ECLI:NL:RBNHO:2025:1625

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
15/130905-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verduistering in dienstbetrekking van computerapparatuur met een totale waarde van € 2.800.000,--

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte heeft op of omstreeks 21 mei 2023 in Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, samen met anderen opzettelijk computerapparatuur, toebehorende aan een ander, wederrechtelijk zich toegeëigend. De totale waarde van de verduisterde goederen bedraagt ongeveer € 2.800.000,--. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen omdat de gevorderde schade niet rechtstreeks aan de benadeelde partij is toegebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft op basis van de bewijsstukken tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit besloten. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte is 19 jaar oud en heeft geen eerder strafblad. De rechtbank heeft ook gekeken naar de reclasseringsadviezen en de motivatie van de verdachte om zijn leven weer op de rit te krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/130905-23 (P)
Uitspraakdatum: 18 februari 2025
Tegenspraak (ex artikel 279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.J. van Bree, en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte, mr. P.E.M. Metri, advocaat te Zaandam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2023 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk computerapparatuur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten medewerker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat sprake is van verduistering in dienstbetrekking.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat door of namens de verdachte geen vrijspraak is bepleit. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • het proces-verbaal van aangifte van 24 mei 2023 (pagina’s 26 t/m 32);
  • het proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2023, betreffende camerabeelden (pagina’s 132 t/m 149);
  • het proces-verbaal van bevindingen van 21 september 2023, betreffende telecomgegevens (pagina’s 454 t/m 456);
  • het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 15 november 2023, bevattende de bekennende verklaring van de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit (pagina’s 187 t/m 206).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 mei 2023 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk computerapparatuur, toebehorende aan anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten medewerker, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet hierop in mindering worden gebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de omstandigheden van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht en voert aan dat de verdachte door anderen onder druk is gezet om tot zijn handelen te komen. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank dit in strafmatigende zin mee te nemen en bepleit oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast een (forse) taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking van computerapparatuur met een totale geschatte waarde van ongeveer
€ 2.800.000,--. De verdachte had deze goederen onder zich in het kader van zijn werkzaamheden als Warehouse Medewerker bij transportbedrijf [slachtoffer] De verdachte had hiermee een onmisbare rol in de toe-eigening van de goederen aangezien hij de goederen tijdens zijn dienst apart heeft gezet en – door diverse handelingen en met behulp van een valse pas – ervoor heeft gezorgd dat de goederen in een vrachtwagen met valse kentekenplaten zijn geladen die daarop direct is vertrokken. De goederen zijn tot op heden niet teruggevonden. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen grote financiële schade berokkend, maar ook het vertrouwen dat in hem als werknemer werd gesteld ernstig geschaad. De verdachte heeft hiermee ook aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Ten aanzien van de door de raadsvrouw gestelde druk waaronder de verdachte zou hebben gehandeld stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet alleen heeft gehandeld. Het is niet ondenkbaar dat de verdachte hierbij druk van anderen heeft gevoeld om tot zijn daden te komen. De verdachte heeft echter geen volledige openheid van zaken gegeven over de betrokkenheid van deze derden bij het gepleegde feit en de rechtbank heeft ter terechtzitting ook geen nadere vragen hierover aan de verdachte kunnen stellen omdat hij niet is verschenen. Op grond van het dossier en de toelichting van de raadsvrouw ter terechtzitting ziet de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten om een en ander (ten voordele) van de verdachte mee te laten wegen in de bepaling van de strafmaat.
Strafoplegging
De ernst van het feit maakt dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van enige duur passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen en aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (van 6 januari 2025). Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook neemt de rechtbank mee dat de verdachte pas 19 jaar was ten tijde van het gepleegde feit. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 26 juli 2024. Hieruit blijkt dat nauwelijks tot geen sprake is van problemen op de leefgebieden van de verdachte en dat de verdachte sinds de opheffing van de voorlopige hechtenis op 22 januari 2024 heeft laten zien voldoende zelfredzaam te zijn en een delictvrij leven te willen leiden. Uit de brief van de ambulant begeleider van de verdachte bij het Leger des Heils van 30 januari 2025 volgt dat de verdachte begonnen is met een traject om zijn leven te stabiliseren en gemotiveerd is zijn leven weer op de rit te krijgen.
De rechtbank ziet in voornoemde persoonlijke omstandigheden aanleiding een gedeeltelijk voorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen. Een voorwaardelijk strafdeel kan daarbij dienen als stok achter de deur voor de toekomst.
De op te leggen straf
Alles afwegende acht de rechtbank – overeenkomstig de vordering van de officier van justitie – oplegging van een gevangenisstraf van achttien maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank zal bepalen dat van die straf een gedeelte van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit.

7.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] – vertegenwoordigd door de gemachtigde
[gemachtigde] – heeft een vordering tot schadevergoeding van $ 1.839.130,--‬ (Amerikaanse Dollar) en € 800.000,-- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Vertegenwoordiging
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde bij de vordering tot schadevergoeding geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd, waaruit zou kunnen blijken dat hij bevoegd is op te treden namens de benadeelde partij. De gemachtigde heeft op de zitting verklaard dat hij eigenaar en tevens algemeen directeur is van de benadeelde partij. Nu de rechtbank geen reden ziet aan die mededeling te twijfelen, acht zij op basis hiervan voldoende aannemelijk dat de gemachtigde bevoegd is namens de benadeelde partij (een rechtspersoon) in het onderhavige strafproces op te treden.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, Sv is de benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering indien aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank stelt op basis van de vordering en de nadere toelichting op de zitting vast dat de gevorderde schade ziet op de waarde van de goederen die op 21 mei 2023 zijn verduisterd. De goederen behoorden niet toe aan de benadeelde partij, maar aan de opdrachtgevers in wiens opdracht de benadeelde partij het transport van de goederen zou verzorgen. De opdrachtgevers hebben de benadeelde partij weliswaar aansprakelijk gesteld voor het verlies van de goederen, maar zij was hiertegen verzekerd en haar verzekeraar heeft (tot een zekere hoogte) een vergoeding uitgekeerd aan de opdrachtgevers.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de gevorderde schade niet rechtstreeks aan de benadeelde partij is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. De in de vordering opgevoerde schadeposten zijn immers niet door de benadeelde partij geleden. Hoewel aannemelijk is dat de benadeelde partij zelf ook schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit, is die schade niet gevorderd. Dit betekent dat de gevorderde schade niet voor toewijzing in aanmerking komt en de vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de kosten die de verdachte heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de verdachte gemaakte kosten worden begroot op nihil.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte van
6 (zes) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.H. Bakker, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025.