ECLI:NL:RBNHO:2025:1508

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
10913773
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek passagiers na annulering vlucht door storm Eunice

In deze zaak hebben passagiers compensatie verzocht van de vervoerder, EasyJet Europe Airline GmbH, vanwege een geannuleerde vlucht van Hurghada naar Amsterdam op 19 februari 2022. De vervoerder stelde dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een massale verstoring door storm Eunice en beperkingen door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had genomen, aangezien de passagiers meer dan 24 uur later waren omgeboekt naar een alternatieve vlucht zonder voldoende onderbouwing dat er geen andere mogelijkheden waren.

De passagiers, vertegenwoordigd door mr. L.G.M. van Kuilenburg, hebben compensatie van € 4.800,00 plus wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 605,00 verzocht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat hij niet alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter heeft het verzoek van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten.

De beslissing is genomen door kantonrechter mr. S. Kleij en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2025. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open, conform artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10913773 \ CV FORM 24-800
Uitspraakdatum: 12 februari 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[verzoeker 1],

2. [verzoeker 2],
3. [verzoeker 3],
allen wonende te [plaats 1]
4. [verzoeker 4]wonende te [plaats 2]
5. [verzoeker 5],
6. [verzoeker 6],
beiden wonende te [plaats 3]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. L.G.M. van Kuilenburg (ProBe-ASP B.V., h.o.d.n. Aviclaim)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
EasyJet Europe Airline GmbH,
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. B. Koolhaas (BK Legal)
De zaak in het kort
De passagiers hebben van de vervoerder (onder meer) compensatie verzocht vanwege een geannuleerde vlucht. De vervoerder stelt dat de annulering van de vlucht het gevolg was van (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden, namelijk een massale verstoring door storm Eunice en beperkingen door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder echter niet alle redelijke maatregelen heeft genomen, omdat hij de passagiers heeft omgeboekt naar een alternatieve vlucht van meer dan 24 uur later en niet heeft onderbouwd dat er geen andere mogelijkheid was. Het verzoek van de passagiers wordt daarom toegewezen.

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 2 februari 2024;
  • het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2024.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen op 19 februari 2022 moest vervoeren van Hurghada Airport (Egypte) naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vlucht EC7935 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 4.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 605,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren hun verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers sub 2 en sub 3 stellen dat zij de eventuele vorderingen van hun twee minderjarige kinderen aan zichzelf hebben gecedeerd. Daarnaast stellen de passagiers dat de vervoerder hen vanwege de annulering van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00 per passagier. [1]
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat zij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder betwist dat de passagiers sub 2 en 3 de eventuele vorderingen van hun twee minderjarige kinderen geldig aan zichzelf hebben overgedragen. Hij voert hiertoe aan dat de vermeende akten van cessie door de minderjarige kinderen zelf zijn ondertekend.
4.3.
Dit verweer van de vervoerder slaagt niet. Voor een geldige overdracht (cessie) zijn twee vereisten: een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan de schuldenaar. [2] Passagiers sub 2 en sub 3 hebben bij het vorderingsformulier beiden een akte van cessie overgelegd. Deze akten vermelden dat zij de vorderingen van hun minderjarige kinderen aan zichzelf overdragen. Aan het mededelingsvereiste is voldaan doordat de cessie in deze procedure aan de vervoerder is medegedeeld. Daarmee hebben zij voldoende onderbouwd dat zij de vorderingen van hun minderjarige kinderen rechtsgeldig aan zichzelf hebben overgedragen. De omstandigheid dat zij ook door de minderjarige kinderen zelf ondertekende akten hebben overgelegd doet daar niet aan af.
4.4.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Daarom moet de vervoerder in beginsel compenseren. Dit is anders als hij kan aantonen dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. [3]
4.5.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter overweegt echter dat, ongeacht of de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen of te beperken. Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat het in beginsel geen redelijke maatregel is als passagiers een dag later dan gepland aankomen met een alternatieve vlucht die door de vervoerder zelf werd uitgevoerd. Het is in dat geval aan de vervoerder om te onderbouwen dat er geen andere mogelijkheid bestond voor een eerdere alternatieve vlucht die door hemzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij werd uitgevoerd. [4]
4.6.
Als onbetwist staat vast dat de passagiers zijn omgeboekt op vlucht EC9935 op 20 februari 2022, waarmee zij uiteindelijk met een vertraging van ruim 25 uur op de eindbestemming zijn aangekomen. Weliswaar stelt de vervoerder dat niet al zijn vliegtuigen en bemanning beschikbaar waren, maar hij heeft niet gesteld en toegelicht dat er geen eerdere alternatieve vluchten van hemzelf of van andere luchtvaartmaatschappijen beschikbaar waren. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarom heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat de alternatieve vlucht een redelijke maatregel was.
4.7.
Dit betekent dat ook als de annulering het gevolg zou zijn geweest van buitengewone omstandigheden, de vervoerder de passagiers moet compenseren. Daarom zal de door de passagiers verzochte hoofdsom worden toegewezen. De over de hoofdsom verzochte wettelijke rente is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Het verzoek heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015, aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 5.405,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.800,00 vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 248,00 aan griffierecht en € 339,00 aan salaris gemachtigde;
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Kleij, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 3:94 BW.
3.Artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.HvJEU 11 juni 2020, C-74/19, ECLI:EU:C:2020:460.