ECLI:NL:RBNHO:2025:14930

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
HAA 25/5214
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake maatschappelijke opvang voor een moeder en haar kind na ontruiming uit AZC

Op 15 december 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin een 31-jarige Nigeriaanse vrouw, verzoekster, een voorlopige voorziening vroeg na ontruiming uit een asielzoekerscentrum (AZC) in Den Helder. Verzoekster had op 19 juni 2025 een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke door het college van burgemeester en wethouders op 8 september 2025 was afgewezen. Verzoekster, die met haar zoontje in het AZC verbleef, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij en haar kind dreigden dakloos te worden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij opvang, aangezien zij en haar kind na 4 december 2025 niet meer in het AZC konden verblijven. Het college had verzoekster tijdelijk in een hotel ondergebracht, maar er was geen duidelijkheid over de verdere opvang. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekster en haar kind zwaarder wegen dan die van het college, omdat er geen alternatieve opvangmogelijkheden waren. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat het college verplicht is om verzoekster en haar kind opvang te blijven bieden tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast is verzoekster vrijgesteld van griffierecht en heeft zij recht op een proceskostenvergoeding van € 1.814,-, die door het college moet worden betaald. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/5214

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 december 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.M. Vaalburg),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder

(gemachtigden: J. Postma en A.B. Holtjer-van Slooten).

Procesverloop

1. Verzoekster heeft op 19 juni 2025 een aanvraag gedaan voor maatschappelijke opvang danwel noodopvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
2. Met de e-mail van 8 september 2025 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Verzoekster heeft tegen deze e-mail bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
3. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van de voorlopige voorziening wegens betalingsonmacht. Gelet op de (financiële) situatie van verzoekster, is voldoende aannemelijk dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling wordt daarom toegewezen.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, J. Singh als tolk en de gemachtigden van het college.
5. De voorzieningenrechter heeft het onderzoekt ter zitting geschorst tot 4 december 2025 16.00 uur, om het college in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar de situatie van verzoekster.
6. Op 4 december 2025 heeft verzoekster aan de rechtbank medegedeeld dat het college opvang heeft geregeld in een hotel voor de duur van één week. Verzoekster heeft de rechtbank gevraagd de schorsing met een week te verlengen zodat het college nader onderzoek kan doen naar de situatie van verzoekster, waarmee meer duidelijkheid kan ontstaan over haar de opvang na 11 december 2025. De voorzieningenrechter is akkoord gegaan met verlenging van de schorsing tot 11 december 2025 12.00 uur.
7. Op 11 december 2025 heeft verzoekster de rechtbank medegedeeld dat de opvang in het hotel door het college is verlengd met één week en dat nog altijd onderzoek wordt gedaan naar het recht van verzoekster op opvang. Omdat nog steeds niet is tegemoetgekomen aan het verzoek en sprake is van een reëel risico dat verzoekster en haar zoon na deze week alsnog op straat komen te staan, vraagt verzoekster de rechtbank om uitspraak te doen.
8. Nadat partijen niet binnen de daartoe gestelde termijn om een nadere zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten waar de voorzieningenrechter vanuit gaat
9. Verzoekster is een 31-jarige Nigeriaanse vrouw die sinds ongeveer een jaar in Nederland verblijft. Haar asielaanvraag is afgewezen. In verband met haar zwangerschap is aan verzoekster bij besluit van 3 maart 2025 uitstel van vertrek verleend tot en met 23 mei 2025 danwel zes weken na de bevallingsdatum [1] . Door het verleende uitstel van vertrek is recht op opvang door het COA ontstaan [2] en is aan verzoekster opvang in het AZC in Den Helder geboden. Verzoekster is op 4 april 2025 bevallen van haar zoontje. Vervolgens is op 16 mei 2025 de termijn van uitstel van vertrek verstreken (zes weken na bevallingsdatum). Het recht op opvang eindigt vier weken nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd (op 13 juni 2025). [3]
Op 14 mei 2025 heeft het COA een besluit genomen tot beëindiging van de Rva-verstrekkingen van verzoekster per 13 juni 2025.
10. Verzoekster heeft op 29 mei 2025 bij de IND een aanvraag gedaan voor een verblijfsdocument op grond van artikel 20 VWEU en het arrest Chavez/Vilchez.
Op 13 juni 2025 is door het COA aan verzoekster meegedeeld dat zij en haar zoontje het AZC moeten verlaten. Verzoekster heeft in dit kader verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 19 juni 2025 geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, nu verzoekster het AZC nog niet verlaten heeft en het COA nog geen ontruimingsprocedure is gestart.
11. Verzoekster heeft zich op 19 juni 2025 tot het college gewend met het verzoek om maatschappelijke opvang danwel noodopvang op grond van de Wmo.
12. Het COA heeft verzoekster op 2 juli 2025 gesommeerd om haar kamer in het AZC binnen drie dagen te ontruimen. Verzoekster heeft hier geen gehoor aan gegeven. Vervolgens is het COA een ontruimingsprocedure gestart. De rechtbank heeft de ontruiming in de uitspraak van 25 augustus 2025 toegewezen met een verlengde ontruimingstermijn van drie maanden.
13. In de e-mail van 8 september 2025 heeft het college voor zover hier van belang het volgende aan verzoekster medegedeeld:
“Over de maatschappelijke opvang komen we na intern overleg tot de volgende conclusie,
Uw cliënte is door tijdelijke noodopvang in Den Helder gekomen en heeft hier geen binding.
Gezien uw cliënte voordat ze door het COA opgevangen werd ingeschreven stond in Alkmaar moeten wij haar naar Alkmaar terugverwijzen.
In Alkmaar moet bepaald worden of mevrouw daar recht heeft op maatschappelijke opvang.”
14. Tegen de e-mail van 8 september 2025 heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Voorts heeft verzoekster de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Is er sprake van een besluit?
15. De vraag die de voorzieningenrechter eerst moet beantwoorden is of de e-mail van 8 september 2025 aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
16. Op grond van artikel 1:3 Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieksrechtelijke rechtshandeling. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster op 19 juni 2025 een aanvraag heeft gedaan voor opvang bij het college.
17. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat de e-mail van 8 september 2025 aangemerkt kan worden als een weigering van het college om opvang te leveren, en in die zin dus als een besluit op de aanvraag van verzoekster. Door het college is ter zitting ook niet weersproken dat de e-mail aangemerkt dient te worden als besluit.
Is er een spoedeisend belang?
18. Vervolgens dient de voorzieningenrechter te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorziening. Pas daarna kan de zaak inhoudelijk worden beoordeeld. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
19. Verzoekster en haar zoontje kunnen vanaf 4 december 2025 niet meer in het AZC verblijven. Aansluitend zijn zij door het college opgevangen in een hotel. Gelet op het feit dat verzoekster, naar gesteld en niet weersproken, geen alternatieve mogelijkheden heeft voor verblijf, zal zij samen met haar zoontje dakloos raken indien het college haar niet meer opvangt in het hotel. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Dient er een voorziening getroffen te worden?
20. Voor de vraag of er een voorziening moet worden getroffen zolang het onderzoek nog niet is afgerond en nog niet op het bezwaar van verzoekster is beslist, weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster en haar zoontje af tegen de belangen van het college. De voorzieningen rechter stelt vast dat het college naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster geen onderzoek heeft gedaan. Na afloop van de zitting is het college alsnog een onderzoek gestart naar het recht van verzoekster op opvang. Dit onderzoek is nog niet afgerond en het is de voorzieningenrechter ook niet bekend wat de status is van dit onderzoek.
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van verzoekster en haar zoontje moet uitvallen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat niet gebleken is dat er op dit moment een alternatieve opvangmogelijkheid is voor verzoekster en haar zoontje. Aan de zijde van het college is niet gebleken van een zodanig zwaarwegend belang dat het belang van verzoekster en haar zoontje daarvoor moet wijken.
22. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in deze situatie de voorlopige voorziening te treffen dat het college verzoekster en haar zoontje opvang blijft bieden tot zes weken nadat op het bezwaar van verzoekster is beslist.

Conclusie en gevolgen

23. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het college verzoekster en haar minderjarige kind opvang moet bieden tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
24. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst krijgt verzoekster een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
25. Het college hoeft geen griffierecht aan verzoekster te vergoeden omdat zij hiervan is vrijgesteld.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- draagt het college op aan verzoekster en haar zoontje opvang te blijven verlenen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 3, derde lid, sub f, van de Rva 2005.
3.Op grond van artikel 7, eerste lid, sub d, van d Rva 2005.