In deze zaak vorderen de passagiers, eisers in deze procedure, compensatie van de vervoerder, Transavia Airlines C.V., vanwege een vertraging van meer dan drie uur op hun vlucht HV6821 van Amsterdam naar Ljubljana op 4 augustus 2023. De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder, maar arriveerden met aanzienlijke vertraging op hun eindbestemming. De vervoerder heeft geweigerd om compensatie uit te betalen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die de rechten van passagiers bij vluchtvertragingen regelt. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De vertraging was niet het gevolg van buitengewone omstandigheden, waardoor de vervoerder aansprakelijk werd gesteld voor de compensatie.
De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten niet kon worden toegewezen, omdat de passagiers niet voldoende bewijs hadden geleverd van de gemaakte kosten. Dit vonnis is uitgesproken op 8 januari 2025.