ECLI:NL:RBNHO:2025:1639

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
25-564
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 13 februari 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die de woning huurt van Wooncompagnie, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Edam-Volendam had besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er drugs en materialen voor de productie van synthetische drugs in de woning waren aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de noodzaak voor sluiting onvoldoende is gemotiveerd door verweerder. Hoewel er bewijs is van drugs in de woning, ontbreekt het aan recente aanwijzingen dat er vanuit de woning actief drugs werden verhandeld of dat er overlast was. Verzoeker heeft verklaard dat hij de woning tijdelijk had uitgeleend aan een vriend en dat hij zelf niet betrokken was bij de productie van drugs. De voorzieningenrechter concludeert dat nader onderzoek nodig is om te bepalen of de sluiting van de woning noodzakelijk is. Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/564

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C. Willekes),
en

de burgemeester van de gemeente Edam-Volendam, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M. Spit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van de woning aan de [adres] in [plaats 1] (hierna: de woning) voor de duur van drie maanden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 januari 2025 heeft verweerder de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten vanaf 28 januari 2025.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Verzoeker huurt de woning van Wooncompagnie. Uit de bestuurlijke rapportage van 5 december 2025 blijkt dat de politie op 3 december 2024 de woning heeft doorzocht en 6,5 roze gekleurde xtc-pillen, tabletteermachines en verschillende middelen heeft aangetroffen voor de productie van synthetische drugs. Zo zijn emmers met resten van poeder, bindmiddel, kleurstoffen, diverse onderdelen voor de tabletteermachines en foodgrinders aangetroffen. Een indicatieve test wees uit dat de substanties in de verschillende emmers MDMA bevatte.
2.2
Op 17 januari 2025 heeft verweerder in het bestreden besluit de woning gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet van dinsdag 28 januari 2025 tot en met maandag 28 april 2025. De woning is gesloten in verband met de aangetroffen drugs en goederen, die duiden op bedrijfsmatige productie van drugs. Naast de aanwezigheid van deze goederen, blijkt uit het politieonderzoek dat er sprake is van georganiseerde criminaliteit en daarbij is ook een zogeheten “loop” naar de woning geconstateerd. Er zijn namelijk veel personen betrokken bij het produceren en de handel in verdovende middelen. Ook werd de woning veelvuldig bezocht door andere personen dan verzoeker. Tot slot weegt verweerder mee dat als de woning gesloten worden, de huurovereenkomst met verzoeker door Wooncompagnie zal worden ontbonden. Dat zou betekenen dat verzoeker geen woning heeft. In eerste instantie is verzoeker echter zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Verweerder bekijkt wel of hij daartoe in staat is. Meerdere partijen hebben verweerder verzekerd dat verzoeker zijn hoofdverblijf heeft bij zijn vriendin in [plaats 2] . De ontbinding is daarom geen reden om af te wijken van het voornemen om de woning te sluiten.
2.3
De kantonrechter heeft op verzoek van Wooncompagnie de ontbinding van de huurovereenkomst met verzoeker uitgesproken in een vonnis van 16 januari 2025 in verband met achterstallige betaling van de huur. De ontbinding vindt plaats per 18 maart 2025.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.2
Verzoeker betwist niet dat een handelshoeveelheid drugs in de woning is gevonden en dat verweerder dus de bevoegdheid heeft om op grond van artikel 13b Opiumwet de woning te sluiten. Verzoeker voert hoofdzakelijk aan dat de noodzaak tot sluiting niet bestaat en dat de sluiting onevenredig is.
Spoedeisend belang?
5.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft. De huurovereenkomst is weliswaar per 18 maart 2025 ontbonden, maar verzoeker wenst in de tussentijd nog wel in zijn woning te kunnen wonen. Daarnaast heeft verzoeker ter zitting aangegeven dat hij de achterstallige huur inmiddels heeft voldaan. Ook gaat hij gaat tegen het vonnis van de kantonrechter in verzet en is dit vonnis dus nog niet onherroepelijk.
5.2
In het bestreden besluit staat dat meerdere partijen hebben aangegeven dat verzoeker zijn hoofdverblijf bij zijn vriendin in [plaats 2] heeft. Verzoeker ontkent dit echter en stelt dat zijn ex-partner en kinderen in [plaats 2] wonen en dat hij alleen voor de verzorging van zijn kinderen daar regelmatig te vinden is. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet aangegeven wie deze ‘meerdere partijen’ zijn en waaruit blijkt dat verzoeker daadwerkelijk in [plaats 2] woont. Ter zitting heeft verweerder alleen kunnen toelichten dat de politie en een ambtenaar van de gemeente dit aan verweerder hebben doorgegeven. Deze constateringen komen echter, zo heeft verweerder ook bevestigd, niet voort uit een concreet onderzoek naar de vaste woon- en verblijfplaats van verzoeker. Dit standpunt in het bestreden besluit acht de voorzieningenrechter daarom op dit moment onvoldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om ervan uit te gaan dat verzoeker een andere woon- en verblijfplaats heeft dan deze woning.
Noodzaak sluiting?
6.1
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat wanneer in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat die woning een rol vervult binnen een keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken.
6.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit de noodzaak voor de sluiting van het pand onvoldoende heeft gemotiveerd. In de woning zijn drugs en materialen aangetroffen die duiden op het bedrijfsmatig vervaardigen van (synthetische) drugs. Op grond daarvan mag inderdaad worden aangenomen dat het pand een rol heeft gespeeld binnen de keten van drugshandel. Uit het besluit en de bestuurlijke rapportage blijkt echter onvoldoende dat recent vanuit het pand verkoop heeft plaatsgevonden en/of dat er loop van of naar het pand of overlast rondom het pand is geconstateerd. De bestuurlijke rapportage is hierover uiterst summier. Zo wordt daarin alleen gesteld dat uit politieonderzoek is gebleken dat de woning veelvuldig bezocht werd door andere personen dan verzoeker en dat dit mogelijk verband houdt met georganiseerde criminaliteit en de productie van verdovende middelen. Wie deze bezoekers zijn en waarom die bezoeken te maken hebben met de productie van verdovende middelen, wordt echter niet uitgelegd. Niet is gebleken voor welk doel deze personen de woning bezochten, hoe lang deze bezoeken hebben geduurd en of sprake was van verdachte omstandigheden.
6.3
Ook de algemene stelling in het bestreden besluit dat veel personen betrokken zijn bij de productie en handel in verdovende middelen, is onvoldoende om een “loop” naar de woning en dus een noodzaak om te sluiten vast te stellen. Daarbij is relevant dat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat hij tijdens zijn vakantie in augustus 2024 de woning tijdelijk heeft uitgeleend aan een vriend. Bij zijn terugkeer, eind augustus 2024, trof verzoeker de goederen voor de productie van drugs in zijn woning aan. Verzoeker stelt dat hij zelf niet betrokken was bij deze productie van drugs. Gebleken is dat verzoeker, na een relatief korte periode, al onder voorwaarden is vrijgelaten uit zijn voorlopige hechtenis.
Verzoeker verklaarde ter zitting verder dat hij na het aantreffen van deze goederen deze vriend meerdere malen heeft gevraagd om de spullen uit zijn woning te verwijderen, maar dat hij steeds aan het lijntje werd gehouden. Niet in geschil is dat verschillende goederen, zoals de tabletteermachines, te zwaar zijn voor verzoeker om zelf te verplaatsen. Verzoeker heeft gesteld dat zijn verklaringen ter zitting worden ondersteund door het strafrechtelijk dossier en de zich daarin bevindende tapgesprekken. Uit deze verklaringen lijkt te volgen dat vanaf in ieder geval begin september 2024, de productie van drugs niet in de woning plaatsvond. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat nader onderzoek nodig is om te bepalen of inderdaad in de periode september tot december 2024 de productie van drugs dan wel een “loop” aanwezig was die de sluiting noodzakelijk maakt.
Belangenafweging
7. Het belang van verweerder bestaat uit het algemene belang van handhaving van de openbare orde en het afgeven van een signaal dat tegen drugscriminaliteit wordt opgetreden. Anderzijds heeft verzoeker een belang om in de woning te blijven. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoeker tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. Hoewel niet geheel valt uit te sluiten dat verweerder in de bezwaarschriftprocedure zijn standpunt beter en dus voldoende kan onderbouwen en motiveren, dient bij de huidige stand van zaken de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uit te vallen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat geen sprake is van recidive en dat verzoeker al ruim 12 jaar in deze woning woont, zonder dat aantoonbaar sprake is geweest van overlast. Het belang van verzoeker om tijdens de behandeling van het bezwaar in de woning te kunnen wonen, weegt daarom zwaarder dan het belang van verweerder om de woning te sluiten.
Proceskosten
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot 6 weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is uitgesproken op 13 februari 2025 door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.