ECLI:NL:RBNHO:2025:1552

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
15.166914.24 en 15.156673.23 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf en tbs met voorwaarden voor huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van de benadeelde, zware mishandeling en vernieling. De feiten vonden plaats op 19 mei 2024 te Purmerend, waar de verdachte de benadeelde op verschillende manieren heeft bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde urenlang op het balkon heeft opgesloten, haar met een mes heeft bedreigd en haar meermalen met kracht heeft geslagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte ter beschikking gesteld met voorwaarden, waaronder opname in een forensische zorginstelling. De rechtbank heeft de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard en de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst met ingang van de klinische behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 3.174,- toegewezen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.166914.24 en 15.156673.23 (tul)
Uitspraakdatum: 14 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare zitting van 31 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. van Venrooij, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.M. Oldenburg, advocaat te Westzaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
feit 1 primair
op of omstreeks 19 mei 2024 te Purmerend opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden door:
- die [benadeelde] op te sluiten op het balkon en/of
- die [benadeelde] te belemmeren van het balkon af te komen en/of
- een mes tegen de keel van die [benadeelde] te houden, althans die [benadeelde] een mes te tonen en/of
- aan de haren van die [benadeelde] te trekken en/of
- tegen die [benadeelde] te zeggen; “waag het om geluid te maken. Ik eindig je leven” en/of “ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
subsidiair
op of omstreeks 19 mei 2024 te Purmerend [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes tegen de keel van die [benadeelde] te houden, althans aan die [benadeelde] een mes te tonen en/of (daarbij) die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen “waag het geluid te maken. Ik eindig je leven” en/of “ik krijg jou wel te pakken. En dan maak ik een einde aan je leven” en/of “ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2 primair
op of omstreeks 19 mei 2024 te Purmerend aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten stukjes gebroken kraakbeen en/of een gat in haar trommelvlies en/of een hersenschudding, heeft toegebracht door die [benadeelde] (meermalen) met kracht met een of meer vuist(en) in haar gezicht en/of tegen haar hoofd te slaan;
subsidiair
op of omstreeks 19 mei 2024 te Purmerend, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) met kracht met een of meer vuist(en) in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
op of omstreeks 19 mei 2024 te Purmerend [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]:
- ( meermalen) met kracht met een of meer vuist(en) in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar lichaam te slaan en/of
- met beide handen haar mond en/of neus te bedekken, waardoor die [benadeelde] geen adem kon halen en/of
- aan de haren van die [benadeelde] te trekken,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten stukjes gebroken kraakbeen en/of een gat in haar trommelvlies en/of een hersenschudding ten gevolge heeft gehad;
feit 4
op of omstreeks 19 mei 2024 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk (een) deur(en) en/of een televisie(s) en/of (een) ra(a)m(en) en/of servies en/of (een) kast(en) en/of speelgoed en/of kleding, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de verweten feiten 1 primair (wederrechtelijke vrijheidsberoving), 2 primair (zware mishandeling) en 4 (vernieling).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde (wederrechtelijke vrijheidsberoving). Zij heeft zich gerefereerd voor wat betreft het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde (bedreiging). De raadsvrouw heeft daarnaast vrijspraak bepleit voor wat betreft het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde (zware mishandeling dan wel poging daartoe). Voor wat betreft feit 2 meer subsidiair (mishandeling) en feit 4 (vernieling) heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feitenvaststelling
Op grond van het dossier en wat is besproken op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
In de nacht van 18 op 19 mei 2024 kwamen de verdachte en de aangeefster, [benadeelde], na middernacht terug van een feestje in de woning van [benadeelde] waar zij samenwoonden. Zij hadden allebei alcohol gedronken. Op enig moment is de sfeer omgeslagen en is ruzie ontstaan tussen de verdachte en [benadeelde], waarbij [benadeelde] heeft verklaard dat de verdachte haar uit het niets heeft aangevallen. De verdachte heeft volgens [benadeelde] haar aan haar haren getrokken en veelvuldig met zijn vuisten op haar hoofd en in haar gezicht geslagen. Ook heeft [benadeelde] verklaard dat zij door de verdachte uren is opgesloten op het balkon en dat zij werd bedreigd met een mes. De buren van [benadeelde] zijn rond 6:00 uur in de ochtend wakker geworden van gegil en geroep (onder meer: “
niet doen, niet doen!” en “
niet slaan, niet slaan”). Zij hebben politie gebeld en toen de verbalisanten arriveerden, stond [benadeelde] huilend op het balkon, terwijl er bloed uit haar mond droop.
[benadeelde] heeft letsel opgelopen. Zij is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Uit het door M.H. Hekhuis, arts op de spoedeisende hulp, opgestelde letselverslag volgt dat bij [benadeelde] (samengevat) sprake was van hoofdletsel, een geperforeerd trommelvlies van haar linkeroor, diverse zwellingen en meerdere (onderhuidse) bloeduitstortingen en huidbeschadigingen aan het gezicht en hoofd.
Daarnaast bleken er diverse goederen vernield in de woning van [benadeelde]. [benadeelde] heeft hierover verklaard dat deze goederen nog heel waren voordat zij op het balkon werd opgesloten. Verschillende verbalisanten hebben verklaard gezien en gehoord te hebben dat de verdachte de woning inging, waarna er glasgerinkel en knallen klonken.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij vermoedelijk vanwege de ingenomen hoeveelheid alcohol niet meer weet dat en waarom hij bovengenoemd geweld heeft toegepast. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich wel enkele dingen kan herinneren. Zo weet hij dat hij [benadeelde] één klap met de vlakke hand heeft gegeven en weet hij dat hij de TV en een deur met glas erin heeft stukgemaakt.
3.3.2
Vrijspraak feit 2 primair: zware mishandeling
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, zware mishandeling, is vereist dat bij de aangeefster sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Voor de beantwoording van de vraag of het toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken valt, kijkt de rechtbank naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [benadeelde], waaronder het gat in haar trommelvlies van haar linkeroor, niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. [benadeelde] heeft geen medische behandeling ondergaan voor dit letsel. Volgens [benadeelde] was zij na circa twee maanden klachtenvrij. Het trommelvlies en het overige letsel is dus kennelijk binnen afzienbare tijd volledig hersteld.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de verweten feiten 1 primair (wederrechtelijke vrijheidsberoving), 2 subsidiair (poging zware mishandeling) en 4 (vernieling), op de hierna onder 3.4 te vermelden wijze, op grond van de bewijsmiddelen die in de
bijlagebij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.4
Bewijsoverwegingen feit 1 primair: wederrechtelijke vrijheidsberoving
De verdachte wordt verweten dat hij [benadeelde] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door, kort gezegd, haar op te sluiten op het balkon en het haar niet toe te staan dit balkon te verlaten, een mes tegen haar keel te houden en aan haar haren te trekken en haar te bedreigen met geweld. De verdachte erkent dat [benadeelde] op het balkon heeft gestaan, maar ontkent het tenlastegelegde. Het verweer van de verdediging komt er samengevat op neer dat geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsbeneming. Volgens de verdachte was [benadeelde] zelf op het balkon gaan staan om af te koelen en stond het haar vrij het balkon ook weer te verlaten. De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat [benadeelde] van het balkon had kunnen klimmen.
Het verweer slaagt niet. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat vrijheidsberoving kan plaatsvinden door iemand op te sluiten of vast te binden, maar ook op andere manieren. Uit de rechtspraak volgt dat het voortdurend in de nabijheid van een slachtoffer verblijven, zodat het slachtoffer wordt belemmerd het pand te verlaten, ook vrijheidsberoving kan opleveren. Vaak zullen zich daarbij nog andere omstandigheden voordoen, zoals bedreigingen of uitingen van geweld, die tot deze conclusie leiden.
Het was voor de aangeefster [benadeelde] niet mogelijk om het balkon – dat zich op de eerste verdieping bevond – op een normale en veilige manier te verlaten. Zij heeft verklaard dat zij uren op het balkon opgesloten is geweest en zij iedere keer door de verdachte werd bedreigd als zij probeerde weg te komen. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de aangeefster. Zij heeft gedetailleerd en consistent verklaard over wat er is gebeurd. Bovendien wordt haar verklaring op verschillende onderdelen ondersteund door ander bewijs. Ten eerste komt de verklaring over het incasseren van meerdere klappen overeen met het waargenomen letsel. Ten tweede is de verklaring in lijn met de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse die onder meer hebben verklaard te hebben waargenomen dat de aangeefster zeer bang was en dat er een mes op het balkon lag, dat de aangeefster naar beneden heeft gegooid. Daarnaast hebben verbalisanten verklaard dat de aangeefster uiteindelijk met behulp van de politie (via de reling aan de buitenzijde) van het balkon is afgekomen, terwijl de verdachte op dat moment buiten zinnen raakte en doodsbedreigingen uitte richting de aangeefster. Vervolgens vernielde de verdachte onder meer een deur, raam en televisie in de woning. Hieruit volgt onmiskenbaar dat de verdachte op dat moment zeer agressief was en buiten zichzelf van woede. Tot slot komt de tijdlijn die door de aangeefster is geschetst, overeen met wat de verdachte daarover op de zitting heeft gezegd. Dat alles maakt dat de rechtbank de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen acht.
Het standpunt van de raadsvrouw dat de aangeefster al eerder via het balkon en naastgelegen balkons had kunnen wegkomen, wat hier verder ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel nu het over een reling van een balkon moeten klimmen bezwaarlijk kan worden gezien als het op een normale manier verlaten van de woning.
3.3.5
Bewijsoverwegingen feit 2 primair: poging zware mishandeling
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Voor een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, een poging zware mishandeling, is van belang of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde] heeft gehad. Van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – is hier geen sprake. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en deze kans ook bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit feit uit van de verklaring van de aangeefster, ondersteund door de in het dossier aanwezige letselverklaring, dat zij meermalen met de vuist is geslagen in het gezicht (tegen beide jukbeenderen) en tegen het hoofd (op de zijkant van het hoofd en op het achterhoofd). De verdachte heeft daarbij kennelijk zoveel kracht gebruikt, dat onder andere het trommelvlies is gescheurd en de aangeefster tijdelijk gehoorverlies heeft geleden. Daarnaast had de aangeefster diverse forse bloeduitstortingen en zwellingen. Gelet op de aard en ernst van het door de aangeefster geleden letsel volgt de rechtbank niet de verklaring van de verdachte, dat hij de aangeefster slechts éénmaal met vlakke hand heeft geslagen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Omdat de verdachte de aangeefster meerdere keren met kracht en op verschillende plekken op het hoofd met zijn vuist heeft geslagen, acht de rechtbank de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk. Die kans werd immers ook met elke klap groter. De verdachte heeft blijkens zijn handelen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht het verweten feit 2 subsidiair dan ook bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 4 heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1 primair
op 19 mei 2024 te Purmerend opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden door:
- die [benadeelde] op te sluiten op het balkon en
- die [benadeelde] te belemmeren van het balkon af te komen en
- aan de haren van die [benadeelde] te trekken en
- tegen die [benadeelde] te zeggen: “waag het om geluid te maken. Ik eindig je leven” en/of “ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
feit 2 subsidiair
op 19 mei 2024 te Purmerend, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht met een vuist in het gezicht en tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4
op 19 mei 2024 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk deuren en een televisie en een raam, die aan [benadeelde] toebehoorden, in elk geval aan een ander, heeft vernield.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2 subsidiair:poging tot zware mishandeling;
feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

In het Nederlandse strafrecht is het uitgangspunt dat elke dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan daarom in beginsel aan de verdachte worden toegerekend. Dat is anders wanneer vanwege een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de dader het begaan van het strafbare feit niet kan worden toegerekend. Als een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, zal dit zich in de regel vertalen in een lagere straf.
De verdachte is onderzocht door een GZ-psycholoog en een psychiater, die beiden naar aanleiding van het onderzoek een afzonderlijk onderzoeksrapport over de verdachte hebben opgesteld. Deze rapporten komen hierna uitgebreider aan bod. Zowel de psycholoog als de psychiater constateert bij de verdachte een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Zij gaan ervan uit dat die stoornis van invloed is geweest op de ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt dan ook om de verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank concludeert op basis van het advies dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de stoornis(sen) die bij de verdachte zijn vastgesteld, dermate van invloed zijn geweest dat dit de strafbaarheid van de verdachte (volledig) uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar. De rechtbank zal de verdachte de bewezen feiten, overeenkomstig het advies, in verminderde mate toerekenen.

6.Sanctiemotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden op te leggen. Dat is geadviseerd door de GZ-psycholoog en de psychiater. Aan de maatregel zouden de voorwaarden moeten worden verbonden die de reclassering heeft voorgesteld, waaronder opname in een forensische zorginstelling. Daarbij heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd dat de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten (ruim acht maanden). Tot slot heeft de verdediging bepleit dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel moet worden afgewezen, omdat het buitenproportioneel is deze maatregel naast een tbs met voorwaarden op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctieoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Er is in deze zaak sprake van huiselijk geweld. Hoewel slechts een incident centraal staat, is wel sprake van een langdurig incident dat enkele uren heeft geduurd. De verdachte heeft het slachtoffer, destijds zijn vriendin, meermalen met zijn vuisten tegen haar hoofd en gezicht geslagen. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer van haar vrijheid beroofd door haar in de nacht urenlang onder bedreiging op het balkon op te sluiten. De verdachte kon zijn woede kennelijk niet beteugelen en heeft geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het geweld pijn geleden en diverse letsels opgelopen, waaronder een gat in haar trommelvlies. Slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict kunnen nog langdurig gevoelens van angst en onveiligheid ervaren. In dit geval heeft dit incident er zelfs toe geleid dat het slachtoffer heeft moeten verhuizen naar een geheim adres. Tot slot heeft de verdachte ook diverse zaken in de woning van zijn ex-vriendin vernield. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat kijkt de rechtbank ook naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het strafblad van de verdachte van 19 juli 2024 blijkt dat hij eerder voor (partner)mishandeling met politie en justitie in aanraking is gekomen en daarvoor is veroordeeld. De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten zelfs gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep van een veroordeling voor geweld tegen hetzelfde slachtoffer. De eerder opgelegde straffen hebben kennelijk onvoldoende effect gehad om de verdachte ervan te weerhouden nieuwe feiten te plegen. Sterker: uit het gedrag van de verdachte kan, zoals ook de reclassering dat omschrijft, inmiddels een delictpatroon van geweldsdelicten binnen een relatie worden afgeleid. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar de persoon van de verdachte. Zij heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:
  • een psychologisch onderzoeksrapport van 21 oktober 2024, opgesteld door S.J.D. Dijkstra, GZ-psycholoog;
  • een psychiatrisch onderzoeksrapport van 17 oktober 2024, opgesteld door A.C. van Dijk, psychiater;
  • een reclasseringsadvies tbs met voorwaarden van 20 januari 2025, opgesteld door B. van Duijne, reclasseringswerker.
De psycholoog en de psychiater hebben bij de verdachte een andere persoonlijkheidsstoornis vastgesteld met antisociale en narcistische trekken en een (lichte) stoornis in het alcoholgebruik. Er is sprake van hechtings- en agressieproblematiek. Alcohol werkt ontremmend. De psycholoog en de psychiater gaan ervan uit dat deze persoonlijkheidsstoornis ook van invloed is geweest op de ten laste gelegde feiten. Zij adviseren om de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages van de psycholoog en de psychiater op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat hun gelijkluidende conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen, dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, dan ook over. De rechtbank houdt hier rekening mee in de strafoplegging.
Advies deskundigen en reclassering over hulpverlening en toezicht
Uit het reclasseringsrapport van 28 oktober 2024 over de verdachte blijkt dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. Volgens de reclassering, de psycholoog en de psychiater is een intensieve klinische behandeling nodig om te werken aan de persoonlijkheidsproblematiek en om recidive te voorkomen. Eerdere hulp van behandeling in een ambulant kader is niet goed van de grond gekomen. De verdachte heeft daar onvoldoende aan meegewerkt. Een straf met een voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden wordt niet toereikend geacht. Volgens de deskundigen is een strenger kader nodig. Er wordt daarom oplegging van tbs met voorwaarden geadviseerd en een gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, zodat ook als de tbs met voorwaarden is afgelopen kan worden gemonitord of de verdachte nog hulp en begeleiding nodig heeft. Volgens de deskundigen bestaat bij de verdachte voldoende motivatie om zich aan de voorwaarden te houden.
Tijdens de zitting heeft reclasseringswerker Van Duijne aangevuld dat de Forensisch Psychiatrisch Kliniek in Rotterdam (hierna: FPK Rotterdam) een plek voor de verdachte heeft gereserveerd, maar dat die plek op dit moment nog niet beschikbaar is. Dat betekent dat zal moeten worden gezocht naar een overbruggingsplek. Daarnaast heeft Van Duijne toegelicht dat in het scenario dat in het vonnis de tbs met voorwaarden direct uitvoerbaar wordt verklaard en hoger beroep wordt ingesteld tegen dat vonnis – waardoor het vonnis niet onherroepelijk is – de reclassering met lege handen staat als een betrokkene zich in de kliniek niet aan de voorwaarden van de tbs houdt. De tbs met voorwaarden kan in dat scenario namelijk niet worden omgezet in tbs met dwangverpleging. Van Duijne heeft daarbij verwezen naar een recent arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729). Daarom verzoekt de reclassering een schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de opname in de kliniek, zodat de voorlopige hechtenis bij overtreding van de voorwaarden van de tbs kan worden hervat.
De reclassering heeft geadviseerd om, in geval van tbs met voorwaarden, de volgende voorwaarden op te leggen:
- geen strafbaar feit plegen;
- meewerken aan reclasseringstoezicht;
- meewerken aan time-out;
- niet naar het buitenland;
- opname in een zorginstelling;
- aansluitende ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- middelenverbod;
- contactverbod;
- dagbesteding.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen feiten, de gevolgen daarvan voor de ex-vriendin van de verdachte en de recidive van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige tijd rechtvaardigen. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak (LOVS) en op de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. Ook heeft de rechtbank daarbij rekening gehouden met de conclusie van de deskundigen dat de feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Alles afwegend vindt de rechtbank ten aanzien van alle bewezen feiten oplegging van een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, op zijn plaats. Tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Tbs met voorwaarden
De rechtbank is het eens met de conclusie van de deskundigen dat hulpverlening en toezicht – in de vorm van tbs met voorwaarden – noodzakelijk is. De verdachte heeft op de zitting ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij inziet dat hij hulp en begeleiding nodig heeft. Hij heeft zich bereid verklaard de geadviseerde voorwaarden na te leven.
De rechtbank stelt vast dat er in dit geval is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van tbs met voorwaarden: tijdens het begaan van de feiten 1 primair en 2 subsidiair bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die feiten die de verdachte heeft begaan zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat de rechtbank het, mede vanwege het gevaar voor recidive, van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, zal de rechtbank bepalen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Voorlopige hechtenis
Voor de situatie dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is geworden, zal de rechtbank bevelen dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de klinische behandeling van de verdachte start, in de beoogde FPK Rotterdam, dan wel in een (tijdelijke) overbruggingskliniek.
Deze schorsing van de voorlopige hechtenis acht de rechtbank nodig, omdat omzetting van de dadelijk uitvoerbare tbs met voorwaarden in een tbs met dwangverpleging (bij overtreding van de voorwaarden van de tbs) niet mogelijk is zolang dit vonnis niet onherroepelijk is. De rechtbank zal aan de schorsing van de voorlopige hechtenis dezelfde voorwaarden verbinden als aan de tbs met voorwaarden. Als de verdachte dan de in het kader van de tbs te stellen voorwaarden (en daarmee de schorsingsvoorwaarden) niet naleeft terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, kan de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis worden bevolen. Op die manier kunnen ook in die situatie de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen worden gewaarborgd. De rechtbank verwijst in verband met het voorgaande naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729 (ro. 6.4.2-6.5).
Geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal tot slot, in afwijking van wat de officier van justitie heeft gevorderd, geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z Sr, aan de verdachte opleggen. De rechtbank acht oplegging van deze maatregel in het geval van de verdachte niet noodzakelijk en wenselijk naast de oplegging van de gevangenisstraf en de behandeling die in het kader van de tbs met voorwaarden gedurende lange tijd kan plaatsvinden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Inhoud van de vordering
De benadeelde partij [benadeelde] heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 10.670,39 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente hierover, wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de feiten zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit vier posten, namelijk: (i) een bedrag van € 385,-, te weten het eigen risico dat [benadeelde] aan haar ziektekostenverzekering heeft moeten betalen in verband met ambulancevervoer na het incident, (ii) een bedrag van € 954,- in verband met goederen en inboedel die de verdachte zou hebben vernield (de televisie, servies, tafel, speelgoed en kleding), (iii) een bedrag van € 2.526,39 dat [benadeelde] aan de verhuurder van haar woning heeft moeten betalen, omdat zij haar woning niet heeft opgeleverd conform de wensen van de verhuurder en (iv) een bedrag van € 1.805,- aan opknap- en inrichtingskosten voor de nieuwe huurwoning. De advocaat heeft met betrekking tot de laatste twee posten toegelicht dat [benadeelde] door de gedragingen van de verdachte – op advies en met behulp van hulpinstanties – gedwongen heeft moeten verhuizen naar een geheim adres. Daarnaast heeft de benadeelde partij nog immateriële schade gevorderd voor een bedrag van € 5.000,-.
7.2
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van materiële schade kan worden toegewezen, met uitzondering van het bedrag van € 1.805,- aan opknap- en inrichtingskosten voor de nieuwe huurwoning. Deze laatste kosten zijn naar het standpunt van de officier van justitie onvoldoende onderbouwd; de vordering moet op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard. De immateriële schade kan worden toegewezen. De bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
De raadsvrouw van verdachte heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het eigen risico. Zij heeft wel bepleit dat de herinrichtingskosten van de nieuwe huurwoning en de vernielde goederen onvoldoende met stukken zijn onderbouwd. Een eindcontrole van een huurwoning is daarnaast geen rechtstreekse schade. Bovendien had iemand namens het slachtoffer de woning kunnen opknappen. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat het bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd, onder meer omdat het gaat om een éénmalige gebeurtenis en langdurig gehoorverlies niet vaststaat. Daarnaast betwist de raadsvrouw het causaal verband tussen deze schade en de aan verdachte verweten gedragingen, omdat uit de onderbouwing van deze vordering blijkt dat [benadeelde] al voor deze gedragingen een vorm van hulpverlening kreeg.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade bestaande uit het bedrag dat [benadeelde] aan eigen risico aan de zorgverzekering heeft moeten betalen (€ 385,-) (i), rechtstreeks voortvloeit uit de onder 3.4 bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling. Het bedrag van € 789,- (als onderdeel van de schadepost voor beweerdelijk vernielde goederen ter hoogte van in totaal € 954,- (ii)) is volgens opgave van [benadeelde] schade die is geleden doordat de televisie is vernield. Deze schade vloeit ook rechtstreeks voort uit de onder 3.4 bewezen verklaarde vernieling. De overige onderdelen van deze schadepost vloeien niet rechtstreeks daaruit voort, nu deze onderdelen niet bewezen zijn verklaard. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
De rechtbank zal [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering met betrekking tot het gestelde bedrag van € 2.526,39 dat [benadeelde] aan haar voormalig verhuurder heeft moeten betalen (iii). Uit de stukken en de gegeven toelichting bij dit bedrag blijkt dat de verhuurder dit bedrag bij [benadeelde] in rekening heeft gebracht, omdat [benadeelde] de woning niet op alle punten juist heeft opgeleverd (een deel van behang was niet verwijderd, de woning was niet leeg en schoon opgeleverd en een deel van het binnenschilderwerk was niet gedaan). Anders dan de advocaat van [benadeelde] heeft betoogd, is dit geen schade waarbij het vereiste causaal verband bestaat met de aan de verdachte verweten gedragingen. Datzelfde geldt voor de gevorderde kosten (ter hoogte van € 1.805,-) voor het opknappen en inrichten van de nieuwe woning (iv). Bovendien zijn deze kosten onvoldoende, aan de hand van stukken, onderbouwd. Ook op dit punt zal de rechtbank [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De slotsom is dat de rechtbank een bedrag van (€ 385,- + € 789,- =) € 1.174,- zal toewijzen aan materiële schade.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt.
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. De rechtbank heeft daarbij onder meer gekeken naar de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Haar komt een vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- billijk voor. De rechtbank zal [benadeelde] ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Slotsom
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een totaalbedrag van (€ 1.174,- + € 2.000,- =) € 3.174,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ook zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
7.4
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet verder reden om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, aan de verdachte op te leggen de schadevergoedingsmaatregel, bedoeld in artikel 36f Sr.

8.Beslag

Bij gelegenheid van het onderzoek naar de verdachte is een keukenmes (met goednummer 1606706) in beslag genomen. Dit mes met behoort toe aan [benadeelde]. De rechtbank is van oordeel dat het mes aan haar moet worden teruggegeven (zoals bedoeld in artikel 353, tweede lid, aanhef onder b Wetboek van Strafvordering (Sv)).
Aan de voorwaarden voor onttrekking aan het verkeer, als bedoeld in artikel 36c Sr, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, wordt hier niet voldaan.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 13 september 2023, in de zaak met bovengenoemd parketnummer, heeft de politierechter van deze rechtbank, zitting houdend in Alkmaar, de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De proeftijd bij die voorwaardelijke straf is bepaald op twee jaren onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet opnieuw zou schuldig maken aan een strafbaar feit. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 28 september 2023. De proeftijd is op diezelfde datum ingegaan. De mededeling van deze veroordeling van 3 oktober 2023, als bedoeld in artikel 366a Sv, is aan de verdachte toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de vordering worden afgewezen. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf niet opportuun naast de tbs met voorwaarden, waarbij de nadruk op behandeling en resocialisatie ligt.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 36f, 38, 38a, 45, 57, 282, 302 en 350 Sr.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 4 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte
ten aanzien van alle bewezen feitentot een
gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast ten aanzien van feiten 1 primair en 2 subsidiair dat de verdachte ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende algemene en bijzondere voorwaarden betreffende zijn gedrag.
Stelt als
algemene voorwaardenvoor zijn gedrag:
1. De verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
2. De verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
1.
Meewerken aan reclasseringstoezicht:
De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat verdachte:
  • zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • meewerkt aan huisbezoeken;
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
2.
Meewerken aan een time-out:
Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
3.
Niet naar het buitenland (reisverbod):
De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
4.
Opname in een zorginstelling:
De verdachte laat zich opnemen en zal verblijven in een nog nader door IFZ/DIZ te indiceren klinische setting of soortgelijke forensische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Deze opname start direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden. De verdachte houdt zich tijdens de opname aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
5.
Ambulante behandeling:
De verdachte laat zich aansluitend aan zijn klinische behandeling behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
6.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang:
De verdachte zal aansluitend aan zijn klinische opname verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
7.
Middelenverbod en middelencontrole:
De verdachte gebruikt geen alcohol of drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
8.
Contactverbod:
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie houdt toezicht op de naleving van het verbod.
9.
Dagbesteding:
De verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden.
Geeft
opdracht aan de reclasseringbij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de
terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst af de vordering tot oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z Sr.
Wijst gedeeltelijk toede vordering tot vergoeding van de door
de benadeelde partij [benadeelde](t.a.v. feiten 1 primair, 2 subsidiair en 4) geleden schade tot een bedrag van
€ 3.174,-bestaande uit € 1.174,- aan materiële schadevergoeding (schadeposten i en ii) en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst af wat de benadeelde partij meer heeft gevorderd onder post ii, namelijk een bedrag van € 165,-.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] (t.a.v. feiten 1 primair, 2 subsidiair en 4) de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.174,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 41 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende, [benadeelde], van het in beslag genomen mes (met goednummer 1606706).
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 13 september 2023 in de zaak met parketnummer 15.156673.23 opgelegde voorwaardelijke straf.
Schorst de voorlopige hechtenisvan de verdachte met ingang van het moment dat de klinische behandeling van de verdachte start, zoals hiervoor in voorwaarde 4 in dit vonnis omschreven, en wel
onder de voorwaardendie hiervoor onder 1 tot en met 9 zijn opgenomen, de algemene schorsingsvoorwaarden en voorts onder de volgende voorwaarden:
- dat de verdachte, indien de opheffing der schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
- dat de verdachte, ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2025.
Bewijsmiddelenbijlage
[..]