ECLI:NL:RBNHO:2025:14991

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
15.199947.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van kleinkinderen met schadevergoeding

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die is veroordeeld voor seksueel misbruik van zijn twee kleinkinderen. De verdachte, geboren in 1949, is schuldig bevonden aan meerdere feiten van seksueel misbruik, gepleegd tussen 1 januari 2018 en 26 januari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelingen heeft verricht die bestonden uit het seksueel binnendringen van de lichamen van zijn kleinkinderen, die op het moment van de feiten minderjarig waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers, die gedetailleerd en consistent waren, als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier feiten van seksueel misbruik, waarbij hij zijn positie als opa heeft misbruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden en heeft vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers toegewezen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de slachtoffers gecompenseerd worden voor de geleden schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die langdurige psychische gevolgen ondervinden van het misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.199947.24
Uitspraakdatum: 9 december 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.P. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadslieden, mr. S.J. Jansen en mr. F. van den Brink, beiden advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 26 januari 2021 te Zwaag, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en die toen aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten (telkens)
- het met zijn vinger(s) betasten van en/of wrijven over/in/tussen de schaamlippen en/of de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen van een of meerdere vinger(s) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1] en/of
- het met de penis betasten van en/of wrijven over/in/tussen de schaamlippen en/of vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
Feit 2
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 26 januari 2021 te Zwaag, althans in Nederland, buiten echt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, door (telkens)
- met zijn vinger(s) en/of penis de schaamlippen en/of vagina van die [slachtoffer 1] te betasten;
Feit 3hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 12 december 2020 te Zwaag, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en die toen aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten (telkens)
- het in de mond nemen van de penis van die [slachtoffer 2] en/of
- het in de mond van die [slachtoffer 2] brengen en/of houden van zijn (verdachtes) penis en/of
- het met een vinger penetreren van de anus van die [slachtoffer 2] en/of
- het met zijn (verdachtes) penis penetreren van de anus van die [slachtoffer 2] ;
Feit 4
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 26 januari 2021 te Zwaag, althans in Nederland, buiten echt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, door (telkens)
- de penis van die [slachtoffer 2] af te trekken althans te betasten en/of
- die [slachtoffer 2] zijn (verdachtes) penis te laten betasten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de (deels) bekennende verklaring van de verdachte als uitgangspunt dient te worden genomen en dat hij moet worden vrijgesproken van de handelingen zoals opgenomen bij de feiten 1 en 3 onder de gedachtestreepjes 2 tot en met 4 en bij feit 4 onder gedachtestreepje 2.
Volgens de verdachte is er geen sprake geweest van penetratie noch van het aanraken van verdachtes penis.
Voor wat betreft de ten laste gelegde periode dient als uitgangspunt te worden genomen dat het misbruik is begonnen nadat de verdachte in maart 2018 een sepsis had gekregen, waardoor hij een gedragsverandering onderging en ontremd gedrag ging vertonen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
In zedenzaken zijn vaak slechts twee personen bij de verweten seksuele gedragingen aanwezig geweest, namelijk het veronderstelde slachtoffer en de vermeende dader. Wanneer de verdachte in zo’n geval de hem of haar verweten gedraging ontkent, is de verklaring van het veronderstelde slachtoffer doorgaans het enige directe bewijsmiddel. De rechtbank zal dan in de eerste plaats moeten beoordelen of die verklaring betrouwbaar is.
Het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan, kan echter niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van het veronderstelde slachtoffer (artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering). De feiten en omstandigheden waarover hij of zij verklaart, mogen niet op zichzelf staan, maar moeten volgens vaste rechtspraak voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron.
Het is niet vereist dat alle elementen van de belastende verklaring als zodanig steun moeten vinden in ander bewijs. Het is voldoende als de verklaring op specifieke punten wordt bevestigd door de inhoud van ander bewijsmateriaal. Dit bewijsmateriaal moet dan wel afkomstig zijn uit een andere bron en een voldoende duidelijk verband houden met de verklaring.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een verklaring gekeken dient te worden naar de consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) van de verklaring.
Vanwege hun jonge leeftijd zal de rechtbank behoedzaam omgaan met de informatie uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verklaringen wel betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In de eerste plaats is de wijze waarop het misbruik aan het licht is gekomen van belang. De verdachte vertelde aan zijn dochter, [aangeefster] (hierna: aangeefster) dat [slachtoffer 2] een briefje van 50 euro zou hebben gevonden. Omdat aangeefster 50 euro miste, heeft zij aan [slachtoffer 2] gevraagd of hij een geheim met zijn opa (de verdachte) had. [slachtoffer 2] heeft vervolgens spontaan verklaard seksueel te zijn misbruikt door de verdachte. Omdat aangeefster hem in eerste instantie niet geloofde, stelde ze [slachtoffer 2] voor de verdachte te bellen. Zodra [slachtoffer 2] de verdachte aan de lijn kreeg, reageerde hij extreem boos en schreeuwde dat hij nu moest vertellen en toegeven wat hij had gedaan.
Kort daarna heeft ook [slachtoffer 1] tegen aangeefster verteld dat de verdachte haar seksueel had misbruikt. Zij heeft gezegd dat de verdachte haar “een kusje op haar knoopje” zou hebben gegeven. Met knoopje bedoelt [slachtoffer 1] haar vagina. Aangeefster herinnerde zich dat [slachtoffer 1] zoiets al eens had gezegd toen ze vijf jaar oud was, maar had destijds nooit vermoed dat het om misbruik ging.
Aangeefster heeft haar moeder diezelfde avond verteld dat haar kinderen de verdachte beschuldigen van seksueel misbruik. De volgende dag werd aangeefster door haar moeder gebeld die haar zeer geëmotioneerd vertelde dat de verdachte bekend had. Kort daarop heeft de verdachte een zelfmoordpoging gedaan.
In de tweede plaats is van belang dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ieder afzonderlijk een verklaring bij de politie hebben afgelegd over het misbruik door de verdachte, [slachtoffer 1] op 8 maart 2023 en [slachtoffer 2] op 29 maart 2023. Zij hebben daarbij beiden concrete en vergaande seksuele handelingen beschreven die de verdachte met hen heeft verricht waarbij zij vergelijkbare specifieke details hebben verteld, ook met betrekking tot waar en wanneer deze handelingen hebben plaatsgevonden en onder welke omstandigheden. Zij hebben beiden verklaard dat het misbruik veelal bij de verdachte in de slaapkamer plaatsvond maar ook in hun eigen huis, als er geen andere familieleden thuis waren. Zij werden door de verdachte zodanig in de houdgreep genomen dan wel vastgehouden dat zij niet weg konden komen op het moment dat de seksuele handelingen plaatsvonden. Beiden hebben ook verklaard dat de verdachte tegen hen had gezegd dat ze er met niemand over mochten praten. Volgens [slachtoffer 2] had opa daarbij gezegd dat opa dan heel boos op hem zou worden, terwijl [slachtoffer 1] heeft verklaard dat opa zei dat zij dan met hem te maken zou krijgen en dat hij haar dan zou vermoorden.
Dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door hun opa seksueel zijn misbruikt, hebben zij ook aan hun ouders verteld, zoals blijkt uit het informatieve gesprek en de aangifte van aangeefster. Zij hebben in grote lijnen verteld wat er is gebeurd en wanneer en waar dat is geweest, en dat opa had gezegd dat ze daar niet over moesten praten.
Gelet op het voorgaande hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar het oordeel van de rechtbank authentiek, (op hoofdlijnen) consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte bij hen heeft gepleegd en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij hun ouders niet over alle seksuele handelingen en penetratie hebben verklaard en dat zij daarover pas tijdens de verhoren bij de politie hebben gesproken, niet afdoet aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door angst en schaamte in dat stadium niet alles hebben durven vertellen. Uit de verhoren bij de politie blijkt dat het voor hen moeilijk is geweest om over de seksuele handelingen te praten. Daarbij komt dat uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat zij ook niet heeft doorgevraagd naar details en dat ze er maar weinig met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over heeft gesproken omdat het bij hen zo gevoelig lag.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te twijfelen. De rechtbank zal daarom voor de beoordeling van het tenlastegelegde de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als uitgangspunt nemen en niet, zoals door de verdediging is bepleit, de verklaring van de verdachte.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het dossier ook in voldoende mate steunbewijs biedt voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De verdachte heeft bekend dat hij seksuele handelingen heeft verricht met zijn kleinkinderen. Hij heeft zich hiervoor ook vrijwillig onder behandeling laten stellen bij De Waag, omdat hij voor zichzelf duidelijk wilde krijgen waarom de seksualiteit tussen hem en zijn kleinkinderen ontstaan is. Volgens hem is het misbruik veroorzaakt door het feit dat hij in 2018 een sepsis had gekregen waardoor er een gedragsverandering bij hem plaatsvond, waarbij hij (seksueel) ontremd raakte. Nadat hij in maart 2018 uit het ziekenhuis was ontslagen, is het misbruik begonnen.
Daarnaast heeft de vrouw van de verdachte verklaard dat hij, nadat het misbruik aan het licht was gekomen, aan haar had bekend wat er was gebeurd. Hij had gezegd dat hij blij was dat het misbruik was ontdekt en dat het was gestopt. Het was voor haar gruwelijk om de handelingen die hij ten aanzien van de kleinkinderen had verricht te horen omdat dat dingen waren, die hij met haar behoorde te doen.
Aangeefster heeft verklaard dat bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] duidelijk gedragsveranderingen te zien waren in de periode van het misbruik. Beiden hadden last van woede-uitbarstingen en [slachtoffer 1] was aangemeld bij de GGZ omdat ze zo onhandelbaar was. Ze was sinds haar derde jaar zindelijk maar plaste toen ze vijf jaar oud was weer regelmatig in haar broek.
Bij zowel [slachtoffer 2] als bij [slachtoffer 1] is PTSS vastgesteld en beiden zijn onder behandeling bij de GGZ.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de betrouwbaar geachte verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen en dat hun verklaringen elkaar ook onderling steunen. De rechtbank zal daarom de tenlastegelegde handelingen waarover [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard, bewezen verklaren.
Tenlastegelegde periode
De rechtbank is van oordeel dat niet de gehele tenlastegelegde periode kan worden bewezen. In de verklaringen komen namelijk verschillende momenten naar voren waarop het misbruik zou zijn begonnen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat het misbruik op zijn zevende jaar begon, nadat de verdachte net uit het ziekenhuis was gekomen en oma en zijn ouders vonden dat hij zich raar begon te gedragen. Dat zou volgens [slachtoffer 2] medio 2016 zijn geweest. De rechtbank begrijpt hieruit dat [slachtoffer 2] de eerste keer koppelt aan de periode rondom de ziekenhuisopname van de verdachte in verband met de sepsis, waarover ook de verdachte en aangeefster hebben verklaard en wat bij de verdachte tot gedragsverandering zou hebben geleid. Uit medische stukken in het dossier blijkt dat de verdachte hiervoor echter niet medio 2016, maar in maart 2018 uit het ziekenhuis kwam. [slachtoffer 2] was op dat moment negen jaar oud.
Dat het misbruik in 2018 is begonnen, sluit aan bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat het misbruik bij haar begon toen zij vijf jaar oud was. Zij werd immers zes in de zomer van 2018. Ook heeft aangeefster verklaard dat [slachtoffer 1] op vijfjarige leeftijd al eens heeft verklaard dat opa haar een kusje op haar knoopje had gegeven en dat [slachtoffer 1] op die leeftijd weer in haar broek is gaan plassen.
Vast staat dat het misbruik eindigde toen het op 26 januari 2021 aan het licht kwam.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de bewijsbare periode waarin het misbruik in ieder geval heeft plaatsgevonden, verkorten tot de periode vanaf 1 januari 2018.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde handelingen, met dien verstande dat de bewezenverklaarde periode start op 1 januari 2018.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 januari 2021 in Nederland , met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en die toen aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten telkens
- het met zijn vingers betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] en/ of
- het met de penis betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] en/ of
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
Feit 2
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 januari 2021 in Nederland, buiten echt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, door telkens
- met zijn vingers en penis de vagina van die [slachtoffer 1] te betasten;
Feit 3hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 december 2020 in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en die toen aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten telkens
- het in de mond nemen van de penis van die [slachtoffer 2] en/ of
- het in de mond van die [slachtoffer 2] brengen en houden van zijn, verdachtes, penis en/ of
- het met een vinger penetreren van de anus van die [slachtoffer 2] en/ of
- het met zijn, verdachtes, penis penetreren van de anus van die [slachtoffer 2] ;
Feit 4
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 januari 2021 in Nederland, buiten echt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, door telkens
- de penis van die [slachtoffer 2] af te trekken en/ of
- die [slachtoffer 2] zijn (verdachtes) penis te laten betasten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
Feit 2met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
Feit 3met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
Feit 4met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Bij de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, de zeer ingrijpende gevolgen voor de slachtoffers, de jonge leeftijd van de slachtoffers, de afhankelijkheidsrelatie tussen de slachtoffers en de verdachte (hun opa), de lange periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft zij in aanmerking genomen dat de verdachte tegen de slachtoffers heeft gezegd dat zij niets over het misbruik mochten zeggen en dat hij geen volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte en voor zijn vrouw grote (financiële) consequenties zal hebben. De verdachte is door zijn slechte gezondheid niet in staat een werkstraf uit te voeren.
De verwachting is dat hij nog een jaar tot anderhalf jaar heeft te leven. Als hij tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden veroordeeld, is de kans groot dat hij in detentie zal komen te overlijden. De verdediging verzoekt daarom de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van drie jaar schuldig gemaakt aan het veelvuldig seksueel misbruiken van zijn twee minderjarige kleinkinderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waarbij meermalen ook sprake is geweest van anale en vaginale penetratie. Dit zijn schokkende en zeer ernstige feiten. Het misbruik heeft plaatsgevonden op de momenten dat zijn kleinkinderen (alleen) bij hem verbleven of logeerden. Het gebeurde veelal in de woning van de verdachte, maar ook in de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , plekken waar zij zich bij uitstek veilig en geborgen moesten kunnen voelen. De verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van zijn positie als (oppas)opa en het in hem gestelde vertrouwen. De ervaring leert dat dergelijke gebeurtenissen voor (heel) jonge slachtoffers langdurige en ernstige psychische gevolgen kunnen hebben, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen en de onderbouwing van de ingediende verzoeken tot schadevergoeding. Het bewezenverklaarde heeft een stempel op het leven van de slachtoffers en hun familie gedrukt en zeer nadelige gevolgen voor hen gehad. Zij kampen nog altijd met de gevolgen die zij door verdachtes handelen hebben opgelopen. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen behoeften en heeft niet stilgestaan bij de impact die zijn handelen op zijn kleinkinderen zou kunnen hebben. Hij heeft op ieder moment van het misbruik bewust gehandeld en heeft zich telkens daarover kunnen beraden. In plaats van hulp te zoeken en de lange periode van misbruik te doen stoppen, heeft de verdachte zijn kleinkinderen op het hart gedrukt dat zij nooit iets mochten vertellen over het misbruik. Hierdoor heeft hij zeer lange tijd het seksueel misbruik voort kunnen zetten. De rechtbank constateert voorts dat de verdachte geen volledige verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hij ontkent immers dat hij zijn kleinkinderen heeft gepenetreerd en hij stelt dat de sepsis de oorzaak zou zijn van zijn handelen, terwijl enig bewijs daarvoor ontbreekt. De rechtbank rekent de verdachte al het voorgaande zwaar aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte opgemaakte rapport van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 7 augustus 2025, waarin het recidiverisico als laag wordt ingeschat en wordt geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar de straffen die blijkens de jurisprudentie voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Hieruit blijkt dat in geval van veelvuldig en vergaand seksueel misbruik, waarbij sprake is van meerdere jonge slachtoffers en misbruik van een afhankelijkheids- of vertrouwensrelatie, veelal een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank ziet in de omstandigheden dat de verdachte een blanco strafblad heeft, dat hij kampt met ernstige gezondheidsproblemen, dat hij na het uitkomen van het misbruik vrijwillig hulp heeft gezocht via de GGZ en dat hij en zijn vrouw lijden onder het feit dat alle familiebanden zijn verbroken, geen reden om, zoals door de raadslieden is bepleit, de straf te matigen of hem een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op de ernst van de feiten, de lange periode waarbinnen het misbruik is gepleegd, de jonge leeftijd van de slachtoffers, de impact die het misbruik op hen en hun familie heeft gehad en het reclasseringsadvies ziet de rechtbank geen aanleiding om de verdachte een straf in voorwaardelijke vorm dan wel een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de stelling van de verdachte dat hij detentieongeschikt is en dat hij een levensverwachting heeft van één tot anderhalf jaar, niet is onderbouwd.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 48 maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2]
Als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd mevrouw [aangeefster] met een vordering tot schadevergoeding van € 1.631,46 ter vergoeding van materiële schade, bestaande uit de kosten van een naamswijziging en reis- en parkeerkosten voor behandelingen bij de GGZ. Hiernaast wordt een bedrag van € 20.000,- gevorderd ter vergoeding van immateriële schade. Een en ander met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met wettelijke rente met als aanvangsdatum het midden van de bewezen verklaarde periode.
[slachtoffer 1]
Als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd mevrouw [aangeefster] met een vordering tot schadevergoeding van € 306,73 ter vergoeding van materiële schade, bestaande uit reis- en parkeerkosten voor behandelingen bij de GGZ. Hiernaast wordt een bedrag van € 20.000,- gevorderd ter vergoeding van immateriële schade. Een en ander met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met wettelijke rente met als aanvangsdatum het midden van de bewezen verklaarde periode.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen integraal kunnen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat de kosten met betrekking tot het veranderen van de voornaam van [slachtoffer 2] geen rechtstreekse schade is die is veroorzaakt door de feiten onder 3 en 4. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Over de overige gevorderde materiële schade heeft de verdediging geen opmerkingen.
De immateriële schade dient volgens de verdediging te worden gematigd, primair omdat bepleit is dat de verdachte van een deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken, subsidiair omdat in soortgelijke zaken lagere bedragen worden toegekend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en dat deze in zodanig verband staat met de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Ook de kosten die zijn gemaakt voor de naamswijziging van [slachtoffer 2] zijn een direct gevolg van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten. De rechtbank zal derhalve de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna wordt bepaald.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat is onderbouwd dat beide benadeelde partijen ernstige psychische schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Derhalve is sprake van aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank ziet gelet op de aard, ernst en frequentie van het misbruik en de omstandigheden waaronder het misbruik heeft plaatsgevonden geen aanleiding om de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen en zal de gevorderde immateriële schade ad € 20.000 ten aanzien van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna wordt bepaald.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de toegewezen materiële en immateriële schadevergoeding op het midden van de bewezen verklaarde periode, namelijk op 15 juni 2019.
Nu de aansprakelijkheid van de verdachte vaststaat, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoedingen zullen worden gestort op ten behoeve van [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2012) en [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2008) te openen rekeningen met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarigen. De minderjarigen en hun wettelijke vertegenwoordigers kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarigen beschikken tot zij achttien jaar zijn.
De rechtbank bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partijen binnen 3 maanden het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekeningen voor de benadeelde partijen zijn geopend.]

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 57, 244, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHTENVEERTIG (48) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 20.306,73,bestaande uit € 306,73 als vergoeding voor de materiële en € 20.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.306,73, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
136 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2012) te openen rekening met een BEM-clausule.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 21.631,46, bestaande uit € 1.631,46 als vergoeding voor de materiële en € 20.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2019tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.631,46, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2019tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
143 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2008) te openen rekening met een BEM-clausule.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. E. van Kampen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 december 2025.