ECLI:NL:RBNHO:2025:1825

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
10861730 \ CV EXPL 24-196
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en schadevergoeding bij instapweigering door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak vorderen de passagiers compensatie en schadevergoeding van de vervoerder, Air Europa Lineas Aereas, na een instapweigering op vlucht UX1094 van Amsterdam naar Madrid op 22 december 2021. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten en waren tijdig aanwezig bij de incheckbalie, maar werden niet toegelaten tot de vlucht. De vervoerder heeft hen omgeboekt naar een alternatief reisschema, waardoor zij 16 uur en 25 minuten later in Colombia aankwamen. De passagiers vorderen een bedrag van € 1.964,55 aan compensatie, € 294,68 aan buitengerechtelijke incassokosten, en de proceskosten. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij instapweigering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder in beginsel een compensatieplicht heeft, omdat de passagiers over een bevestigde boeking beschikten. De vervoerder betwistte de vordering door te stellen dat de instapweigering was gebaseerd op redelijke gronden, namelijk de overboeking van een aansluitende vlucht door Copa Air. De kantonrechter oordeelt echter dat de overboeking geen redelijke grond voor instapweigering is en dat de vervoerder verantwoordelijk is voor de gehele operatie. De vordering tot compensatie wordt toegewezen, evenals de gevorderde schadevergoeding en de wettelijke rente.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de passagiers recht hebben op buitengerechtelijke incassokosten, die aan de hand van de tarieven uit het Besluit worden toegewezen. De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, die ongelijk krijgt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10861730 \ CV EXPL 24-196
Uitspraakdatum: 15 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. S. Saber
rolgemachtigde: mr. A.Y. Lai
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Europa Lineas Aereas
gevestigd te Llucmajor (Spanje)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: [gemachtigde]

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Vliegtickets een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 22 december 2021 vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Madrid (Spanje) naar Panama Stad (Panama). Vanuit daar zou Copa Air de passagiers verder vervoeren naar Cali (Colombia).
2.2.
De vervoerder heeft de passagiers niet toegelaten tot vlucht UX1094 van Amsterdam naar Madrid (hierna: de vlucht).
2.3.
De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatief reisschema, waarmee zij 16 uur en 25 minuten later dan oorspronkelijk gepland in Colombia zijn aangekomen.
2.4.
De passagiers hebben compensatie en schadevergoeding van de vervoerder gevorderd.
2.5.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.964,55, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 294,68 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de instapweigering moet compenseren met een bedrag van € 600,- (artikel 7 van de Verordening). Daarnaast stellen de passagiers dat de vervoerder de extra gemaakte kosten voor een hotelovernachting dient te vergoeden tot een bedrag van € 164,55 (artikel 9 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vaststaat dat de passagiers feitelijk niet mee mochten vliegen met de vlucht, terwijl zij wel over een bevestigde boeking voor de vlucht beschikten én zich tijdig hadden gemeld bij de incheckbalie. Dit betekent dat de vervoerder in beginsel een compensatieplicht heeft.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de weigering was gebaseerd op redelijke gronden. Bij het instappen bleek namelijk dat er geen tickets voor de passagiers beschikbaar waren op vlucht CM323 van Panama naar Colombia (uitgevoerd door Copa Air). In het geval de vervoerder de passagiers wel zou hebben laten instappen op vlucht UX1094 naar Madrid (en vervolgens ook op vlucht UX55 naar Panama), zouden de passagiers in Panama zijn gestrand. Daarmee zouden zij (letterlijk en figuurlijk) veel verder van huis zijn geweest, aldus de vervoerder.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De oorzaak van de instapweigering is feitelijk gelegen in de overboeking van vlucht CM323. Overboeking is bij uitstek
geenredelijke grond voor instapweigering. Dat de overboekte vlucht door Copa Air zou worden uitgevoerd (en dus niet door de vervoerder), doet daar niet aan af. De vervoerder is als ‘uitvoerende luchtvaarmaatschappij [1] ’ van de eerste twee vluchten (mede) verantwoordelijk voor de gehele operatie. Het is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet gebleken dat de vervoerder redelijke gronden had om de passagiers de instap te weigeren. De vordering tot compensatie wordt toegewezen.
4.5.
De vervoerder heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde financiële schadevergoeding, zodat dit deel van de vordering eveneens wordt toegewezen.
4.6.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke in74cassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.9.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.259,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.964,55 vanaf 22 december 2021, en over € 294,68 vanaf 13 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 129,14;
griffierecht € 248,00;
salaris gemachtigde € 408,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 102,00 aan nakosten, voor zover de passagiers daadwerkelijk nakosten zullen maken;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 2 sub b van de Verordening en de uitspraak van het Hof van 12 november 2020 (C-367/20, ECLI:EU:C:2020:909).