ECLI:NL:RBNHO:2025:1915

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
C/15/356102 / HA RK 24-118
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure met betrekking tot koopovereenkomst

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, is op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in de zaak van SBD ANNO 1987 B.V. tegen een verwerende partij. SBD had verzocht om een voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van vijf getuigen in het kader van een geschil over een koopovereenkomst. De rechtbank heeft het verzoek voor vier getuigen toegewezen, maar afgewezen voor de vijfde getuige, omdat niet voldoende duidelijk was waarom deze getuige gehoord moest worden. De procedure begon met een dagvaarding van de verwerende partij tegen Vero Holding B.V. en SBD heeft zich als tussenkomende partij gevoegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat SBD voldoende belang heeft bij het horen van de getuigen om bewijs te verzamelen voor een voorgenomen schadevergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten aan de verwerende partij opgelegd, omdat deze overwegend in het ongelijk is gesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de verdere procedure rondom het getuigenverhoor geregeld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/356102 / HA RK 24-118
Beschikking van 25 februari 2025
in de zaak van
SBD ANNO 1987 B.V.,
te Zuidvelde ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: SBD,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij,
tegen
[verweerster],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. M. de Boorder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van 20 augustus 2024 met bijlagen 1 tot en met 7;
- het verweerschrift van 3 september 2024 met bijlage 1;
- de brief van 16 oktober 2024 van mr. Koelemaij voornoemd;
- de op 11 februari 2025 gehouden mondelinge behandeling. Namens partijen zijn aanwezig mr. P. van Mombergen (kantoorgenoot van mr. Koelemaij voornoemd), [verweerster] en
mr. De Boorder voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Bij dagvaarding van 7 juni 2024 heeft [verweerster] een procedure gestart tegen
Vero Holding B.V. (hierna Vero Holding). Samengevat vordert [verweerster] vernietiging van de koopovereenkomst met Vero Holding inzake de koop van een perceel [perceel] te [plaats] , kadastraal bekend [kadastraalnummer] (hierna: het perceel) voor een bedrag van € 49.000,-.
2.2.
SBD heeft een incident tot tussenkomst in de bodemprocedure tussen [verweerster] en Vero Holding gestart. De rechtbank heeft SBD toegestaan als tussenkomende partij op te treden. De vordering van SBD op [verweerster] betrof een vordering tot nakoming van de gestelde koopovereenkomst tussen [verweerster] en SBD, waarbij [verweerster] het perceel aan SBD heeft verkocht voor € 30.000,- kosten koper.
2.3.
De procedure tussen [verweerster] en Vero Holding is op de rol van 8 januari 2025 doorgehaald.
2.4.
Aan het verzoek heeft SBD - na aanvulling en wijziging daarvan - het volgende ten grondslag gelegd. SBD is voornemens een procedure te starten tegen [verweerster] teneinde schadevergoeding te vorderen inzake de niet-nakoming/ontbinding van de tussen hen gesloten koopovereenkomst. Het getuigenverhoor is erop gericht te bewijzen dat tussen [verweerster] en SBD een koopovereenkomst is gesloten waarbij [verweerster] het perceel aan SBD heeft verkocht voor een koopsom van € 30.000,- kosten koper.
2.5.
SBD wenst in dit kader in ieder geval de volgende vijf personen als getuigen te doen horen:
De heer [getuige 1] , wonende te [woonplaats] ;
Mevrouw [verweerster] , wonende te [woonplaats] ;
De heer [getuige 3] , werkzaam voor [makelaars] ;
De heer [getuige 4] ;
De heer [getuige 5] .
2.6.
[verweerster] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. Volgens [verweerster] is het aan de rechter in de bodemprocedure om te beslissen of er aan bewijslevering wordt toegekomen. Daarnaast blijkt dat hetgeen ter bewijs wordt aangeboden in het verzoekschrift, wordt weersproken door de inhoud van het verzoekschrift zelf.
Tot slot kunnen de getuigen onder 1, 4 en 5 niets verklaren over het telefoongesprek tussen [verweerster] en de heer [getuige 3] omdat zij daarbij niet betrokken waren. Uit het verzoekschrift blijkt niet wat deze getuigen dan wel kunnen verklaren, aldus [verweerster] .

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor toewijzen voor de getuigen onder 1) de heer [getuige 1] , 2) mevrouw [verweerster] , 3) de heer [getuige 3] en
5) de heer [getuige 5] . Ten aanzien van de getuige 4) de heer [getuige 4] zal de rechtbank het verzoek afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
Juridisch kader
3.2.
In artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) (oud) staat dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 3 Rv (oud) en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen [1] .
3.3.
Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure te veel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW).
Inhoudelijk
3.4.
Aan de formele vereisten voor een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is voldaan. SBD heeft ter zitting de grondslag van het verzoek nader toegelicht.
3.5.
Voorts kon een voorlopig getuigenverhoor zowel voorafgaand aan een (bodem) procedure [2] als tijdens een aanhangige procedure [3] worden bevolen. Aanvankelijk heeft SBD haar verzoek gebaseerd op artikel 186 lid 1 Rv oud en nadien op artikel 186 lid 2 Rv oud. De stelling dat het aangedragen van bewijs wordt weersproken door de inhoud van het verzoekschrift maakt dat niet anders. SBD is voornemens een bodemprocedure tegen [verweerster] te starten en kan met het voorlopig getuigenverhoor bewijs verzamelen voor haar standpunten. Van gebrek aan voldoende belang of misbruik van bevoegdheid is dan ook geen sprake.
3.6.
Evenmin volgt de rechtbank het ter zitting gedane beroep van [verweerster] op het ne bis in idem beginsel niet. Het civiele procesrecht kent dit beginsel niet.
3.7.
Het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is ten aanzien van de getuigen onder 1, 2, 3 en 5 toewijsbaar. SBD heeft voldoende duidelijk gemaakt welke feiten zij wil bewijzen. Het doel is op te helderen of er tussen SBD en [verweerster] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. De heer [getuige 1] is bestuurder van SBD en zou uit dien hoofde zelf kunnen verklaren wat er tussen partijen is besproken. Ook [verweerster] kan hierover verklaren. Volgens SBD is de koopovereenkomst gesloten onder bemiddeling van
de heer [getuige 3] . Laatstgenoemde zou daarover dus kunnen verklaren. Verder blijkt uit de processtukken dat de heer [getuige 5] per e-mail heeft gecorrespondeerd met
de heer [getuige 1] onder andere over de ontvangst van de opdracht voor de levering van het perceel. Hij zou dus kunnen verklaren omtrent de gang van zaken bij de gestelde totstandkoming van de koopovereenkomst.
3.8.
Het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor zal ten aanzien van
de heer [getuige 4] worden afgewezen. [verweerster] heeft terecht aangevoerd dat onduidelijk is wat deze getuige zou kunnen verklaren en SBD heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld bij de mondelinge behandeling, niet toegelicht wat de meerwaarde van het horen van deze getuige zou zijn. Uit de processtukken blijkt dat de contacten met het notariskantoor met de heer [getuige 5] hebben plaatsgevonden. De heer [getuige 4] komt niet voor in de stukken. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het horen van deze getuige niet kan bijdragen aan de stelling die SBD met het getuigenverhoor wil bewijzen.
Proceskosten
3.9.
Omdat [verweerster] overwegend in het ongelijk is gesteld, ziet de rechtbank aanleiding [verweerster] tot betaling te veroordelen van de proceskosten. De kosten aan de kant van SBD worden begroot op € 688,00 aan griffierecht en € 1.228,00 aan salaris advocaat (twee punten x tarief II € 614,00), dus in totaal € 1.916,00.
Het voorlopig getuigenverhoor
3.10.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld ten minste 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, moeten ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven.
3.11.
Omdat de advocaat van [verweerster] al in het bezit is van het verzoekschrift en een afschrift van deze beschikking ontvangt, is SBD niet gehouden [verweerster] een afschrift van deze stukken te verstrekken.
3.12.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechter na afloop van de getuigenverhoren op diezelfde zitting kan bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van de heer [getuige 1] ,
mevrouw [verweerster] , de heer [getuige 3] en de heer [getuige 5] ,
4.2.
benoemt een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris, die zich door een ander lid van de rechtbank kan laten vervangen,
4.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Alkmaar, Kruseman van Eltenweg 2,
4.4.
bepaalt dat SBD
binnen twee wekenna de datum van deze beschikking schriftelijk aan de rechtbank de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
maart tot en met junimoet opgeven waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
4.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, tot op heden aan de kant van SBD begroot op € 1.916,00,
4.6.
verklaart deze beschikking ten aanzien van 4.5 uitvoerbaar bij voorraad ,
4.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.D.M. Hazeu en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.

Voetnoten

1.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112
2.artikel 186 lid 1 Rv oud
3.artikel 186 lid 2 Rv oud