3.3.2Nadere bewijsoverwegingen
Parketnummer: 15/234245-23 feit 1:
Wetenschap van het vuurwapen
Anders dan de verdediging heeft bepleit, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het vuurwapen dat de medeverdachte bij zich droeg. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit zowel het dossier als de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte blijkt
dat zij rond de periode van de schietpartij heel veel samen waren. Zij hebben zich in 2023 gedurende enkele maanden ook gezamenlijk bezig gehouden met handel in onder andere vapes. Uit onderzoek door de politie naar deze handel, blijkt dat , in ieder geval voor wat betreft drie voorvallen die aan de verdachte ten laste zijn gelegd, er daarbij sprake was van een soortgelijke modus operandi. Het was doorgaans de verdachte die een afspraak maakte met de beoogde verkoper(s), om die verkoper(s) daarna met de medeverdachte (en/of anderen), met geweld en/of dreiging met geweld, vapes of andere goederen afhandig te maken.
Eén dag vóór de schietpartij heeft de verdachte zich samen met (onder meer) de medeverdachte schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving, waarbij dozen vapes zijn gestolen (feit 3). Hierbij waren ook vuurwapens (en een mes) in het spel. Na deze beroving heeft de verdachte, blijkens de verklaring van zijn medeverdachte, met de medeverdachte besproken wat hen zojuist was overkomen en hoe het mogelijk was dat zij in deze situatie waren terechtgekomen.
Voor de onderhavige schietpartij heeft de verdachte de medeverdachte thuis opgehaald waarna zij samen op de scooter naar station [station] zijn gereden. Dat
hierbij in het geheel niet zou zijn gesproken over een vuurwapen, acht de rechtbank
niet geloofwaardig, gelet op wat de dag daarvoor is gebeurd en het gesprek dat hierover daarna is gevoerd tussen beiden.
De rechtbank neemt in haar overwegingen ook mee dat de feitelijke gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet passen bij iemand die geen wetenschap had van de aanwezigheid van een vuurwapen. Uit de camerabeelden blijkt dat de medeverdachte het vuurwapen uit zijn tas haalt. Pas nadat het vuurwapen is afgegaan en er een gevecht ontstaat, rent de verdachte weg. Hij blijft dan niet weg, maar keert een paar seconden later terug en bemoeit zich actief met het gevecht. Hierna loopt de verdachte opnieuw enkele seconden weg, komt terug en schopt het slachtoffer, wat dan op de grond ligt, meerdere malen in de richting van zijn hoofd. Vervolgens pakt de verdachte het vuurwapen op van de grond, maakt een beweging die lijkt op een poging om het vuurwapen door te laden, en slaat het slachtoffer twee keer met het vuurwapen. Tegelijkertijd wordt het slachtoffer ook door de medeverdachte geslagen. Daarna loopt de verdachte achteruit met het vuurwapen in zijn hand wijzend naar het slachtoffer en maakt de verdachte zich met de medeverdachte uit de voeten. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachte samen op een bankje in een park gaan zitten, waarbij de medeverdachte het vuurwapen in het water heeft gegooid.
Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van een vuurwapen, niet geloofwaardig.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de deelnemer aan
het delict van voldoende gewicht moet zijn. Bij de vraag of hiervan sprake is speelt
onder meer een rol de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich al dan niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Bij de beoordeling in deze zaak heeft de rechtbank acht geslagen op de hiervoor beschreven feitelijke handelingen van de verdachte en de medeverdachte ten tijde van het conflict. De rechtbank betrekt hierbij dat de verdachte de afspraak met het slachtoffer heeft gemaakt en dat ook na de aankomst van het slachtoffer de verdachten samen zijn opgetreden. De verdachte en de medeverdachte nemen het slachtoffer mee naar een rustige plek achter een fietsenstalling en zijn daar vóór het slachtoffer gaan staan zodat hij niet zonder meer kon wegkomen, omdat de ruimte achter de fietsenstalling erg smal was.
Daarnaast neemt de rechtbank mee dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de situatie. Hij rende weliswaar kort weg na het geloste schot en het ontstaan van het gevecht, maar kwam zeer kort daarna weer terug en pleegde samen met de medeverdachte de hiervoor genoemde geweldshandelingen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte dat kan worden gesproken van medeplegen.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank gaat uit van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer. Door een vuurwapen mee te nemen naar een (vermoedelijke) drugsdeal, is het risico genomen dat dit vuurwapen ook gebruikt zou gaan worden als de deal niet goed zou verlopen, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd. Kort nadat de medeverdachte het vuurwapen uit zijn tas haalt, ontstaat er een gevecht waarbij een schot wordt gelost. De verdachte geeft aan een knal te hebben gehoord. Hij verklaart weliswaar niet te hebben geweten dat het slachtoffer was geraakt, maar had dit wel kunnen verwachten, gelet op de korte afstand van zijn medeverdachte tot het slachtoffer en de nauwe ruimte waarbinnen zij zich bevonden. Door vanaf zo’n korte afstand een schot te lossen neem je het risico dat iemand dusdanig ernstig gewond raakt dat hij komt te overlijden. Zoals hiervoor vastgesteld, wordt het slachtoffer na het geloste schot ook nog diverse malen geschopt en geslagen, onder meer richting zijn hoofd, terwijl hij op de grond ligt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden hetgeen ook blijkt uit de door het slachtoffer opgelopen verwonding. Blijkens de medische verklaring in het dossier heeft het slachtoffer geluk gehad en had het maar een haartje gescheeld of hij was overleden. Een kogel in de buik, zijnde, een plek waar zich diverse vitale organen bevinden, is evident levensbedreigend. De kogel bevindt zich nog steeds in de lever van het slachtoffer. Het risico op overlijden is nog vergroot door de na het geloste schot gepleegde geweldshandelingen, waarna het slachtoffer in verdwaasde en hulpeloze toestand is achtergelaten.
Geen noodweer
Uit het dossier blijkt niet dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte en/of de medeverdachte, zoals door de raadsman is bepleit.
De verklaring die de verdachte hierover heeft gegeven, dat het slachtoffer zou hebben gedreigd met een mes te steken, vindt geen enkele ondersteuning in de inhoud van het dossier en is ook overigens op generlei wijze aannemelijk geworden. Er is geen mes aangetroffen bij het slachtoffer dan wel op de plaats delict. Ook op de camerabeelden is geen mes waargenomen. Alleen een verbale bedreiging, waarbij de aangever al dan niet zijn hand op zijn broekzak heeft gelegd, is onvoldoende om te kunnen stellen dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De door de verdachte aangevoerde enkele vrees dat het slachtoffer zou gaan steken, is eveneens onvoldoende.
Bovendien blijkt uit het dossier dat het slachtoffer de medeverdachte pas een trap gaf nadat het vuurwapen was getoond. Hiermee kan niet worden gesteld dat de dreigende situatie door
het slachtoffer is geïnitieerd. Dit past naar de uiterlijke verschijningsvorm bij de situatie waarbij juist het slachtoffer zich heeft willen verdedigen tegen een aanval van de verdachten.
Parketnummer: 15/098887-23:
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, dat hij niet wist dat er een conflict gaande was met het slachtoffer [benadeelde partij 4] en dat hij het tegen het slachtoffer gepleegde geweld niet heeft gezien, niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft bekend dat hij met zijn telefoon, met het nummer eindigend op * [nummer] ,
een filmpje heeft gemaakt van een deel van het incident. Op het filmpje is te zien dat het slachtoffer excuses moet aanbieden aan ‘ [naam] ’. Ook is een trappende beweging te zien en wordt het slachtoffer bij de kraag van zijn jas gepakt. Op de telefoon van de verdachte is verder een chatgesprek aangetroffen met ‘ [chatgesprek] ’, gevoerd op 11 april 2023, de dag van het incident. Hierbij werd gesproken over [benadeelde partij 4] die met de politie praat en dat hij ‘ [naam] ’ moet betalen. De verklaring van de verdachte dat hij niet weet wie ‘ [naam] ’ is, acht de rechtbank dan ook niet gerloofwaardig.
De rechtbank gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat de verdachte wist dat er een
conflict gaande was rondom het slachtoffer [benadeelde partij 4] en dat hij met [naam] , met het kennelijke doel om het conflict ‘op te lossen’, naar de speeltuin is gereden waar [benadeelde partij 4] zich bevond.
Naast het maken van een filmpje, waarop een verwonding bij de mond van het slachtoffer te zien is, heeft de verdachte bijgedragen aan het openlijke geweld door [naam] aan te moedigen bij de geweldshandelingen. De verdachte heeft hierbij de woorden ‘sla hem dan, sla hem dan’ gebruikt. De rechtbank heeft geen reden om op dit punt te twijfelen aan de verklaring van het slachtoffer nu deze verklaring wordt ondersteund door de overige inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat met de voorgaande handelingen, de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tegen het slachtoffer gepleegde openlijke geweld.
Parketnummer: 15/243056-23:
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdediging dat de door de verdachte gebruikte woorden "Op mijn moeder k veeg jullie gewoon he’ niet vallen onder de delictsomschrijving van artikel 285 Sr.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de slachtoffers [benadeelde partij 5 en 6] bekend waren met de
betekenis van het woord ‘vegen’ en dit hebben opgevat als doodmaken en/of slaan.
De moeder van de slachtoffers heeft verklaard dat het woord ‘vegen’ in straattaal -omleggen of doodmaken- betekent en verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] geven aan er ambtshalve mee bekend te zijn dat ‘vegen’ straattaal is voor het gebruik van geweld, zoals klappen geven of erger.
Verder is gebleken dat de genoemde bewoordingen zijn gebruikt in een context waarbinnen sprake was van een spanningsvolle situatie, waarbij de slachtoffers door de verdachte onder druk werden gezet om een bepaald bedrag (boete) aan hem te betalen voor gekochte sigaretten.
De rechtbank is van oordeel dat de woorden ‘Op mijn moeder k veeg jullie gewoon he’,
mede in samenhang met de dreigende context waarbinnen deze zijn gebruikt, kunnen worden beschouwd als een doodsbedreiging dan wel bedreiging met zware mishandeling en dat aldus bij de slachtoffers de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte hen iets zou aan doen. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat de slachtoffers daadwerkelijk angstig waren.
De verklaring van de verdachte dat zijn Snapchat account werd gebruikt door meerdere
mensen en niet kan worden vastgesteld dat hij het betreffende bericht heeft verstuurd, acht
de rechtbank niet aannemelijk en laat de rechtbank buiten beschouwing. De verdachte heeft hierover voor het eerst op de zitting verklaard. Nu de verdachte niet heeft willen verklaren wie deze anderen dan zouden zijn geweest is deze verklaring bovendien onverifieerbaar.
Parketnummer: 15/291640-23
De verdachte heeft bekend dat hij 4 gram hennep op zak had. Het OM is ontvankelijk in de vervolging van dit feit, nu voor jeugdigen, in tegenstelling tot volwassenen, een ‘zero tolerance‘ beleid geldt ten aanzien van het bezit van softdrugs.
Parketnummer: 15/122140-24
De rechtbank acht de verklaring dat de verdachte niet aanwezig is geweest bij de diefstal
met geweld ten aanzien van de slachtoffers [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] , evenmin geloofwaardig.
De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op het volgende.
Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer [benadeelde partij 8] samen met het slachtoffer [benadeelde partij 7] vapes ging kopen in Hoorn. De afspraak werd door [benadeelde partij 8] gemaakt via een persoon met het snapchataccount ‘ [snapchataccount] ’. Dit account was in die periode in gebruik bij de verdachte.
Aangekomen op de plaats van (de eerste) bestemming stelt de verkoper van de vapes zich aan slachtoffer [benadeelde partij 8] voor als ‘ [verdachte] ’. Het signalement van de verkoper komt overeen met dat van de verdachte, namelijk blank, jong, blond haar met een kleine slag naar voren en een Gucci petje (de verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een Gucci petje heeft). De verkoper overhandigt de vapes en stuurt het slachtoffer [benadeelde partij 8] naar een volgend adres waar hij de vapes aan iemand kon betalen. [benadeelde partij 7] stond bij deze eerste ontmoeting een stukje verderop. Aangekomen op het volgende adres, zien de slachtoffers [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 7] , twee jongens staan. Eén van deze jongens voldoet aan het signalement van de verdachte en stelde zich aan het slachtoffer [benadeelde partij 7] voor als ‘ [verdachte] ’. [benadeelde partij 7] hoorde later van [benadeelde partij 8] dat dit dezelfde persoon was als van wie deze eerder de vapes had ontvangen.
Vervolgens komen er met versnelde pas twee donkere jongens aangelopen en vindt er
een gewelddadige beroving plaats, onder dreiging van vuurwapens en een mes. Hierbij is de scooter van het slachtoffer [benadeelde partij 7] weggenomen. De twee donkere jongens reden weg op de scooter, waarna de twee blanke jongens in dezelfde richting zijn gerend als de scooter.
Deze beroving heeft plaatsgevonden op 28 juli 2023 omstreeks 13:50 uur.
De scooter van [benadeelde partij 7] is op 16 augustus 2023 teruggevonden, in het bezit van [naam]
(hierna: [naam] ). Uit onderzoek van de telefoon van [naam] is gebleken dat hij op 28 juli 2023
vanaf 14:06 uur - zeer kort na de beroving - meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met het telefoonnummer van de verdachte, eindigend op * [nummer] . Dit nummer was in de telefoon van [naam] opgeslagen onder de naam ‘ [verdachte] ’. Op diezelfde dag om 14:44 uur - ongeveer een uur ná de beroving - worden via het snapchataccount van de verdachte ( [snapchataccount] ) foto’s gestuurd van de gestolen scooter. Om 18:25 uur wordt door het account van de verdachte een ‘tikkie’ verstuurd voor ‘eten’. Daarna stuurt [naam] een foto van een sterk op de gestolen scooter lijkende scooter aan het account van de verdachte.
De verklaring van de verdachte dat het snapchataccount ‘ [snapchataccount] ’ door meerdere mensen
in gebruik was, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. De verdachte heeft niet willen verklaren wie deze anderen dan zouden zijn geweest hetgeen de verklaring op dit punt onverifieerbaar maakt. Ook op enige andere wijze is de verklaring van de verdachte niet aannemelijk geworden. Daarbij heeft hij pas op de zitting, ruim 2 jaar na het incident, een inhoudelijke verklaring afgelegd.
Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan
het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte als medepleger aanwezig is geweest bij de gewelddadige beroving van de slachtoffers [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] .