In deze zaak vorderen de passagiers compensatie van de vervoerder, Turkish Airlines, vanwege een meer dan drie uur vertraagde vlucht van Amsterdam naar Gaziantep via Istanboel op 24 juni 2022. De passagiers, die ook de ouders zijn van minderjarige kinderen, stellen dat zij recht hebben op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder voert aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen van de luchtverkeersleiding, en dat de passagiers niet gerechtigd zijn om namens hun minderjarige kinderen te procederen zonder machtiging van de kantonrechter.
De kantonrechter oordeelt dat het verweer van de vervoerder niet slaagt met betrekking tot de bevoegdheid van de ouders om te procederen. De kantonrechter stelt vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder heeft voldoende bewijs geleverd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. De passagiers hebben niet kunnen aantonen dat er een snellere alternatieve vlucht beschikbaar was.
Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vorderingen van de passagiers af en veroordeelt hen tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 12 februari 2025 door kantonrechter S. Kleij in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.