ECLI:NL:RBNHO:2025:1810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
15.191524.24 en 13.154375.24 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen gepleegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere aanrandingen van de eerbaarheid. De verdachte heeft in een tijdsbestek van twee dagen, op 5 en 6 juni 2024, zes aanrandingen gepleegd op verschillende slachtoffers in Haarlem en Zaandam. De slachtoffers, die onbekenden waren voor de verdachte, werden op openbare plekken benaderd en op ongepaste wijze betast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.

De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding van vier slachtoffers, die immateriële schade claimden, niet ontvankelijk verklaard. Dit was omdat er onvoldoende concrete gegevens waren om aan de juridische toets van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek te voldoen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het gevaar van herhaling. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat hij psychische problematiek heeft, wat complicaties met zich meebrengt voor zijn behandeling en begeleiding.

De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het licht van de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.191524.24 en 13.154375.24 (tul)
Uitspraakdatum: 11 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.P. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.L. Scheltens, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 5 juni 2024 te Haarlem, in elk geval in
Nederland (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten (telkens)
- het betasten van de borst van voornoemde [benadeelde 1] en/of het met zijn, verdachtes hand kloppen op de borst van die [benadeelde 1] en/of
- het betasten van de borst van voornoemde [benadeelde 2] en/of
- het betasten van en knijpen in de borst van die [benadeelde 3] en/of
- het betasten van de bil van die [benadeelde 4]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheid uit het (telkens)
- onverhoeds van achteren benaderen van die [benadeelde 1] en/of onverhoeds betasten van de borst van die [benadeelde 1] en/of onverhoeds kloppen op de borst van die [benadeelde 1] en/of
- onverhoeds benaderen van die [benadeelde 2] en onverhoeds betasten van de borst van die [benadeelde 2] en/of
- onverhoeds benaderen van die [benadeelde 3] en onverhoeds betasten van en knijpen in de borst van die [benadeelde 3] en/of
- onverhoeds van achteren benaderen van die [benadeelde 4] en aan de haren trekken van die [benadeelde 4] en/of onverhoeds betasten van de bil van die [benadeelde 4];
Feit 2hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 6 juni 2024 te Zaandam, in elk geval in Nederland (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten (telkens)
- het hard knijpen in de borst van die [benadeelde 5] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes hand in de richting van het geslachtsdeel van die [benadeelde 6] en/of het betasten van de borst van die [benadeelde 6] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheid uit het (telkens)
- onverhoed benaderen van die [benadeelde 5] en het onverhoeds hard in de borst van die [benadeelde 5] knijpen en/of
- onverhoeds benaderen van die [benadeelde 6] en het onverhoeds brengen van zijn, verdachtes hand in de richting van het geslachtsdeel van die [benadeelde 6] gebracht en/of het onverhoeds betasten van de borst van die [benadeelde 6].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
De verdachte wordt beschuldigd van een serie van vier aanrandingen op 5 juni 2024 in Haarlem en van twee aanrandingen op 6 juni 2024 in Zaandam. Hiervan is aangifte gedaan. Vier aangeefsters verklaren over aanrandingen in en om het treinstation van Haarlem op 5 juni 2024 tussen 20.45 en 22.13 uur. Twee aangeefsters verklaren over aanrandingen in de buurt van het stadhuis van Zaanstad op 6 juni 2024 tussen 6.10 en 6.20 uur. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in die periode bij ‘vier tot vijf vrouwen lichtjes met de vingers langs de borsten is gegaan’ maar dat hij niet meer precies weet wanneer en waar dat was.
Op grond van de zes aangiftes stelt de rechtbank vast dat de aanrandingen qua handelwijze en verloop grotendeels met elkaar overeenkomen: een man, die voor alle aangeefsters een onbekende is, benadert hen te voet op een openbare plek, reikt plotseling naar hun borsten of billen om die te betasten, daarin te knijpen, of daarop te kloppen en loopt vervolgens snel weg zonder iets te zeggen. Alle vrouwen geven bovendien een signalement van de dader dat grote overeenkomsten vertoont: een witte man, met een kaal hoofd of weinig haar, tussen de 1 meter 70 en 1 meter 80, (deels) donkere kleding en een zwalkend loopje.
De verdachte kan op basis van het dossier op de in de aangiften beschreven plekken en tijden worden geplaatst. De politie heeft op 5 juni 2024 iets voor 17.30 uur een man aangesproken op het treinstation van Haarlem die zich identificeerde als ‘[naam]’. De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij die naam wel eens heeft gevoerd, wat is bevestigd door de vreemdelingenpolitie. De politie heeft bovendien camerabeelden van de man die zij op dat moment hebben aangesproken. Het signalement van de man op die beelden past bij het signalement dat de aangeefsters hebben gegeven van degene die hen heeft aangerand. Ten slotte zijn er camerabeelden van station Haarlem en van het gebied bij het stadhuis van Zaanstad rond de tijd van de gebeurtenissen waarvan aangifte is gedaan. Op die laatstgenoemde beelden is te zien dat een man die aan genoemd signalement voldoet twee vrouwen betast en dat zij daarvan schrikken.
Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het telkens de verdachte is geweest die de aangeefsters op 5 en 6 juni 2024 heeft benaderd en betast. Dat de verdachte alleen met zijn vingers langs borsten zou zijn gegaan en zich niet schuldig zou hebben gemaakt aan de overige tenlastegelegde handelingen, zoals door de verdachte is verklaard, volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft geen enkele reden te twijfelen aan de aangiftes, te meer omdat de verdachte heeft aangegeven zich niet of nauwelijks te herinneren wat er op die dagen precies is gebeurd. De rechtbank gaat daarom uit van wat de aangeefsters gedetailleerd hebben verklaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1hij op 5 juni 2024 te Haarlem telkens door geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten van de borst van voornoemde [benadeelde 1] en het met zijn, verdachtes hand kloppen op de borst van die [benadeelde 1] en
- het betasten van de borst van voornoemde [benadeelde 2] en
- het betasten van en knijpen in de borst van die [benadeelde 3] en
- het betasten van de bil van die [benadeelde 4]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit het
- onverhoeds van achteren benaderen van die [benadeelde 1] en onverhoeds betasten van de borst van die [benadeelde 1] en onverhoeds kloppen op de borst van die [benadeelde 1] en
- onverhoeds benaderen van die [benadeelde 2] en onverhoeds betasten van de borst van die [benadeelde 2] en
- onverhoeds benaderen van die [benadeelde 3] en onverhoeds betasten van en knijpen in de borst van die [benadeelde 3] en
- onverhoeds van achteren benaderen van die [benadeelde 4] en aan de haren trekken van die [benadeelde 4] en onverhoeds betasten van de bil van die [benadeelde 4];
Feit 2hij op 6 juni 2024 te Zaandam telkens door geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde 5] en [benadeelde 6] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het hard knijpen in de borst van die [benadeelde 5] en
- het brengen van zijn, verdachtes hand in de richting van het geslachtsdeel van die [benadeelde 6] en het betasten van de borst van die [benadeelde 6] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit het
- onverhoeds benaderen van die [benadeelde 5] en het onverhoeds hard in de borst van die [benadeelde 5] knijpen en
- het onverhoeds brengen van zijn, verdachtes hand in de richting van het geslachtsdeel van die [benadeelde 6] en het onverhoeds betasten van de borst van die [benadeelde 6].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en 2 telkens:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de periode die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf geen verweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van twee dagen schuldig gemaakt aan zes aanrandingen. Uit het dossier volgt een beeld van een verdachte die doelmatig te werk ging, om op deze wijze zijn kennelijke seksuele behoeftes te bevredigen. Hij heeft de slachtoffers – die totale onbekenden waren voor de verdachte – bij hun borsten gegrepen en geknepen, aan de haren getrokken, hun billen aangeraakt en naar hun schaamstreek gereikt. De verdachte ging bij het plegen van deze strafbare feiten veelal op dezelfde wijze te werk. Hij benaderde de slachtoffers steeds onverhoeds op openbare plekken en greep plotseling naar intieme delen van hun lichaam. De verdachte heeft hiermee een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en deze ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen lusten.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft op zitting geen inzicht verschaft in de beweegredenen van zijn handelen en heeft dat handelen gebagatelliseerd. Hij heeft de feiten deels toegegeven, maar daar op geen enkel moment spijt voor betuigd of zich geprobeerd in te leven in de gevoelens van de slachtoffers. Toen de rechtbank hem vroeg om te reageren op de ter zitting gedane slachtofferverklaringen, heeft hij bovendien deze verklaringen in twijfel getrokken.
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank stukken toegestuurd die zien op het leven van de verdachte in Frankrijk. Daar komt uit naar voren dat bij de verdachte sprake is van psychische problematiek, dat hij al lange tijd onder curatele is gesteld en vaker met justitie in aanraking is gekomen (onder meer vanwege verdenkingen van seksuele misdrijven). Hij heeft veel tijd in psychiatrische ziekenhuizen doorgebracht, waaruit hij vaker is vertrokken om vervolgens in het buitenland vast te lopen en weer terug te worden geplaatst. Ook op dit moment is er in Frankrijk een bevel voor zijn gedwongen opname uitgevaardigd.
Uit het strafblad van de verdachte, gedateerd 23 januari 2025, volgt verder dat de verdachte eerder in Nederland voor aanranding is veroordeeld. Uit het strafblad volgt bovendien dat de verdachte voor deze veroordeling op 4 juni 2024 op vrije voeten kwam, waarna hij vervolgens op 5 juni 2024 een aantal van de onderhavige aanrandingen pleegde. De rechtbank maakt zich, mede gelet op de bagatelliserende houding van de verdachte en het beperkte inzicht dat hij heeft gegeven in de beweegredenen van zijn handelen, dan ook ernstige zorgen over het gevaar op herhaling van soortgelijke feiten.
Of het plegen van aanrandingen samenhangt met zijn psychische problematiek valt niet te zeggen op basis van het dossier. Uit de Franse stukken komt niet duidelijk naar voren waar de verdachte precies aan lijdt en op zitting heeft hij daar ook geen inzicht in gegeven. Omdat de verdachte nog maar kort in Nederland was, hier geen woning heeft en geen recht heeft op sociale voorzieningen, is zorg in een forensisch kader in Nederland ook niet goed mogelijk, zo volgt uit de notitie van het tripartite overleg van 17 juni 2024. Om die reden is er ook geen pro justitia rapportage opgemaakt. De reclassering heeft ook geen inzicht kunnen krijgen en geven in de problematiek en ziet geen mogelijkheden om de verdachte te begeleiden in het kader van bijzondere voorwaarden.
Gelet op de ernst van de feiten, het snelle terugvallen van de verdachte in zedenmisdrijven, het aantal slachtoffers dat de verdachte in korte tijd heeft gemaakt en zijn houding ten opzichte van zijn handelen en de slachtoffers, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Alles afwegende komt zij tot een hogere straf dan de eis van de officier van justitie en veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. De rechtbank geeft voorts het Openbaar Ministerie in overweging contact te leggen met de Franse autoriteiten om na te gaan of en in hoeverre er mogelijkheden zijn om de verdachte over te dragen en in Frankrijk verder te begeleiden, al dan niet in het kader van het aldaar uitgevaardigde bevel tot gedwongen opname.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf in Nederland zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partijen

De vorderingen van de benadeelde partijen
De slachtoffers [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 5] en [benadeelde 6] hebben zich als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
  • Namens [benadeelde 2] heeft mr. N.H. Fridsma, advocaat te Heemskerk, een bedrag van € 1.020,- gevorderd, bestaande uit € 20,- aan vermogensschade (te weten: een voor onderzoek in beslag genomen t-shirt, dat [benadeelde 2] niet terug heeft gekregen) en € 1.000,- aan immateriële schade. De totale schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2024, inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
  • [benadeelde 3] heeft een bedrag van € 1.250,- gevorderd, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2024, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • [benadeelde 5] heeft een bedrag van € 1.250,- gevorderd, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2024, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • [benadeelde 6] heeft een bedrag van € 1.250,- gevorderd, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2024, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gestel dat de vorderingen van de benadeelde partijen in zijn geheel kunnen worden toegewezen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering tot vergoeding van de vermogensschade ad € 20,-, gevorderd door [benadeelde 2], niet betwist.
Ten aanzien van alle gevorderde bedragen aan immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze te matigen. Ter onderbouwing heeft hij verwezen naar een vergelijkbare uitspraak van de rechtbank Amsterdam. In deze zaak werd voor het plegen van een aanranding de vordering van de immateriële schade deels toegewezen tot een bedrag van € 500,-.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de betreffende feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
Vermogensschade
Nu de gevorderde vergoeding van vermogensschade van [benadeelde 2] niet is betwist en de rechtbank niet ongegrond of onredelijk voorkomt, zal de rechtbank dit deel van de vordering tot een bedrag van € 20,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet bovendien aanleiding ter zake van deze vordering de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
Immateriële schade
Toekenning van immateriële schade kan volgens de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad slechts in een paar gevallen.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In dit geval, omdat niet is gebleken dat de benadeelde partijen fysiek letsel hebben opgelopen, zou het alleen kunnen gaan om ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’.
Van een dergelijke aantasting is in ieder geval sprake indien een benadeelde partij geestelijk
letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens
moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval
psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan
van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is
niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan
voor de benadeelden meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW
bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal
degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten
onderbouwen, dan wel dienen de aard en de ernst van de normschending mee te brengen dat
de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand
liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Hiervan is niet reeds
sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De rechtbank beseft dat een aanranding gevoelens van onveiligheid en angst tot gevolg kan hebben en dat slachtoffers hiervan lange tijd last kunnen blijven houden, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen van de benadeelde partijen. Hoewel deze gevoelens invoelbaar en voorstelbaar zijn, impliceren deze echter niet zonder meer ‘geestelijk letsel’ bij de benadeelden en zijn deze ook anderszins niet zonder meer aan te merken als een ‘aantasting in de persoon’ zoals bedoeld in artikel 6:106 BW.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestaan van (geestelijk) letsel bij de benadeelde
partijen niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. De aantasting in de persoon is
ook niet zodanig met concrete gegevens onderbouwd dat de aard en de ernst van de
normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden meebrengen dat van een
dergelijke aantasting sprake is. Evenmin brengen de aard en de ernst van de normschending, gelet op de relatief korte duur van de aanrandingen, zonder meer mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank wil hierbij benadrukken dat zij hiermee niet beoogt om de ervaringen van de benadeelde partijen te bagatelliseren. Op dit moment zijn echter te weinig concrete gegevens bekend om aan de hiervoor genoemde juridische toets te voldoen.
Op basis van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen in beginsel in de gelegenheid moeten worden gesteld om nader te onderbouwen dat zij als gevolg van het handelen van verdachte (geestelijk) letsel hebben opgelopen. Omdat dit echter zou betekenen dat de onderliggende strafzaak moet worden aangehouden en dit een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, zal de rechtbank de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade zullen de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 15 mei 2024 in de zaak met parketnummer 13.154375.24 heeft de politierechter te Amsterdam de verdachte ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid veroordeeld tot een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 4 juni 2024 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 30 mei 2024.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TIEN (10) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe voor zover die ziet op geleden vermogensschade en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 20,- euro(zegge: twintig euro).
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2], van een bedrag van € 20 euro (zegge: twintig euro) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige
niet-ontvankelijkin haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3]
niet-ontvankelijkin haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5]
niet-ontvankelijkin haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6]
niet-ontvankelijkin haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13.154375.24 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
ÉÉN (1) MAAND, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam d.d. 15 mei 2024.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Corstens, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting:
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2025 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Op 5 en 6 juni 2024 heb ik vier à vijf vrouwen bij hun borsten aangeraakt door met mijn vingers langs hun borsten te gaan. Ik heb als alias de naam [naam] en ik heb de afgelopen jaren de gewoonte om mij zo te noemen.
Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 9 juni 2024 (dossierpagina's 11 tot en met 13):
Op woensdag 5 juni 2024, omstreeks 17.25 uur, werden wij ter hoogte van Stationsplein 11 te Haarlem aangesproken door medewerkers van NS service en Veiligheid. Ik hoorde de medewerkers verklaren dat zij een persoon hadden aangetroffen op het perron. Deze persoon zou meerdere meiden hebben aangerand daar.
Wij vroegen aan deze persoon een geldige identiteitskaart. Wij hoorden hem reageren in een vreemde taal. Wel overhandigde deze persoon een stuk papier, waarop de volgende gegevens stonden:
naam: [naam];
voornaam: [naam];
geboortedatum: [geboortedatum 2];
Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1], opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 6 juni 2024 (dossierpagina's 38 tot en met 40):Gisteravond woensdag 05 juni 2024 omstreeks 20.45 uur was ik aan het hardlopen.
Ik rende vanaf mijn woning naar het Statenbolwerk/Papentorenvest park gelegen aan de noord zijde van het Centraal Station van Haarlem.
Toen ik stond te wachten voor het verkeerlicht voelde ik dat iemand, die achter mij stond, zijn arm langs mijn rechterarm bewoog. Ik voelde dat de arm van diegene zich
naar mijn borst bewoog. Ik voelde dat diegene zijn hand op mijn linkerborst legde. Ik
voelde vervolgens dat deze persoon meermaals met zijn hand een kloppende beweging op
mijn linkerborst maakte.
Ik heb mijzelf daarop omgedraaid en zag iemand in een versnelde pas bij mij vandaan lopen. Ik zag dat het een blanke man was. Ik kan mij niet meer alle details herinneren van de man maar ik denk dat de man in een donkerkleurige jas en spijkerbroek was gekleed, dat hij een donkergrijze of donkerkleurige trainingstas over zijn schouder had hangen, dat hij ongeveer 180 centimeter lang was, dat hij kort geschoren of mogelijk zelfs een kaal hoofd had.
Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2], opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 6 juni 2024 (dossierpagina's 52 tot en met 55):Gisteravond omstreeks 21.00 uur fietste ik Gedempte Oostersingelgracht te Haarlem.
Toen ik voor het verkeerslicht stil stond zag ik een man in naast groenstrook tussen de rijbanen op de Papentorenvest lopen.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
- geslacht: man;
- huidskleur: wit;
- leeftijd: ongeveer 40 tot 50 jaar oud;
- lengte: 170 centimeter lang;
- kapsel: kaal;
- gekleed: Donkerkleurige jas tot over zijn bil, spijkerbroek;
Ik zag dat de man zwalkend liep en raar uit zijn ogen keek. Op het moment dat de man langs mij liep zag ik dat hij zijn linkerhand omhooghield. De man raakte mijn borst aan terwijl hij langs mij liep en hij bleef ook doorlopen nadat hij langs mij was gelopen.
Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3], opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 5 juni 2024 (dossierpagina's 5 tot en met 7):
Op woensdag 5 juni 2024 omstreeks 22.13 uur kwam ik aan op Haarlem station.
Toen ik de trap afliep zag ik een man ook de trap op lopen.
Ik kan deze man als volgt omschrijven:
- man ;
- wit;
- 40 tot 50 jaar oud;
- 170 centimeter lang;
- kaal;
- lange zwarte broek;
Toen ik naar beneden liep, van de trap af, zag ik dat de persoon een beetje aan het
zwabberen was. Plots voelde ik een hand op mijn linkerborst. Ik voelde dat de hand zich om mijn borst voegde. Ik voelde dat de hand kneep in mijn borst. Ik keek om mij heen en besefte mij dat de man die ik hiervoor omschreef, de man was die mij had aangerand.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 6 juni 2024 (dossierpagina's 8 tot en met 10):
Op woensdag 5 juni omstreeks 22.15 uur liep ik van spoor 7 richting de stationshal. Ik liep samen met mijn vriendin genaamd: [benadeelde 3].
Ik zag dat er een voor mij onbekende man de trap op liep in de richting van mijn vriendin.
Ik zag dat de man toen met zijn linkerhand reikte naar haar linkerborst. Ik zag dat de man de linkerborst aanraakte. Ik zag dat de man haar borst kort vasthield.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Man;
- Witte huidskleur;
- 170 centimeter lang;
- Tussen de 50 en de 55 jaar oud;
- Kalend;
- Volledig in het donker gekleed;
Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4], opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 7 juni 2024 (dossierpagina's 31 tot en met 33):
Ik had vandaag op woensdag 5 juni 2024 de bus genomen vanuit Nieuw-Vennep naar Haarlem. Ik kwam aan op station Haarlem om 22.13 uur.
Opeens kwam er een man van achteren, schuin aan mijn linkerzijde.
Ik voelde plots zijn hand op mijn achterhoofd zitten. Ik voelde dat hij mijn haar vasthad en hard trok.
Ik voelde hierbij ook een hand van de man op mijn linkerbil. Ik voelde dat de man met zijn lichaam tegen me aan liep. Daarna kwamen er een man en vrouw, die de politie ook heeft gesproken. Zij vroegen aan mij of het ook die rare man was. Ik was aan het huilen en knikte ja'.
Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 6], opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 6 juni 2024 (dossierpagina's 48 tot en met 51):
Op donderdag 6 juni 2024, omstreeks 06.10 uur, kwam ik aan op de parkeerplaats op de Korte Hogendijk te Zaandam, gemeente Zaanstad.
Ik zag dat er een voor mij onbekende man mij tegemoet liep. Ik zag dat de man er als volgt uitzag:
NN1:
-geslacht : man;
-huidskleur : blank;
-lengte : ongeveer 170 centimeter;
-haardracht : kaal;
-kleding : donkere jas, donkere broek, donkere rugtas.
Ik zag dat NN1 naar mij toeliep. Ik zag dat NN1 met zijn rechterhand in de richting van mijn geslachtsdeel bewoog.
Ik zag dat de rechterhand van NN1 richting mijn linkerborst bewoog. Ik voelde hierna dat de rechterhand van NN1 tegen mijn linkerborst aankwam.
Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 5], opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 9 juni 2024 (dossierpagina's 67 tot en met 70):
Op donderdag 6 juni 2024 omstreeks 06.20 uur liep ik via de Gedempte Gracht naar het Station Zaandam.
Toen ik ter hoogte van de eerste verdieping voor de Primark zag ik vanuit mijn ooghoek dat er een onbekende man op mij af kwam lopen.
Voor ik het in de gaten had werd ik door de man agressief en hardhandig door mijn jas heen in mijn linker borst geknepen. Ik keek achterom en zag dat de man mij voorbij liep al zwalkend naar de andere kant liep. Omdat alles zo snel ging heb ik niet een volledig signalement heb van de man:
Blanke man
Leeftijd ongeveer 30-40 jaar oud
Lengte ongeveer 1.75-1.80 meter
Geen haar, kaal
Oversized zwarte jas en zwarte broek
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 11 juni 2024 (dossierpagina's 19 tot en met 26):
Op 5 juni 2024 wordt er een man gecontroleerd op NS station Haarlem en aangehouden om 17:42 uur. Van deze man zijn beelden beschikbaar afkomstig van de bodycam van een
opsporingsambtenaar.
Middels een vordering 126nda werden er door de afdeling zeden beelden gevorderd bij het NS Station te Haarlem van 5 juni 2024 omstreeks 22:15 uur. Op de, door de NS, aangeleverde beelden zag ik het volgende:
Ik zie dat de camera beelden opneemt van 1 van de hallen van het NS station in Haarlem Ik zag op het tijdstip van de aangeleverde beelden dat het tijdstip stond op 22:14:19 uur. Na 13 seconden zie ik een vrouw lopen in de richting van de camera.
Achter de vrouw zie ik dat er een man aan komt lopen in de richting van de vrouw. Ik zie dat de man kaal is, hij een zwarte jas draagt top op zijn knieën en een lichtere broek.
Ik zie dat de man de vrouw nadert en bij het passeren zijn linkerarm en hand in de richting beweegt van de linker bovenarm / linker borst van de vrouw. Ik zie dat de man de vrouw hierbij aanraakt. Ik zie dat de vrouw een schrikkende beweging maakt en ze stopt met lopen. Ze kijkt de man na en wordt opgevangen door omstanders.
Middels een vordering 126nda werden er door de afdeling zeden beelden gevorderd bij de Primark te Zaandam van donderdag 6 juni 2024 omstreeks 06:20 uur.
Enkele seconden later zie ik onderin beeld een man het beeld inlopen. Ik zie dat:
De man kaal is
Hij een zwarte jas draagt tot over zijn middel, tot aan zijn knie
Hij een lichtere broek draagt
Bovenin beeld zie ik een vrouw het beeld inlopen.
Ik zie dat op het moment dat de man de vrouw passeert, hij een beweging maakt in haar richting. Ik zie aan de fysieke reactie van de vrouw dat ze schrikt en de man lijkt te willen ontwijken. Ik zie dat de man zijn linkerarm in de richting van de vrouw beweegt. Aan de fysieke reactie van de vrouw zie ik dat de man de vrouw aanraakt. Ik zie dat de man doorloopt en de vrouw de man nakijkt
Later die ochtend werd het signalement bekend van een persoon die meerdere vrouwen zou hebben lastiggevallen in Zaandam.