ECLI:NL:RBNHO:2025:1507

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
AWB-24_8295
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in jeugdhulpzaak met betrekking tot persoonsgebonden budget

Op 21 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een alleenstaande moeder, verzoekster, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor verlenging van een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante jeugdhulp voor haar zoon, die lijdt aan een aangeboren afwijking en diverse beperkingen heeft. De aanvraag werd door verweerder afgewezen met een besluit van 3 december 2024, waarop verzoekster bezwaar maakte en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechter wees het verzoek toe en schorste het besluit van verweerder tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Verzoekster werd in aanmerking gebracht voor ambulante jeugdhulp in de vorm van een pgb, overeenkomstig de eerdere beslissing tot verlenging van 25 juli 2024. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van griffierechten en proceskosten aan verzoekster, die in totaal € 1.814,- bedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de overheid, vooral in situaties waarin kwetsbare personen betrokken zijn, zoals kinderen met speciale behoeften. De voorzieningenrechter gaf aan dat het noodzakelijk is dat verweerder het onderzoek naar de jeugdhulp opnieuw zorgvuldig uitvoert, bij voorkeur met inschakeling van een deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/8295
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 januari 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Hoorn, verzoekster

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Nieman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlenging van een verstrekte voorziening op grond van de Jeugdwet (Jw), bestaande uit jeugdhulp ambulant in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van 11 uur en 30 minuten.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 december 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hangende bezwaar verzoekt zij een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek in deze zaak, gelijktijdig met het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak met reg.nr. 24/8296, op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is een alleenstaande moeder. Zij heeft lichamelijke en psychische beperkingen. Haar zoon [zoon] , geboren op [datum] 2018, is bekend met een aangeboren afwijking (hydrocephalus oftewel waterhoofd; [zoon] heeft na zijn geboorte verschillende hersenoperaties ondergaan; als gevolg van een bloeding is de rechterhersenhelft van [zoon] niet volgroeid waardoor hij blijvende hersenschade heeft opgelopen). [zoon] heeft een ontwikkelingsachterstand, zowel verstandelijk als lichamelijk, en beperkingen in zijn functioneren. Verzoekster ontvangt een IVA-uitkering. Verzoekster heeft zelf vanwege haar beperkingen hulp nodig bij het uitvoeren van de huishoudelijke taken en bij de verzorging van [zoon] . [zoon] ging tot zijn vierde jaar twee dagen in de week naar een verpleegkundig kinderdagverblijf (ZigZag). Sinds februari 2022 gaat hij naar het IKEC (Integraal Kind en Expertise Centrum) in Hoorn.
3. Tot 1 juli 2020 ontving verzoekster op grond van de Wmo een pgb voor 15 uur begeleiding en huishoudelijke hulp, waarmee zij een vaste zorgverlener inhuurde.Vanaf 1 juli 2020 is de ondersteuning omgezet naar ZIN. Verzoekster is hiertegen opgekomen. Partijen hebben vervolgens een schikking getroffen, waarna de Wmo-ondersteuning weer is omgezet naar een pgb. De omvang van de ondersteuning werd 2 uur en 30 minuten per week voor (zwaar) huishoudelijk werk en 6 uur en 40 minuten per week voor de verzorging van [zoon] in de ochtend voor school.
4. Per 1 juli 2023 is vanuit de Wmo voor huishoudelijke ondersteuning een pgb van 3 uur en 30 minuten toegekend en (na een advies van Argonaut) vanuit de Jw, voor de ondersteuning van [zoon] , een pgb van 11 uur en 30 minuten. Naar aanleiding van het in mei 2024 gedane verzoek om verlenging heeft verweerder de ondersteuning per 1 juli 2024 verlengd tot en met 31 december 2024, in afwachting van de resultaten van een in te zetten onderzoek.
5. De uitkomst van het onderzoek luidt, samengevat, dat de doelen/resultaten die zijn gesteld in het perspectiefplan (zelfstandig eten, aan- en uitkleden, naar buiten gaan voor gezamenlijke activiteit) niet zijn behaald. De ondersteuning is niet van voldoende kwaliteit, er is onvoldoende vooruitgang en het lukt verzoekster onvoldoende om [zoon] te begeleiden en te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid. Het ontbreekt verzoekster aan pedagogische vaardigheden. Ook de inzet door Cuni draagt onvoldoende bij. Op school en op de BSO lukt het [zoon] wel om zelfstandig te zijn, maar thuis niet. Het advies vanuit 1Hoorn is dan om het pgb niet te verlengen maar intensieve (opvoed)ondersteuning vanuit EBC 360 in te zetten.
6. Met het besluit van 3 december 2024 is de aanvraag om jeugdhulp op grond van de Jw vervolgens afgewezen, omdat de gestelde doelen niet werden behaald met de door verzoekster ingekochte ondersteuning.

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening

7. Verzoekster stelt dat zij door de afwijzing niet langer in staat is de benodigde jeugdhulp in te kopen, terwijl die nog wel steeds noodzakelijk is. Verzoekster vindt het ook onbegrijpelijk dat zij zo kort voor einde van de lopende indicatie is geïnformeerd over de beëindiging, zonder een alternatief te bieden. Er is geen rekening gehouden met een overgangsperiode. Daarin is volgens verzoekster een spoedeisend belang gelegen.
Volgens verzoekster is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen omdat er geen medisch advies ten grondslag ligt. Gelet op de complexe situatie acht verzoekster dat aangewezen. Ook mist verzoekster een actueel perspectiefplan. Verzoekster is verder van mening dat de ingekochte hulp wel degelijk toereikend is en verweerder niet heeft aangetoond dat er geen vooruitgang is geboekt met betrekking tot de zelfstandigheid van [zoon] . Zij vindt het standpunt van verweerder ook te kort door de bocht. Verweerder houdt er onvoldoende rekening mee dat er grenzen zijn aan de voor [zoon] haalbare groeicurve. En verzoekster wijst erop dat zelfstandigheid niet het enige doel is binnen de Jw. Andere doelen, zoals veiligheid en gezondheid zijn ook van belang. Daarnaast heeft verzoekster er nog op gewezen dat de conclusie die verweerder trekt, namelijk dat de ingekochte hulp ontoereikend zou zijn geweest, feitelijk slechts 4,3 uur per week betreft. Voor verzoekster is onduidelijk waarom zij voor de resterende uren, 7,2 uur per week, geen recht meer zou hebben op een pgb ambulante jeugdhulp. In de visie van verzoekster is die resterende ondersteuning van 7,2 uur per week onveranderd noodzakelijk en actueel. Verzoekster verzoekt om voortzetting van de indicatie, in ieder geval tot duidelijk is wat de gemeente concreet beoogt met het advies. Zij stelt zich pas daarna te kunnen verdiepen in dat standpunt en of zij zich daarmee kan verenigen.

Nadere besluitvorming en verweerschrift

8. Verweerder neemt op 7 januari 2025 een nader besluit en corrigeert daarbij het besluit van 3 december 2024. Op basis van het onderzoek besluit verweerder geen hulp in te zetten vanuit een pgb, maar vanuit ZIN, te leveren door EBC 360 middels ondersteuningsprofiel 4. In overleg met EBC 360 zal besloten worden voor hoeveel uur in de week de ondersteuning zal zijn. Gemiddeld bestaat die uit 4 tot 6 uur per week bij het gezin thuis. De ingangsdatum is nader te bepalen. De einddatum is pas bekend als de zorgaanbieder aangeeft dat de resultaten zijn bereikt.
9. Verweerder stelt in het verweerschrift het standpunt in het primaire besluit wat onhandig te hebben geformuleerd. Die verdient niet de schoonheidsprijs. Wat verweerder voorstaat is voortzetting van jeugdhulp in de vorm van ZIN. En dat stelt verweerder nu met het nadere besluit van 7 januari 2025 te hebben verduidelijkt. Om een ingangsdatum te kunnen bepalen is het nodig dat verzoekster hieraan haar medewerking verleend.
10. Verweerder verzoekt de voorzieningenrechter om
-verzoekster te bewegen om mee te werken aan de inzet van ZIN;
-een voorlopige voorziening toe te kennen voor de termijn tot ZIN gerealiseerd kan worden;
-het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen; en
-het verzoek om betaling van griffierechten toe te kennen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

11. De voorzieningenrechter stelt voorop dat er sprake is van een spoedeisend belang. Dat erkent ook verweerder.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
11. Verweerder heeft de namens verzoekster geplaatste kanttekeningen bij de besluitvorming zoals hiervoor omschreven onder rechtsoverweging 7 niet althans onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Zoals namens verweerder ook ter zitting is erkend, is het aan het bestreden besluit van 3 december 2024, aangevuld met het besluit van 7 januari 2025, ten grondslag gelegde onderzoek daarom niet volledig en niet zorgvuldig geweest.
11. Van verweerder moet worden gevergd om dit onderzoek hangende de bezwaarprocedure alsnog op een zorgvuldige wijze te laten plaatsvinden, bij voorkeur door inschakeling van een deskundige (waarbij aan Argonaut kan worden gedacht).

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, schorst het bestreden besluit tot 6 weken na de beslissing op bezwaar en treft de voorlopige voorziening dat verzoekster met ingang van 1 januari 2025 tot zes weken na de beslissing op bezwaar in aanmerking wordt gebracht voor ambulante jeugdhulp in de vorm van een pgb, overeenkomstig de verstrekte voorziening bij het (laatste) besluit tot verlenging van 25 juli 2024.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
17. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot 6 weken na de beslissing op bezwaar;
- treft een voorlopige voorziening zoals hiervoor is omschreven onder rechtsoverweging 15;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025 door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.