ECLI:NL:RBNHO:2025:1514

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
AWB-24_8296
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging tegemoetkoming kinderopvang op grond van een SMI met voorlopige voorziening toegewezen

Op 28 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een verlenging van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor haar zoon had aangevraagd. De gemeente Hoorn had deze aanvraag afgewezen op basis van de regeling Financiële tegemoetkoming kinderopvang op basis van een sociaal medische indicatie (SMI), met de argumentatie dat verzoekster structurele problematiek had en dat er alternatieven beschikbaar waren, zoals de inzet van een Buurtgezin. Verzoekster betwistte deze afwijzing en stelde dat het onderzoek door de gemeente onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd, en dat haar specifieke omstandigheden niet in aanmerking waren genomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had bij de voorlopige voorziening, aangezien de indicatie voor de tegemoetkoming was beëindigd zonder dat er een alternatief was geboden. De rechter wees het verzoek toe en schorste het bestreden besluit, waardoor de gemeente verplicht werd om de tegemoetkoming voorlopig voort te zetten. De voorzieningenrechter concludeerde dat het onderzoek van de gemeente niet voldoende zorgvuldig was geweest en dat er een redelijke kans bestond dat het bezwaar van verzoekster zou slagen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/8296

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Hoorn, verzoekster

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Nieman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster gericht tegen het besluit van 28 november 2024 (het bestreden besluit), waarbij verweerder haar aanvraag om verlenging van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang (buitenschoolse opvang) ten behoeve van [zoon] heeft afgewezen, dit op grond van de regeling Financiële tegemoetkoming kinderopvang op basis van een sociaal medische indicatie (de regeling SMI).
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek in deze zaak, gelijktijdig met het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak met reg.nr. 24/8295, op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster ontvangt vanaf 1 mei 2023 van verweerder voor [zoon] een tegemoetkoming voor de kosten van buitenschoolse opvang (BSO) op basis van een sociaal medische indicatie (SMI) voor twee dagen in de week. Dit vanwege overbelasting van verzoekster. De indicatie, die in eerste instantie was verleend voor een halfjaar, is driemaal verlengd tot en met uiteindelijk 31 december 2024.
3. Verweerder heeft aan de weigering om de tegemoetkoming te verlengen ten grondslag gelegd dat gebleken is dat bij verzoekster sprake is van structurele problematiek, terwijl een SMI alleen voor tijdelijke situaties is. Volgens verweerder zijn er in het voorliggend veld voldoende alternatieven, zoals de inzet van een Buurtgezin, maar die worden door verzoekster niet benut. Verweerder stelt dat verzoekster de mogelijkheid van een Buurtgezin afhoudt.
4. Verzoekster meent nog steeds in aanmerking te komen voor een SMI indicatie gezien haar eigen medische situatie en die van haar zoon. Verzoekster vraagt zich af of de door de gemeente aangedragen oplossingen, gezien de specifieke medische situatie van [zoon] en de risico’s voor zijn welzijn en ontwikkeling, wel passend zijn. Volgens verzoekster dient verweerder maatwerk te leveren en een indicatie af te stemmen op haar specifieke omstandigheden. Verzoekster vindt het onderzoek door verweerder onvoldoende. Verweerder heeft nagelaten navraag te doen naar de actuele medische situatie van verzoekster en van [zoon] . Daarin zijn ontwikkelingen. Ook is niet onderzocht of een buurtgezin medisch wel passend is, zowel gezien de problematiek van verzoekster zelf als de specifieke problematiek van [zoon] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen wanneer verzoekster daar een spoedeisend belang bij heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in wat verzoekster heeft aangevoerd een voldoende spoedeisend belang besloten ligt. De indicatie is inmiddels beëindigd zonder dat is voorzien in een alternatief. De financiële gevolgen voor verzoekster zijn daarom aanzienlijk.
6. Vanwege het spoedeisende karakter van deze procedure, leent die zich niet voor een inhoudelijk diepgaande beoordeling. De voorzieningenrechter zal beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en de belangen afwegen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de SMI-regeling bedoeld is als een vangnetregeling om ouders tijdelijk financieel tegemoet te komen in de kosten van kinderopvang. Verweerder heeft dit uitgangspunt ook neergelegd in de regeling door als werkinstructie aan te houden dat SMI kan worden ingezet voor een periode van maximaal 6 maanden met een maximale omvang van 4 dagdelen per week. Uit de regeling SMI volgt verder dat verlenging mogelijk is in uitzonderlijke gevallen. Dit correspondeert met de wetsgeschiedenis [1] . Destijds is de keuze gemaakt de uitvoering van de SMI bij de gemeenten te leggen en gemeenten beleidsvrijheid te geven. Volgens de betrokken minister stelt dit gemeenten in staat maatwerk te leveren aan ouders die dit nodig hebben en die een beroep doen op de regeling. Gemeenten kunnen dan ook een integrale afweging maken in de verschillende instrumenten die zij hebben om ouders te ondersteunen. De betrokken minister heeft verder aangegeven dat wanneer gemeenten er voor kiezen tijdelijke toekenningen als uitgangspunt te nemen voor SMI-indicaties, het van belang is dat verlengingen mogelijk zijn wanneer dat nodig is.
9. Vast staat dat verweerder van deze verlengingsbevoegdheid in het geval van verzoekster reeds driemaal gebruik heeft gemaakt, laatstelijk bij het bestreden besluit tot 31 december 2024. Daarbij heeft verweerder tegelijkertijd aangegeven – althans zo moet een en ander naar het oordeel van de voorzieningsrechter worden uitgelegd - dat in die periode onderzoek zal worden gedaan naar de vraag of, en onder welke voorwaarden, verzoekster eventueel in aanmerking zou moeten komen voor een verdere verlenging van de SMI. In dat kader zijn op 17 september 2024 respectievelijk 22 oktober 2024 gesprekken gevoerd met zowel verzoekster als met de coördinator van Buurtgezinnen.
10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens een nieuwe verlenging afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er voor verzoekster voldoende alternatieven zijn, maar dat verzoekster deze vooralsnog onvoldoende benut c.q. actief inzet. Gelet ook op de namens verweerder gegeven toelichting houdt de voorzieningenrechter het er voor dat verweerder hierbij expliciet het oog heeft gehad op opvang binnen een buurtgezin. Welke concrete alternatieven dat dan in de actuele stand van zaken zouden kunnen zijn en op welk moment die beschikbaar zouden moeten zijn, heeft verweerder evenwel niet inzichtelijk kunnen maken. In dit opzicht kan daarom bezwaarlijk worden gesteld dat het door verweerder geïnitieerde onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. .
11. Indien en voor zover verweerder aan haar besluitvorming mede ten grondslag heeft willen leggen dat verzoekster de mogelijkheid van opvang in een buurtgezin heeft afgehouden omdat verzoekster zich niet formeel heeft willen aanmelden hiervoor, overweegt de voorzieningenrechter dat het hem vooralsnog voorkomt dat veeleer sprake lijkt te zijn van een communicatiestoornis. Verzoekster heeft verklaard dat zij ervan uitging dat zij was aangemeld bij Buurtgezinnen.nl, maar dat zij na een eerste intakegesprek in oktober 2023 niets meer van deze zijde heeft vernomen zodat zij in de veronderstelling verkeerde dat er geen match voor haar en [zoon] was gevonden. Voor die uitleg valt in ieder geval wel een zekere mate van bevestiging te vinden in de stukken. Zo staat in het besluit van 18 september 2023: “
In overleg met u hebben wij u 4 september aangemeld voor buurtgezinnen” en in het besluit van 15 juli 2024 staat: “
1.Hoorn zal blijven ondersteunen in het traject van buurtgezinnen of eventueel andere alternatieven”. Gesteld noch gebleken is evenwel dat van de zijde van Buurtgezinnen.nl op enig moment na het eerste intakegesprek in oktober 2023 nog verder contact is gezocht met verzoekster, laat staan dat aan haar is aangegeven dat er een voor de multi-problematiek van het gezin van verzoekster gekwalificeerd buurtgezin beschikbaar was. Onder die omstandigheden past het dan naar het oordeel van de voorzieningenrechte niet om verzoekster aan te rekenen dat zij ”haar eigen probleem heeft gecreëerd.”
12. Overigens heeft verzoekster desgevraagd ter zitting verklaard dat als er wel een concreet alternatief beschikbaar zou zijn in de vorm van een deskundig en gekwalificeerd buurtgezin, zij wel degelijk bereid is om daarmee het gesprek aan te gaan.
12. Indien en voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de hulpvraag van verzoekster structureel is en daarom buiten het toepassingsbereik van de regeling SMI ligt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder baseert deze conclusie kennelijk op het verstrijken van de maximale periode van 6 maanden. In het bestreden besluit staat immers letterlijk dat met de verlengingsaanvraag van verzoekster gesteld kan worden dat er geen sprake is van tijdelijkheid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat verweerder hier te kort door de bocht. Aan verweerder kan weliswaar worden toegegeven dat het bij de regeling SMI gaat om een tijdelijke vangnetregeling, maar de enkele overschrijding van de maximale verstrekkingsduur betekent niet zonder meer dat geen sprake meer zou kunnen zijn van een tijdelijke problematiek binnen het gezin van verzoekster. Het een sluit het ander immers niet uit waarbij - zoals hiervoor is overwogen – juist in het kader van een verlengingsaanvraag een op het individuele geval toegespitste beoordeling moet worden gemaakt of in dat uitzonderlijke geval nog een (nieuwe) verlenging nodig is. Daarbij kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter een zorgvuldig onderzoek naar de actuele belastbaarheid van verzoekster, en haar perspectieven daarin in het bijzonder, niet achterwege worden gelaten. Ook in dat opzicht acht de voorzieningenrechter het door verweerder geëntameerde onderzoek op dit moment nog tekort schieten.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op het vorenstaande zal het bestreden besluit daarom naar verwachting niet zonder nader onderzoek en nadere motivering in bezwaar kunnen worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom toe en schorst het bestreden besluit tot 6 weken na de beslissing op bezwaar.
15. De voorzieningenrechter treft daarbij de voorlopige voorziening dat verweerder de aan verzoekster verstrekte financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang met ingang van 1 januari 2025 tot 6 weken na de beslissing op bezwaar op eenzelfde wijze voortzet als is vastgesteld bij het laatste verlengingsbesluit van 15 juli 2024.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. Voor het indienen van het verzoekschrift door gemachtigde wordt een vergoeding toegekend van € 907,-. Voor het deelnemen aan de zitting is al in de zaak met reg.nr. 24/8295 een vergoeding toegekend. Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit;
- treft de voorlopige voorziening zoals hiervoor is omschreven onder rechtsoverweging 15;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijv Kamerstukken 2003/2004, 28 447, nr . 97, Kamerstukken 2006/2007, 28 447, nr. 137 en het Aanhangsel van de Handelingen 2022/2023, 3642