3.3VrijspraakDe rechtbank spreekt de verdachte vrij van wat hem zowel primair als subsidiair wordt verweten, omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Feiten en omstandigheden
Op 29 september 2022 heeft op de A9, ter hoogte van hectometerpaal 49.2, een ongeval plaatsgevonden waarbij een bestelbus achter op een personenauto is gebotst. De inzittende van de personenauto, [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), is daarbij zwaar gewond geraakt en op 12 oktober 2022 als gevolg van het auto-ongeluk overleden. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op de zitting het volgende vast.
De verdachte reed op 29 september 2022 omstreeks 12:15 uur in een bestelbus op de A9 in de richting van Alkmaar. De toegestane maximumsnelheid ter plaatse is 100 km/u. Het was op dat moment druk op de weg. Achteraf is gebleken dat een hoogtedetectiemeting voor de Wijkertunnel om 12:07 uur zorgde voor een snel opkomende file op de A9. Uit getuigenverklaringen volgt dat er sprake was van een file waarbij voertuigen vrijwel geheel tot stilstand kwamen, dat de file heel snel ontstond en dat er hard moest worden geremd om aanrijdingen te voorkomen. De verdachte heeft kort na het ongeval tegenover de politie verklaard dat hij voorafgaand aan het ongeval van de linker- naar de rechterrijbaan wilde wisselen, dat hij in zijn rechterspiegel keek en constateerde dat dit niet kon (er zat een voertuig in zijn dode hoek), dat hij weer voor zich keek en op dat moment constateerde dat hij ineens heel kort op het voertuig voor hem zat, heeft geremd en zijn voertuig – toen hij merkte dat hij het niet ging redden – de vangrail heeft ingestuurd.
Snelheid op de matrixborden
Vanwege de file werd via matrixborden de maximumsnelheid aangepast. Het laatste matrixbord voor de plaats van het ongeval bevond zich op 320 meter voor de plaats van het ongeval. Dit matrixbord gaf vanaf 12:15:53 uur ‘70’ aan en toonde knipperlichten. Om 12:19:14 uur vond de wijziging van ‘70’ naar ’50’ plaats. Op grond van de bevindingen in het dossier kan het precieze tijdstip van het ongeval niet worden vastgesteld. Wel is duidelijk geworden dat het ongeval tussen 12:18 uur (het moment dat de verdachte vanuit zijn auto iemand heeft geprobeerd te bellen) en 12:22 uur (het moment waarop het verkeersongeval bij de politie is gemeld) heeft plaatsgevonden. De rechtbank leidt hieruit af dat de matrixborden 320 meter voor het ongeval in ieder geval een snelheid van 70 km/u hebben weergegeven. Of de matrixborden ten tijde van het ongeluk al waren bijgesteld naar 50 km/u (en of de verdachte dit nog heeft kunnen zien) is voor de rechtbank niet vast te stellen.
Snelheid van de verdachte
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op basis van het aangetroffen sporenbeeld een berekening gemaakt van de snelheid voorafgaand aan de botsing van de bestelauto van de verdachte tegen de auto van het slachtoffer. Ook is een berekening gemaakt van de botssnelheid. Daarbij is het NFI uitgegaan van de situatie dat de auto van het slachtoffer stilstond op het moment dat deze werd geraakt. In dat scenario is het sporenbeeld verklaarbaar als de botssnelheid hoger was dan 68 km/u en de aanvangssnelheid hoger was dan 76 km/u. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de auto van het slachtoffer inderdaad stilstond op het moment dat de bestelbus van de verdachte er tegenaan botste.
Getuige [getuige] heeft namelijk verklaard dat hij en het slachtoffer stapvoets reden. Dit is van belang omdat het NFI bij het uitgangspunt dat de auto van het slachtoffer wel in beweging is geweest tot lagere snelheden zou zijn gekomen.
De rechtbank kan dus op basis van de NFI-berekening niet vaststellen met welke snelheid de verdachte (minimaal) heeft gereden voorafgaand en ten tijde van het ongeval, en kan dus ook niet vaststellen of de verdachte in die momenten met een niet toegestane (harder dan de op dat moment volgens de matrixborden geldende snelheid van 70 km/u) of onverantwoord hoge snelheid heeft gereden. Ook verder bevat het dossier geen aanknopingspunten voor een te hoge snelheid van de verdachte.
Overige omstandigheden
Er is onderzoek gedaan naar andere factoren die van invloed kunnen zijn geweest op het ongeval. De verdachte was ten tijde van het ongeval niet onder invloed van alcohol of drugs. Het dossier geeft geen uitsluitsel over de afstand die de verdachte voor het ongeval heeft gehouden tot de auto van het slachtoffer, zodat de rechtbank ook op dit punt geen vaststellingen kan doen over het niet of onvoldoende afstand houden door de verdachte. Wel kan de rechtbank vaststellen dat de verdachte kort voor het ongeval zag dat hij heel kort op de auto van het slachtoffer zat, dat hij vervolgens hard heeft geremd en dat hij, toen hij merkte dat hij niet snel genoeg tot stilstand kon komen, zijn bestelauto de vangrail heeft ingestuurd om zo te proberen een botsing te voorkomen.
Vrijspraak artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW)
Bij de beantwoording van die vraag of de verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW moet worden beoordeeld of hij zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld is sprake in het geval van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Dit betekent dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden vast dat kort voor het ongeval sprake is geweest van een plotselinge snel opkomende file waarbij voertuigen vrijwel geheel tot stilstand kwamen en waardoor het achteropkomende verkeer, waaronder het voertuig van de verdachte, hard op de rem moest trappen. Toen de verdachte na het kijken in zijn zijspiegel weer naar voren keek, was zijn afstand tot de auto van het slachtoffer al te kort om zijn auto op tijd tot stilstand te kunnen brengen. Het enkele feit dat de file zich sneller vormde dan de verdachte had ingeschat voordat hij in zijn zijspiegel keek waardoor hij niet meer in staat was zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen, levert geen schuld in de zin van artikel 6 WVW op. Niet gezegd kan namelijk worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Vrijspraak artikel 5 WVW
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank op de grond van alle hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden evenmin bewezen dat de verdachte een gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Het feit dat een aanrijding is ontstaan, leidt niet zonder meer tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘gevaar’. Het veroorzaken of kunnen veroorzaken van gevaar op de weg vereist concreet gevaarzettend en of gevaarscheppend gedrag van de verdachte. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Voor zover de officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte een kort moment onoplettend is geweest, doordat hij van rijbaan wilde wisselen en in dat verband in zijn rechter(buiten)spiegel en dode hoek heeft gekeken, overweegt de rechtbank dat dit als een noodzakelijke handeling in het verkeer heeft te gelden en niet gekwalificeerd kan worden als een moment van onoplettendheid. Dit laat onverlet dat er gevaar op de weg is ontstaan en een vreselijk ongeluk is gebeurd.
De rechtbank zal de verdachte dus ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank hecht er aan op te merken dat zij zich realiseert dat de hiervoor vermelde conclusies niet afdoen aan de zeer ernstige gevolgen die dit ongeval heeft gehad. Het aangerichte, invoelbare leed is voor de nabestaanden onherstelbaar en onvoorstelbaar groot.