ECLI:NL:RBNHO:2025:14498

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
C/15/ 371944 / HA RK 25/180
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in bestuursrechtelijke zaak

Op 9 december 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van rechter mr. I.M. Ludwig, ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.J.P. Liefting. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter niet goed voorbereid was en vooringenomenheid vertoonde tijdens de behandeling van de hoofdzaak, een bestuursrechtelijke beroepszaak tegen het UWV. Verzoekster voelde zich onvoldoende gehoord en vond de zitting intimiderend. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter inhoudelijk goed voorbereid was en dat de gang van zaken rondom de zitting niet duidt op vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

/
Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/ 371944 / HA RK 25/180
Beslissing van 9 december 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster]
wonende te Beverwijk,
verzoekster,
gemachtigde: mr. C.J.P. Liefting,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. I.M. Ludwig,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 20 november 2025 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Bestuursrecht, zittingsplaats Haarlem aanhangige beroepszaak met zaaknummer HAA 25/2502 (hierna te noemen: de hoofdzaak).
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 23 november 2025 schriftelijk op het verzoek tot wraking gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 2 december 2025. Verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak (het UWV) zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechter en de wederpartij in de hoofdzaak hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De standpunten

2.1.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd. Tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat de rechter niet goed in de zaak zat, de behandeling was ondermaats. Zij begon te laat, had niet door waar het beroep voornamelijk om ging, stelde geen inhoudelijke vragen aan verzoekster, haar gemachtigde of de bedrijfsarts en stelde verzoekster noch haar gemachtigde in de gelegenheid om vragen te stellen. De rechter was inhoudelijk niet goed voorbereid, trok onjuiste conclusies en stelde geen vragen die zij wel had moeten stellen. Daarnaast had de rechter de zaak moeten aanhouden nadat bleek dat vertegenwoordiger van de wederpartij niet ter zitting aanwezig kon zijn wegens ziekte. Hoor en wederhoor kon hierdoor onvoldoende plaatsvinden. Verzoekster heeft hierdoor het gevoel gekregen dat de rechter al op voorhand van mening was dat de wederpartij niet fout jegens verzoekster had gehandeld, hetgeen er op wijst dat de rechter vooringenomen was.
2.2.
De rechter heeft toegelicht dat zij de zaak inhoudelijk goed voorbereid had voorafgaand aan de zitting. Zij heeft de centrale stelling van het beroepschrift besproken en verzoekster heeft hetgeen zij wilde zeggen op papier gezet en voorgedragen. De bedrijfsarts is ook in de gelegenheid gesteld zijn relaas te doen. Verzoekster en haar gemachtigde hebben ter zitting niet aangegeven nog vragen te hebben. De vertegenwoordiger van de wederpartij heeft zich op de ochtend van de zitting ziekgemeld zonder een aanhoudingsverzoek te doen. De gemachtigde van verzoekster heeft evenmin een aanhoudingsverzoek gedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen van belang, maar niet doorslaggevend.
3.2.
Ten aanzien van de vraag of gebleken is dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, dan wel of gebleken is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.3.
Volgens de wrakingskamer kan uit de gang van zaken rondom de start van de zitting niet volgen dat de rechter slecht voorbereid was noch dat sprake zou zijn van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter.
3.4.
De door verzoekster benoemde feiten en omstandigheden ten aanzien van de behandeling ter zitting leveren evenmin grond op voor het oordeel dat de rechter partijdig of vooringenomen was. Het standpunt van verzoekster dat de behandeling ter zitting ondermaats is geweest, wordt, nog afgezien van het feit dat dit geen wrakingsgrond is, door de wrakingskamer niet gedeeld. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat zowel verzoekster als haar gemachtigde en haar bedrijfsarts ter zitting hun standpunt naar voren hebben kunnen brengen, waarna de rechter enkele vragen heeft gesteld aan de gemachtigde van verzoekster en aan de bedrijfsarts. Ook heeft de rechter aan het einde van de zitting gevraagd of er nog dingen zijn blijven liggen. Op dat moment werd vanuit de kant van verzoekster gemeld dat alles is besproken, zoals zij tijdens de zitting van de wrakingskamer ook heeft bevestigd. Uit het feit dat de rechter op de zitting niet alle vragen heeft gesteld die volgens verzoekster relevant waren, kan evenmin de vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter worden afgeleid.
3.5.
Omdat geen van de partijen verzocht heeft om een aanhouding van de zaak nadat gebleken was dat de vertegenwoordiger van de wederpartij niet ter zitting kon verschijnen, betreft het niet aanhouden van de zaak een ambtshalve genomen procesbeslissing. Zelfs al zou die procesbeslissing onjuist zijn geweest, kan dat gegeven niet met succes aan het wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een procesbeslissing als zodanig nooit een grond kan vormen voor wraking. Dit kan alleen anders zijn als de motivering van de procesbeslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de motivering heeft gegeven. [1] Nu een motivering in dit geval ontbreekt, is dat laatste niet aan de orde.
3.6.
Uit de behandeling ter zitting van de wrakingskamer is duidelijk geworden dat verzoekster zich onvoldoende gehoord heeft gevoeld en dat zij de zitting in de hoofdzaak als intimiderend heeft ervaren. Hoewel de wrakingskamer dit betreurt, leveren de feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Die feiten en omstandigheden kunnen dus geen grond vormen voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een afschrift van deze beslissing toe te zenden;
- beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, voorzitter, mr. C.A.M. van der Heijden en mr. J. van Beek, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. E. Boon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.