ECLI:NL:RBNHO:2025:1545

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
15.284829.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een korte gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf voor het medeplegen van een woninginbraak

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een woninginbraak. De inbraak vond plaats op 23 februari 2022 in Zaandam, waar de verdachte samen met medeverdachten twee kluizen met waardevolle inhoud, waaronder gouden sieraden, heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, een nauwe en bewuste samenwerking heeft gehad bij de uitvoering van de inbraak. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] als betrouwbaar beoordeeld, waarbij deze medeverdachte de verdachte en een andere medeverdachte heeft aangewezen als betrokkenen bij de inbraak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest, en daarnaast een taakstraf van 120 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële schade, en de verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, en de proceskosten zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.284829.22
Uitspraakdatum: 14 februari 2025
Tegenspraak
Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare zitting van 31 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
met als opgegeven woonadres het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.K. van Ravenzwaaij, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. A. Kilinç, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, twee kluizen met inhoud (waaronder goud en/of gouden sieraden en/of sleutels), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of nog onbekend gebleven personen op of omstreeks 23 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, twee kluizen met inhoud (waaronder goud en/of gouden sieraden en/of sleutels), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 23 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of nog onbekend gebleven personen informatie te verschaffen over de aanwezigheid en/of vindplaatsen van die twee kluizen en/of van de inhoud van die kluizen (waaronder goud en/of gouden sieraden en/of sleutels) in de woning van [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4].

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primaire feit. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Op het verweer van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op de ochtend van 23 februari 2022 vond een inbraak plaats in de woning van de [benadeelde 5] aan de [adres 2] in Zaandam. [medeverdachte 2] ging die ochtend rond 07.20 uur via de keukendeur de woning binnen. Toen [medeverdachte 2] in een slaapkamer op de eerste verdieping twee kluizen uit een kast had gepakt om mee te nemen, liep de vijftienjarige dochter van het gezin de slaapkamer in. Zij was op dat moment alleen thuis. [medeverdachte 2] is met haar naar de woonkamer gedaan en heeft haar daar met vastgebonden handen en voeten en een met tape afgeplakte mond op de bank achtergelaten. Daarna heeft hij de woning met de twee kluizen met inhoud verlaten. In de kluizen zaten gouden sieraden en sleutels. [medeverdachte 2] is bij vonnis van deze rechtbank van 30 mei 2023 veroordeeld wegens (kort gezegd) het medeplegen van een woninginbraak met geweld (ECLI:NL:RBNHO:2023:5138).
De verdachte wordt primair verweten dat hij zich samen met een of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan de woninginbraak. De verdachte ontkent dit feit. Hij heeft verklaard geen enkele betrokkenheid te hebben gehad bij de door [medeverdachte 2] begane woninginbraak. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte als medepleger of medeplichtige een bijdrage heeft geleverd aan de woninginbraak.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging. De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van het primaire feit. De rechtbank zal in de volgende paragrafen uiteenzetten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Verklaringen [medeverdachte 2]
is na zijn aanhouding meerdere keren als verdachte van de woninginbraak gehoord. Tijdens deze verhoren heeft hij bekend de woninginbraak te hebben gepleegd. Daarnaast heeft hij een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. [medeverdachte 2] heeft de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aangewezen als mededaders van de woninginbraak. [medeverdachte 2] heeft, kort samengevat, verklaard dat de verdachte en de medeverdachte samen het plan hadden gemaakt om in te breken bij de woning van de hun bekende [benadeelde 5]. In de dagen voor de inbraak reden de verdachte en de medeverdachte meerdere keren met [medeverdachte 2] naar de woning aan de [adres 2] om een geschikt moment te vinden voor de inbraak. [medeverdachte 2] verbleef deze dagen in een hotel in Zaandam, wat door de verdachte en de medeverdachte werd betaald. Op de ochtend van de inbraak gingen de drie mannen naar de woning. De verdachte en de medeverdachte hielden zich op in de omgeving van de woning, terwijl [medeverdachte 2] inbrak. Nadat [medeverdachte 2] met de kluizen de woning uitkwam, stapte hij met de kluizen in de bedrijfsbus van de medeverdachte. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de drie mannen daarna naar de woning van de medeverdachte in Amsterdam reden om de kluizen te openen. Daarbij waren de verdachte en de medeverdachte verantwoordelijk voor de verdeling van de buit. Later die ochtend brachten de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] vervolgens naar Den Haag.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 2]
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] in twijfel getrokken. De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van [medeverdachte 2], waarin hij de verdachte onterecht een rol bij de inbraak heeft toegedicht en zijn eigen rol heeft geminimaliseerd, niet consistent zijn en geen steun vinden in ander bewijs. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Het feit dat [medeverdachte 2] in zijn verklaringen naar de verdachte en de medeverdachte heeft gewezen, maakt dat de rechtbank een zekere mate van behoedzaamheid betracht bij de beoordeling van die verklaringen. De rechtbank ziet echter, anders dan de verdediging heeft bepleit, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2]. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 2] gedetailleerd, concreet en consistent heeft verklaard over wie betrokken waren bij de inbraak, wat de onderlinge taakverdeling was, wat er in de dagen voorafgaand aan de inbraak is gebeurd bij zogenoemde voorverkenningen en waar de mannen na de inbraak naartoe zijn gegaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat [medeverdachte 2] ook belastend heeft verklaard over zichzelf. Mede op grond daarvan heeft de rechtbank hem eerder veroordeeld. De verklaringen van [medeverdachte 2] over de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte bij de woninginbraak vinden naar het oordeel van de rechtbank bovendien voldoende steun in ander (objectief) bewijsmateriaal. Daarbij spelen de volgende feiten en omstandigheden een rol.
Bij de beoordeling van de verklaringen van [medeverdachte 2] betrekt de rechtbank de verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachte, de medeverdachte en [medeverdachte 2]. Daaruit blijkt dat de telefoonnummers van de medeverdachte en [medeverdachte 2] op de ochtend van 23 februari 2022 rond het tijdstip van de inbraak een zendmast hebben aangestraald die dekking geeft aan de woning aan de [adres 2]. Het telefoonnummer van de verdachte maakte die ochtend tot kort na de inbraak (07.58 uur) geen gebruik van zendmasten. Dit was vermoedelijk omdat zijn telefoon op dat moment was uitgeschakeld. Uit de telefoongegevens van de medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt bovendien dat hij de verdachte twee keer heeft geprobeerd te bellen, kort voor en na de inbraak.
Uit de telefoongegevens rijst vervolgens het beeld dat de verdachte, de medeverdachte en [medeverdachte 2] na de inbraak samen zijn geweest en dat zij dezelfde reisbewegingen hebben gemaakt. Na de inbraak hebben hun telefoonnummers namelijk rond dezelfde tijdstippen zendmasten gebruikt in Zaandam, Amsterdam, Zaandam en daarna Den Haag.
Verder blijkt uit de telefoongegevens dat de telefoonnummers van de verdachte, de medeverdachte en [medeverdachte 2] op 17 en 18 februari 2022 rond dezelfde tijdstippen in de vroege ochtend dezelfde zendmast hebben aangestraald die dekking geeft aan de woning. De telefoonnummers van [medeverdachte 2] en de verdachte hebben die zendmast ook aangestraald rond hetzelfde tijdstip in de vroege middag van 20 februari 2022.
De rechtbank betrekt in de beoordeling van de verklaringen van [medeverdachte 2] tot slot dat [medeverdachte 2] in de dagen voor de woninginbraak, van 18 tot en met 23 februari 2022, heeft verbleven in een hotel in Zaandam. Dat verblijf is (in ieder geval gedeeltelijk) door de medeverdachte bekostigd. De medeverdachte heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring gegeven. In dit verband komt ook nog betekenis toe aan het feit dat de telefoonnummers van de verdachte, de medeverdachte en [medeverdachte 2] op 23 februari 2022 later in de ochtend rond dezelfde tijdstippen zendmasten hebben aangestraald die dekking geven aan het hotel van [medeverdachte 2]. Aangezien de hotelkamer van [medeverdachte 2] was geboekt tot en met 23 februari 2022, is waarschijnlijk dat [medeverdachte 2] samen met de verdachte en de medeverdachte zijn eigendommen in het hotel heeft opgehaald, waarna zij hem naar Den Haag brachten.
De rechtbank ziet in deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende steun voor de verklaringen van [medeverdachte 2]. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank voor al deze belastende feiten en omstandigheden geen aannemelijke verklaring gegeven. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op 23 februari 2022 pas na 10.00 uur door de medeverdachte werd gebeld voor een lift en dat hij toen naar Amsterdam is gereisd en dat hij in de dagen voorafgaand aan de woninginbraak niet met de verdachte en [medeverdachte 2] heeft opgetrokken. Die verklaring strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met de inhoud van de bewijsmiddelen. Daaruit blijkt immers dat de verdachte op 23 februari 2022 al veel eerder die ochtend, namelijk rond acht uur, van Zaandam richting Amsterdam is gereden, terwijl rond dat moment ook [medeverdachte 2] en de medeverdachte zich, blijkens de telefoongegevens van hun telefoonnummers, die kant op begaven. De telefoongegevens ondersteunen ook de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij in de dagen voorafgaand aan de inbraak samen met de verdachte en de medeverdachte op zogenoemde voorverkenning is geweest.
De rechtbank verwerpt tot slot de stelling van de verdediging dat de telefoongegevens van het telefoonnummer van de verdachte niet kunnen dienen als ondersteuning van de verklaringen van [medeverdachte 2], nu de zendmast die dekking geeft aan de woning aan de [adres 2], tevens dekking kan geven aan één van de verblijfadressen van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging deze stelling onvoldoende onderbouwd. Bovendien wordt daarmee ook geen verklaring gegeven voor het feit dat de telefoonnummers van de verdachte, de medeverdachte en [medeverdachte 2] de zendmast op meerdere dagen voorafgaand aan de woninginbraak rond dezelfde tijdstippen hebben aangestraald en de telefoonnummers op 23 februari 2022 rond dezelfde tijdstippen zendmasten in Amsterdam en Den Haag hebben aangestraald.
Dit alles leidt de rechtbank, bij het ontbreken van een aannemelijke verklaring van de verdachte, tot het oordeel dat zij de verklaringen van [medeverdachte 2] betrouwbaar acht en uitgaat van de juistheid ervan.
Medeplegen
De hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte één van de mededaders van de woninginbraak is geweest. Voor een bewezenverklaring van het primair verweten medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen. Daarbij moet de rechtbank vaststellen of de verdachte aan het delict een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Bij de vorming van het oordeel of sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder andere de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, uitgaande van de verklaringen van [medeverdachte 2], tot het oordeel dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de woninginbraak. Naar het oordeel van de rechtbank was de bijdrage van de verdachte aan de voorbereiding, uitvoering en afhandeling van de inbraak, alsmede de rolverdeling, van zodanig significant en wezenlijk gewicht, dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het verweten medeplegen van de woninginbraak komt. Wat de rechtbank verder in haar overtuiging sterkt om de verklaringen van [medeverdachte 2] over de taakverdeling en bijdrage van de verdachte te volgen, is dat [medeverdachte 2] op geen enkele manier banden had met de [benadeelde 5] en niet gebleken is dat hij wist of kon weten dat zich in die woning onder andere kostbare gouden sieraden bevonden, terwijl de verdachte en de medeverdachte de familie kenden en daarvan wel op de hoogte waren.
Slotsom
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank het primaire feit bewezen acht.
De bewijsmiddelen, die ten grondslag liggen aan deze bewezenverklaring, zullen worden uitgewerkt in de gevallen waarin de wet aanvulling vereist van dit vonnis. Deze zullen dan worden opgenomen in een aan dit vonnis te hechten aanvulling.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primaire feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen uit een woning, twee kluizen met inhoud (waaronder gouden sieraden en sleutels), die toebehoorden aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
bewezenverklaardelevert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde feit zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet hierop heeft de verdediging verzocht af te zien van oplegging van een gevangenisstraf die de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd overstijgt en verzocht eventueel aanvullend een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de strafoplegging heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst feit
De verdachte heeft zich samen met twee anderen, in vereniging, schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Daarbij zijn de verdachte en zijn mededaders planmatig te werk gegaan. In de dagen voor de inbraak hebben zij voorverkenningen gedaan om een geschikt moment te vinden om in te breken. Vervolgens is [medeverdachte 2] in de vroege ochtend van 23 februari 2022 de woning binnengegaan door de achterdeur open te breken, terwijl de verdachte en de medeverdachte in de omgeving van de woning op hem wachtten. Toen [medeverdachte 2] de vijftienjarige dochter in de woning aantrof, heeft hij haar handen en voeten vastgebonden en haar mond afgeplakt. Daarna heeft hij de woning met de twee kluizen met inhoud verlaten en is samen met de verdachte en de medeverdachte vertrokken om de buit te verdelen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ernstig feit. Juist de eigen woning is een plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Door op deze manier te handelen hebben de verdachte en de mededaders getoond geen respect te hebben voor de persoonlijke levenssfeer en eigendommen van anderen. Zij hebben uitsluitend oog gehad voor persoonlijk financieel gewin. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke onrust en versterken zij de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Strafoplegging
De aard en de ernst van het feit maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van geen andere straf gerechtvaardigd vindt dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige tijd. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte enkel wordt veroordeeld voor de woninginbraak en dat hem niet tevens wordt verweten dat [medeverdachte 2] tegen de minderjarige dochter van het gezin geweld heeft toegepast.
De rechtbank kijkt als uitgangspunt voor het bepalen van de straf naar de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt voor een woninginbraak is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Gelet hierop en op de strafverzwarende omstandigheden in deze zaak (de diefstal is in vereniging gepleegd, er zijn goederen van emotionele waarde, namelijk sieraden, meegenomen en de minderjarige dochter bleek in de woning aanwezig) neemt de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden als uitgangspunt.
Strafmatigende factoren
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging allereerst het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van verdachten gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in deze zaak met ruim drie maanden is overschreden. De verdachte is op 3 november 2022 aangehouden en in verzekering gesteld. Op die dag is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank wijst in deze zaak pas nu vonnis, terwijl er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die dit tijdsverloop verklaren. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging.
De rechtbank betrekt in de afwegingen over de strafoplegging ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij voorafgaand aan deze zaak niet eerder in Nederland met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het voorarrest van de verdachte is ruim twee jaar geleden geëindigd. De verdachte is sindsdien niet opnieuw met politie of justitie in aanraking gekomen. De rechtbank stelt vast dat hij zijn leven weer heeft opgepakt en een positieve wending te hebben gegeven. Nieuwe detentie zal de ingezette positieve wending naar het oordeel van de rechtbank doorkruisen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte geen lange gevangenisstraf op te leggen, maar een gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf.
Slotsom
Alles afwegende vindt de rechtbank oplegging van een korte gevangenisstraf gelijk aan de duur van het al ondergane voorarrest, in combinatie met een taakstraf van 120 uren op zijn plaats.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Inhoud van de vordering
Namens de benadeelden [benadeelde 1], [benadeelde 4], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] (hierna: de familie) is tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 40.710,12 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële en immateriële schade die de familie als gevolg van het verweten feit zou hebben geleden. De gestelde schade valt in twee delen uiteen, namelijk materiële schade voor de familie gezamenlijk voor een bedrag van € 37.710,12 (posten 1-6) en immateriële schade voor de dochter [benadeelde 3] voor een bedrag van € 3.000,- (post 7).
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten: (1) de waarde van de weggenomen gouden sieraden voor een bedrag van € 30.771,12, (2) vervanging van de sloten en sleutels van twee woningen voor een bedrag van € 300,-, (3) vervanging van de sloten van voertuigen voor een bedrag van € 900,-, (4) de waarde van de weggenomen kluizen voor een bedrag van € 347,- en het verlies van arbeidsvermogen van (5) vader en zoon voor een bedrag van € 5.080,- en (6) moeder voor een bedrag van € 312,-.
Verder is vergoeding van de proceskosten voor een bedrag van € 786,50 gevorderd.
7.2
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.497,- (posten 2 (tot € 150,-), 4 en 7), vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook de gevorderde proceskosten kunnen worden toegewezen. De familie moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd, waardoor de beoordeling van de vordering een te grote belasting voor dit strafproces oplevert. Daarnaast is er geen rechtstreeks verband tussen het verweten feit en de gestelde immateriële schade. De familie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid van de geleden materiële en immateriële schade en deze te matigen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Weggenomen gouden sieraden (post 1)
De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering, de onderbouwing daarvan en het verhandelde op de zitting onmiskenbaar voortvloeit dat de familie materiële schade heeft geleden als gevolg van de diefstal uit de woning van de diverse gouden sieraden. De rechtbank is echter van oordeel dat de namens de familie gestelde schade onvoldoende met stukken is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank kan, zonder nadere onderbouwing, niet worden vastgesteld dat de omvang van de geleden schade zo hoog is geweest als door de familie is gesteld. Zo kan de rechtbank niet vaststellen wat het totaalgewicht was van het weggenomen goud, wat het goudgehalte in de sieraden was en van welke goudprijs moet worden uitgegaan. Dit maakt dat de rechtbank op dit moment onvoldoende is ingelicht om ten aanzien van deze schadepost een beslissing te kunnen nemen. De beantwoording van de genoemde vragen vergt nader onderzoek, wat een grote belasting voor het strafproces oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de familie in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Vervanging sloten en sleutels van twee woningen (post 2)
Bij de woningbraak zijn behalve gouden sieraden, ook diverse sleutels weggenomen. Eén van die sleutels zou de sleutel zijn geweest van de woning van de familie in Bulgarije. Namens de familie is gesteld dat de sloten zijn vervangen van zowel de woning in Nederland waar de inbraak plaatsvond, als de woning in Bulgarije. Ook zijn extra sleutels bijgemaakt. Voor deze kosten samen is een bedrag van € 300,- gevorderd.
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat de gemaakte kosten voor het vervangen van het slot van de woning in Nederland en het bijmaken van sleutels daarvoor rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank bepaalt dit bedrag op € 150,-. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is de overige gestelde schade, ten aanzien van de woning in Bulgarije, onvoldoende met stukken onderbouwd. De rechtbank zal daarom bepalen dat de familie ten aanzien van dit deel van de schadepost niet-ontvankelijk is in de vordering.
Weggenomen twee kluizen (post 4)
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat de gestelde kosten van € 347,- voor het vervangen van de twee weggenomen kluizen rechtstreeks voortvloeien uit de woninginbraak. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde op de zitting. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom toewijzen.
Vervanging sloten van voertuigen (post 3) en verlies van arbeidsvermogen (posten 5 en 6)
Namens de familie is gesteld dat kosten zijn gemaakt voor het vervangen van weggenomen sleutels van diverse voertuigen (post 3). Daarnaast is namens de familie gesteld dat vader, moeder en zoon verlies van arbeidsvermogen hebben geleden (posten 5 en 6). De rechtbank is, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de vordering op deze onderdelen onvoldoende is gespecificeerd en onvoldoende met stukken is onderbouwd. Daarom zal de rechtbank de familie voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schadevergoeding (post 7)
De rechtbank is van oordeel dat evident is dat de gebeurtenis op 23 februari 2022 in de woning een enorme impact heeft gehad op de familie, in het bijzonder de dochter van het gezin. De rechtbank is echter van oordeel dat de namens haar gestelde immateriële schade als gevolg van het bewezen feit onvoldoende met stukken is onderbouwd. De rechtbank overweegt in dit verband dat de verdachte, in tegenstelling tot [medeverdachte 2], niet wordt verweten dat tegen de dochter geweld is toegepast. De verdachte wordt “alleen” veroordeeld voor de begane woninginbraak. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aard en de ernst van die normschending en de gevolgen daarvan in het algemeen niet zodanig, dat verondersteld kan worden dat sprake is van een “aantasting in zijn persoon op andere wijze” in de zin van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Nu deze aantasting onvoldoende met stukken is onderbouwd, zal de rechtbank bepalen dat de familie in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Slotsom
Dit alles leidt tot de slotsom dat de vordering van de familie wordt toegewezen tot een bedrag van € 497,- (posten 2 en 4). Deze schadevergoeding zal om redenen van executie hierna onder 9. worden toegekend aan één van de ouders van het gezin, namelijk moeder [benadeelde 4]. Dit doet niet af aan het feit dat de rechtbank het toegewezen deel van de vordering toekent aan alle vier de genoemde gezinsleden. De familie wordt ten aanzien van het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal de gevorderde proceskosten voor rechtsbijstand voor een bedrag van € 786,50 afwijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak dezelfde vordering is ingediend als de vordering die eerder in de zaak tegen [medeverdachte 2] is ingediend. De rechtbank heeft in de zaak tegen [medeverdachte 2] de gevorderde proceskosten toegewezen. Nu de advocaat van de familie geen nieuwe stukken of onderbouwing heeft ingediend en hij ook niet op de zitting is verschenen om de vordering nader toe te lichten en vragen daarover te beantwoorden, is de rechtbank van oordeel dat de proceskosten in deze zaak moeten worden afgewezen. De rechtbank bepaalt dat de verdachte wordt veroordeeld in de kosten die door of namens de familie zijn gemaakt, maar begroot deze kosten tot op heden op nihil. De verdachte wordt verder ook veroordeeld in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog zijn te maken.
7.4
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
De rechtbank ziet verder reden om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, aan de verdachte op te leggen de schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte de bewezen inbraak samen met twee anderen heeft begaan. De rechtbank zal daarom, in verband met hoofdelijkheid, voor zowel de vordering als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel bepalen dat als het schadebedrag of een deel daarvan al door of namens de mededader(s) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die betalingsverplichtingen zal zijn bevrijd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn de wetsartikelen 9, 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primaire feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 26 dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ook tot het verrichten van
120 uren taakstrafvan onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 497,-, betreffende materiële schadevergoeding (posten 2 en 4), en veroordeelt de verdachte tot hoofdelijke betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de gevorderde proceskosten.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte op als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 4] de verplichting tot hoofdelijke betaling aan de Staat van een bedrag van € 497,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt in verband met
hoofdelijkheiddat als het toegewezen schadebedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader(s) aan de benadeelde partij en/of de Staat (in het kader van de schadevergoedingsmaatregel) is betaald, de verdachte in zoverre van die betalingsverplichtingen zal zijn bevrijd.
Bepaalt tot slot dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2025.