1] onverhoeds in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen en/of tegen het lichaam heeft geduwd, ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen en/of het bewustzijn (korte tijd) heeft verloren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 februari 2025 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] onverhoeds (met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of tegen het lichaam te duwen, ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen en/of het bewustzijn (korte tijd) heeft verloren, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdletsel (gebroken oogkas) ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 11 februari 2025 te Alkmaar, in elk geval in Nederland [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] onverhoeds (met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of tegen het lichaam te duwen, ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen en/of het bewustzijn (korte tijd) heeft verloren;
feit 2:
hij op of omstreeks 11 februari 2025 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht te slaan, ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officiers van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde feit gerekwireerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde, te weten de (poging tot) zware mishandeling. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar bewezen kan worden dat de onder feit 1 ten laste gelegde gedraging tot gevolg heeft gehad dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar dat niet kan worden bewezen dat de verdachte daarop (voorwaardelijk) opzet had. De verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer 1] eenmaal met zijn vuist in haar gezicht geslagen. Gelet op de aard van die gedraging kan niet worden gesteld dat die vuistslag gericht was op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Doorgaans leidt één vuistslag in het gezicht ook niet tot dergelijk letsel. Omdat de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk kan worden geacht, kan ook niet worden aangenomen dat de verdachte voorwaardelijk opzet op dat gevolg heeft gehad.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 ten gelaste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Het geven van één vuistslag in het gezicht is onvoldoende om te komen tot voorwaardelijk opzet op zware mishandeling dan wel een poging daartoe. De mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, kan wel worden bewezenverklaard. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiairMet de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zoals ten laste gelegd onder feit 1 meer subsidiair, en tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 2.
Ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 november 2025;
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], van 11 februari 2025 (p. 43 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], van 11 februari 2025 (p. 48 e.v.);
  • een proces-verbaal van bevindingen bekijken camerabeelden van 11 februari 2025 (p. 18 e.v.); en
  • een schriftelijk bescheid, te weten productie 2 van de toelichting behorende bij de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 1] van 11 november 2025, bevattende medische informatie (p. 17 e.v.)
Voornoemde vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door een persoon die daartoe bevoegd is en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° Sv betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
feit 1 (meer subsidiair):
hij op 11 februari 2025 te Alkmaar [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] onverhoeds met kracht eenmaal tegen het gezicht te slaan, ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen en het bewustzijn heeft verloren, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas ten gevolge heeft gehad;
feit 2:hij op 11 februari 2025 te Alkmaar [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen tegen het gezicht te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 2: mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Oordeel van de rechtbank
Voor de beantwoording van de vraag of de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 11 juni 2025, opgesteld en ter zitting toegelicht door T. Jambroes, psychiater. Samengevat heeft de deskundige geconcludeerd dat bij de verdachte onder meer sprake is van een schizofreniestoornis. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de verdachte psychotisch met paranoïde wanen. Door zijn wanen vermeed hij sociale contacten en bemoeienis van hulpverleners. Tijdens het ten laste gelegde kwamen de slachtoffers direct op hem af en spraken hem aan, waardoor hij zich bedreigd voelde. De overheersende angst die dit opriep, leidde bij de verdachte tot het omzetten van zijn angst in handelen, waarop hij de slachtoffers heeft mishandeld met als doel dat ze weer weg zouden gaan. De verdachte werd voornamelijk gedreven door paranoïde wanen en een tekortschietende vermijdende coping. De paranoïde wanen hadden al langere tijd voor spanningsopbouw gezorgd. Daarnaast was er, passend bij de pathologie van de verdachte, sprake van een verminderde frustratietolerantie en zeer beperkt reflectief vermogen. Dit maakt dat de verdachte nog maar zeer beperkt een keuzevrijheid had in zijn handelen. Anderzijds speelde mee dat de verdachte de bemoeienis van de hulpverlening zat was, waardoor zijn boosheid en frustratie opliepen en hij vanuit zijn besef van morele normen en waarde wel enige keuzevrijheid had. De deskundige heeft daarom geadviseerd de ten laste gelegde feiten in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie van de gedragsdeskundige wordt ondersteund door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusie over, maakt deze tot de hare en volgt het advies.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Daarnaast heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging in het kader van artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz), zoals verzocht in de afzonderlijke maar gelijktijdig behandelde verzoekschriftprocedure.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aandacht gevraagd voor de moeilijke omstandigheden waarin de verdachte jarenlang verkeerde en benadrukt dat de verdachte in detentie positieve stappen heeft gezet. Nu is het van belang dat zo spoedig mogelijk kan worden gestart met een behandeling. De raadsman heeft verzocht om – naast het afgeven van de gevraagde zorgmachtiging – een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur, met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De raadsman is daarbij primair van mening dat er naast de zorgmachtiging, gelet op de bedoeling van de wetgever, geen ruimte is voor een klinische opname in de vorm van een bijzondere voorwaarde. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de klinische opname maximaal 6 maanden zou moeten duren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft twee medewerkers van de GGD mishandeld, toen zij in zijn straat aankwamen en voornemens waren bij hem op huisbezoek te komen. Eén van de slachtoffers heeft na de onverwacht harde vuistslag in haar gezicht het bewustzijn verloren en is op de straat gevallen. Zij heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ze heeft onder andere een operatie moeten ondergaan waarbij een plaat in haar oogkas is geplaatst. Ook is door de klap sprake van scheefstand (scheelzien) van één oog. Het slachtoffer ziet continu dubbel en heeft daardoor moeite met het inschatten van diepte. Zij kan hierdoor onder meer niet goed lezen of op haar telefoon kijken. Blijkens de verklaring die namens dit slachtoffer op de zitting is voorgelezen, ondervindt zij nog steeds veel negatieve gevolgen van het feit. Ook op het tweede slachtoffer, dat meermaals onverhoeds door de verdachte is geslagen, heeft het voorval naast fysiek letsel een grote mentale impact gehad. Uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaring blijkt onder meer dat ze angstiger en terughoudender in haar werk is geworden.
De mishandelingen hebben op straat in het openbaar plaatsgevonden, tegen personen die beroepsmatig bij de verdachte kwamen om hulp te bieden. Dit soort feiten draagt bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de onder 5. genoemde en ter zitting nader toegelichte Pro Justitia-rapportage van T. Jambroes, waaruit onder meer blijkt dat bij de verdachte sprake is van een schizofreniestoornis. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten was deze stoornis aanwezig bij de verdachte. De deskundige heeft geconcludeerd dat de verdachte psychotisch was met paranoïde wanen. Achteraf geconstrueerd was er in aanloop naar de dag waarop de bewezenverklaarde feiten plaatsvonden, een patroon zichtbaar waarbij de verdachte zijn eigen (veilige) geïsoleerde leven wilde behouden. Door zijn wanen vermeed hij sociale contacten en bemoeienis van hulpverleners. Het onverwachte bezoek van de hulpverleners leidde die dag tot een overheersende angst bij de verdachte, welke angst hij omzette in handelen en waarbij hij de slachtoffers heeft mishandeld, met als doel dat ze zouden vertrekken.
Het risico op terugval in een sociaal-maatschappelijk isolement met het afwijzen van elke vorm van hulpverlening, wordt ingeschat als zeer hoog. De kans op herhaling van agressief gedrag in vergelijkbare situaties wordt als hoog ingeschat, gelet op de achterdocht met daaruit voortkomend verbaal en fysiek agressief handelen in het verleden. Er zijn nauwelijks beschermende factoren. Betrokkene heeft bewindvoering en een betrokken moeder, maar een adequaat sociaal netwerk en een sociaal-maatschappelijk vangnet ontbreken. Volgens de deskundige beïnvloeden de ernstige psychopathologie met de zwakke sociaal-maatschappelijke situatie en de beperkte beschermende functies elkaar in negatieve zin.
Ter vermindering van het recidiverisico is een klinische behandeling geadviseerd, waarbij door middel van medicatie kan worden gewerkt aan de psychotische problematiek. Ook moet het ziektebesef bij de verdachte en zijn behandelmotivatie worden vergroot. Omdat de verdachte zich door zijn gebrek aan ziekte- en probleembesef vermoedelijk niet zal conformeren aan behandeling in een vrijwillig of voorwaardelijk kader, heeft de deskundige geadviseerd om, indien onderzocht en geïndiceerd gebleken, een zorgmachtiging te verlenen. Ook heeft de deskundige aangegeven dat de voorkeur uitgaat naar plaatsing op een afdeling met forensische expertise, gezien de complexe problematiek van de verdachte met de extreme mate van zorgmijding. Daarom is geadviseerd om naast een zorgmachtiging ook een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage – ook op dit punt – op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie van de gedragsdeskundige wordt ondersteund door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van 29 september 2025 van Reclassering Nederland, opgesteld en ter zitting toegelicht door [naam]. Geadviseerd is om bij veroordeling aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, in combinatie met een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling. Ook is geadviseerd om indien mogelijk een zorgmachtiging te verlenen. De kans bestaat dat de verdachte in de toekomst met zijn medicatie zal stoppen. Een zorgmachtiging biedt dan een vangnet om, indien noodzakelijk, gedwongen behandeling en medicatie voort te zetten, wat de kans van slagen van het forensische traject vergroot.
De op te leggen straf
Op grond van het voorgaande overweegt de rechtbank dat behandeling van de psychotische stoornis dringend noodzakelijk is om de als (zeer) hoog ingeschatte kans op herhaling in de toekomst te voorkomen. Het bij de verdachte bestaande gebrek aan ziekte- en probleembesef en het zorg mijdend gedrag verhogen ook het risico op recidive. Hierdoor is de kans groot dat de verdachte met medicatie stopt en ook weer cannabis gaat gebruiken, waardoor de kans op decompensatie met psychotische symptomen en sociaal isolement toeneemt. Hierdoor wordt het risico op recidive verder verhoogd. Daarom is het noodzakelijk dat de verdachte in een gesloten setting een behandeling krijgt die is gericht op het herkennen en erkennen van zijn stoornis. Ook zal een behandeling gericht tegen de stoornis in het cannabisgebruik geboden moeten worden. Naast deze specialistische interventies moet er een stabiele sociaal-maatschappelijke situatie gecreëerd worden waarbij de verdachte ondersteund wordt in het opbouwen van een zinvolle dagbesteding en een breder sociaal vangnet.
Vervolgens dient de behandeling en begeleiding ambulant te worden voortgezet tezamen met reclasseringstoezicht gericht op onder meer urinecontroles op drugs, ambulante behandeling en begeleiding.
De rechtbank overweegt dat de nadruk moet liggen op zorg en hulpverlening. Het is van belang dat de verdachte hulp en zorg krijgt, niet alleen voor hem zelf maar ook voor zijn omgeving en de maatschappij. De rechtbank is er van overtuigd geraakt dat de combinatie van het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel én de afgifte van een zorgmachtiging de kans van slagen van de behandeling vergroot. De rechtbank zal daarom naast de strafoplegging als hierna weergegeven, ook het verzoek om een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz te verlenen – welk verzoek tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld – toewijzen zodat de verdachte, zo nodig, gedwongen behandeld kan worden. Bij het bepalen van de hierna te noemen (duur van de) op te leggen straf, heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat deze zorgmachtiging aan de verdachte is verleend.
Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 350 dagen waarvan 61 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Aan de proeftijd worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet op de aard van de problematiek van de verdachte, en de verwachting dat de verdachte langere tijd begeleiding nodig zal hebben, wordt de proeftijd bepaald op drie jaar.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen/gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten twee mishandelingen. De rechtbank is gelet op voornoemde rapportages, waarin staat dat zonder behandeling van de verdachte het gevaar op herhaling groot is, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alhoewel de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd op de dag van de uitspraak gelijk is aan de duur van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf, ziet de rechtbank aanleiding om de voorlopige hechtenis van de verdachte pas op te heffen op het moment dat de verdachte in het kader van de afgegeven zorgmachtiging in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een andere passende instelling (eventueel ter overbrugging) kan worden geplaatst. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een door de strafrechter afgegeven zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 Wfz valt aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel in de zin van artikel 72, derde lid, Sv (vgl. hof Arnhem-Leeuwarden 11 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2258). De rechtbank gaat ervan uit dat alles in het werk wordt gesteld om de verdachte zo spoedig mogelijk in een passende instelling te plaatsen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.700,81 ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit gemaakte medische kosten, te weten kosten voor opname in het ziekenhuis (€ 152,00), eigen risico zorgverzekering (€ 385,00), pijnstilling (€ 15,75), kosten voor het aanschaffen van een bril (€ 239,00) en tandartskosten € 89,49. Voor gemaakte reiskosten is een bedrag gevorderd van € 354,25 en voor geleden schade wegens opgenomen verlofdagen door haar partner een bedrag van € 1.465,32. Aan immateriële schade is een bedrag van € 10.000,00 gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd en toewijsbaar is.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, wegens strijdigheid met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Doordat de vordering pas kort voor de zitting is ingediend, kan de verdediging hierop niet op adequate wijze inhoudelijk reageren. Bovendien leidt de behandeling van een laat ingediende en omvangrijke vordering tot een onevenredige belasting van het strafgeding in de zin van artikel 361, derde lid, Sv.
Subsidiair heeft de verdediging de verschillende posten betwist, welke verweren – voor zover relevant – hieronder per post worden besproken.
Oordeel van de rechtbank
Materieel toewijsbaar tot € 1.086,91
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.086,91 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schadepost met betrekking tot het eigen risico gedeeltelijk toewijsbaar en moet het gevorderde bedrag gematigd worden met het ten tijde van het feit reeds verbruikte bedrag, te weten € 148,58. Toewijsbaar is daarom een bedrag van € 236,42; voor het overige deel van deze post wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank stelt verder vast dat de schadepost in verband met opgenomen verlofuren van de partner van de benadeelde partij summier is onderbouwd en door de verdediging gemotiveerd is betwist. Gelet daarop zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
In tegenstelling tot de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de post medicatie wel voldoende is onderbouwd in het licht van het bewezenverklaarde feit en daarom toewijsbaar. Ook de gevorderde tandartskosten zijn naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk en toewijsbaar. Uit het dossier blijkt dat er ten gevolge van de klap tandletsel is ontstaan; zo is onder andere het spalkje achter de tanden los geraakt. Hetzelfde geldt voor de bril die is gekocht wegens het dubbelzien.
De overige gevorderde schade is niet betwist en de rechtbank acht deze voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
Immaterieel:
Voor vergoeding van de gestelde immateriële schade bestaat een wettelijke grondslag omdat sprake is van lichamelijk letsel (artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
De verdediging heeft verzocht om een eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding te matigen. De rechtbank overweegt dat uit de medische informatie over de gesteldheid van de benadeelde partij onder meer volgt dat volledig herstel niet is te verwachten. Er sprake van blijvende schade in het aangedane gebied. Het rechteroog staat iets hoger dan het andere oog en beweegt beperkt, vooral naar beneden. Nog los van het cosmetische aspect, veroorzaakt dit dubbelzien in vrijwel alle richtingen. Het lezen van een boek, kijken op een telefoon of traplopen is daardoor moeilijk. Ook blijft er een risico op complicaties die verwijdering of vervanging van het oogkasimplantaat noodzakelijk kunnen maken en is er vanwege het stomp oogtrauma een kans op toekomstige complicaties. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade van € 10.000,00 billijk en zal de rechtbank dit toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de pleegdatum, zijnde 11 februari 2025, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ook moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.460,28 ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit gemaakte medische kosten, te weten eigen risico zorgverzekering (€ 367,19), pijnstilling en wondverzorging (€ 10,00) en kosten fysiotherapie/kinesiologie (€ 180,00). Voor gemaakte reiskosten is een bedrag gevorderd van € 11,09 en voor kosten voor huishoudelijke hulp een bedrag van € 2.392,00. Aan immateriële schade is een bedrag van € 3.500,00 gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd en toewijsbaar is.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de kosten voor huishoudelijke hulp niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, dan wel subsidiair dat deze post aanzienlijk moet worden gematigd. Ook met betrekking tot de fysiotherapiefactuur van 19 maart 2025 moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze onduidelijk en daarmee onvoldoende onderbouwd is. De verdediging heeft verzocht om een eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade toewijsbaar tot € 568,28
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost voor huishoudelijke hulp – mede in het licht van de betwisting – onvoldoende is toegelicht. Zo is onvoldoende duidelijk waarom sprake was van 4 weken zwaarbeperktheid gevolgd door 4 weken lichtbeperktheid, nu uit de informatie van de huisarts blijkt dat de benadeelde partij is geadviseerd gemobiliseerd te blijven. Ook is niet duidelijk welke leeftijd de inwonende kinderen hebben en hoe groot hun bijdrage in het huishouden normaal gesproken is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De kosten voor de fysiotherapeut zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De factuur van 19 maart 2025 bevat de naam van de benadeelde partij en de daaropvolgende factuur bevat een verwijzing naar die eerste afspraak. Ook de overige materiële schade komt naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking. Deze is onbetwist, voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
Immateriële schade toewijsbaar tot € 1.000,00
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat sprake is van lichamelijk letsel als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling. Er bestaat daarom een wettelijke grondslag voor de vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade. De rechtbank heeft in dit verband onder meer gekeken naar de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend en is van oordeel dat een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 billijk is. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de pleegdatum, zijnde 11 februari 2025, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegd is en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
350 [driehonderdvijftig] dagen. Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
61 [éénenzestig] dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, en stelt daarbij een proeftijd vast van
drie jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Gelet op de opgelegde straf betekent dit dat de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk is aan het voorarrest.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
De verdachte meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij Inforsa Reclassering (de locatie Amsterdam, bereikbaar via het telefoonnummer van de bureaudienst 020-5905800). De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. In de periode dat de verdachte in de kliniek verblijft, zal hij daar bezocht worden door de reclassering.
Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich opnemen in een FPK of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
De verdachte laat zich aansluitend aan de klinische behandeling, behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte werkt na de klinische behandeling mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugsverbod
De verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Contactverbod
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de aangevers:
  • [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum en -plaats 2];
  • [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum en -plaats 3],
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op controle van dit verbod.
Dagbesteding
De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van een dagbesteding met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
geleden schade van
€ 11.086,91 (elfduizend zesentachtig euro en eenennegentig eurocent), als vergoeding voor materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de overige materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 11.086,91 (elfduizend zesentachtig euro en eenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 90 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
geleden schade tot een bedrag van
€ 1.568,28 (duizend vijfhonderdachtenzestig euro en achtentwintig eurocent), als vergoeding voor materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de overige materiële en immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.568,28 (duizend vijfhonderdachtenzestig euro en achtentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het moment waarop de verdachte in het kader van de verleende zorgmachtiging (rekest-/zaaknummer C/15/371596 / FA RK 25-5733) in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een andere passende instelling wordt geplaatst.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. A. Talmricht, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2025