ECLI:NL:RBNHO:2025:1945

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
359034 FA RK 24-5832
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige in het kader van de gezinsveiligheid en ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder heeft al lange tijd geen contact met het kind en is niet betrokken bij de hulpverlening, wat haar ongeschikt maakt om gezagsbeslissingen te nemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van het kind is om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat de vader voortaan alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen. De beslissing houdt in dat de moeder altijd de moeder van het kind zal blijven, maar dat er geen gezag meer is. De rechtbank heeft ook benadrukt dat omgang tussen de moeder en het kind mogelijk blijft, mits de moeder zich inzet voor contactherstel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/359034 / FA RK 24-5832
Datum uitspraak: 10 februari 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher, kantoorhoudende te Volendam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 15 november 2024, ontvangen op 18 november 2024;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de moeder, ontvangen op 7 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
1.3.
De moeder heeft haar zelfstandig verzoek om een informatieregeling vast te stellen op de zitting ingetrokken, zodat daarop niet hoeft te worden beslist.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 december 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 3 januari 2025.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 juli 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 1 juli 2024 tot 3 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft dit verzoek als volgt onderbouwd.
Er is sprake van een bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] is voor zijn verzorging, begeleiding en veiligheid afhankelijk van opvoeders/verzorgers die 24 uur per dag beschikbaar zijn.
[de minderjarige] heeft verzorging nodig, is niet zindelijk en niet zelfredzaam. Hij heeft continu de aanwezigheid van een belangrijk persoon (begeleiding of ouder) in de directe omgeving nodig om zich veilig te voelen. Hij zoekt hier dan ook steeds bevestiging in. [de minderjarige] heeft een duidelijke begeleiding nodig, met voorspelbaarheid, regelmaat, regels en consequenties. Hier haalt hij zijn veiligheid uit. [de minderjarige] zijn interne gewetensontwikkeling is nog niet goed ontwikkeld. Dit maakt dat de begeleiding moet fungeren als extern geweten.
[de minderjarige] heeft gelet op zijn ontwikkelingsproblematiek en zijn beperking meer dan gemiddeld behoefte aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid.
De ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] waarvoor de ondertoezichtstelling is uitgesproken is deels, waar het gaat om de inzet van passende hulp, afgewend. [de minderjarige] woonde al langere tijd veilig bij de vader en inmiddels woont hij op een passende woongroep, ontvangt hij passend onderwijs en maakt hij een positieve ontwikkeling door. Door zijn problematiek heeft [de minderjarige] bovengemiddeld behoefte aan duidelijkheid en structuur. Tevens is er meer dan gemiddeld zorg nodig en kun je veronderstellen dat er meer dan gemiddeld toestemming, afstemming en overleg nodig is zodat er continu passende zorg/verzorging, begeleiding en dagbesteding aan [de minderjarige] geboden wordt. Het is schadelijk voor [de minderjarige] , voor zijn ontwikkeling en zijn veiligheid als hierin stagnatie optreedt. De moeder van [de minderjarige] is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. Immers is reeds bepaald dat het perspectief van [de minderjarige] bij de vader en bij de [de woongroep] ligt en ontbreekt het contact tussen de moeder en [de minderjarige] . De ouders zijn niet in staat tot samenwerking. Er is tussen hen geen contact of overleg. De moeder is geheel uit het contact met [de minderjarige] , de vader, hulpverlening en de GI.
Het is in een ideale situatie in het belang van [de minderjarige] dat zijn moeder met gezag zicht heeft op hem en op de hoogte is van zijn leven, alsmede dat zij [de minderjarige] zijn mogelijkheden, belemmeringen en specifieke zorgbehoeften kent en begrijpt zodat zij besluiten kan nemen met het belang en welzijn van [de minderjarige] voorop. In de feitelijke situatie is dit niet het geval. De moeder is niet in zijn leven betrokken en heeft geen zicht op of contact met hem. Het is daarom in het belang van [de minderjarige] haar gezag te beëindigen en hiermee de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de feitelijke werkelijkheid. Dat wil niet zeggen dat de Raad vindt dat contact tussen de moeder en [de minderjarige] niet wenselijk is. Het beëindigen van het gezag staat omgang tussen de moeder en [de minderjarige] niet in de weg. De moeder is en blijft moeder van [de minderjarige] en omgang is ook na een gezagsbeëindiging mogelijk. Echter is wel duidelijk geworden dat de moeder aan zet is en verantwoordelijk is om dat in overleg met de hulpverlening op zich te nemen, rekening houdend met wat [de minderjarige] hierin kan en nodig heeft.
3.3.
Op de zitting heeft de Raad hieraan toegevoegd dat er onduidelijkheid is geweest ten aanzien van het al dan niet verlengen van de maatregelen. De Raad was – anders dan de GI – van mening dat de maatregelen verlengd zouden moeten worden maar het verzoek van de Raad hiertoe van 25 november 2024 is nog niet behandeld.

4.De standpunten

De moeder
4.1.
Door en namens de moeder is op de zitting aangegeven dat zij graag had gezien dat de afgelopen jaren anders waren verlopen. Persoonlijke omstandigheden aan haar zijde hebben evenwel gemaakt dat ze daar geen draagkracht voor had. Hoewel het volgens de moeder niet zo is dat zij heeft geweigerd haar toestemming te verlenen, ziet zij wel in dat - nu zij [de minderjarige] al lange tijd niet heeft gezien - het de vraag is in hoeverre zij een goede beslissing voor [de minderjarige] kan nemen. Het gaat op dit moment beter met de moeder en de moeder zou graag enige vorm van contact met [de minderjarige] willen.
4.2.
De moeder heeft in het namens haar ingediende verweerschrift aangegeven dat zij zich aan het verzoek zal refereren. De moeder kan zich vinden in het feit dat [de minderjarige] bij de vader en/of de [de woongroep] woont. De vader heeft altijd goed voor [de minderjarige] gezorgd en de moeder vertrouwt erop dat [de minderjarige] ook baat heeft bij het wonen bij de [de woongroep] . De moeder zal de keuzes van de vader niet tegenwerken en erkent dat zij, doordat zij de laatste jaren op de achtergrond was, onvoldoende zicht heeft op wat het beste voor [de minderjarige] is. Wel wenst de moeder naar voren te brengen dat zij de afgelopen jaren geen enkel besluit ten aanzien van [de minderjarige] heeft tegengewerkt, zodat het haar bevreemdt dat de Raad nu tot de conclusie komt dat het gezamenlijk gezag ten einde dient te komen. Dat het nemen van beslissingen bemoeilijkt zou worden door diverse problematiek bij haar en [de minderjarige] blijkt ook nergens uit. De vader erkent zelf dat hij ‘geen last’ van de moeder heeft.
De vader
4.3.
Door de vader is op de zitting aangegeven dat hij het verzoek begrijpt. Ook heeft de vader aangegeven dat het heel goed met [de minderjarige] gaat. [de minderjarige] , die in het weekend bij hem is, heeft het goed naar zijn zin bij de [de woongroep] en gaat met stappen vooruit. Zo kan hij steeds meer zelfstandig doen. Tot slot is door de vader aangegeven dat hij bij de [de woongroep] zal navragen of de inloggegevens aan de moeder zijn gestuurd, zodat zij in het ouderportaal kan inloggen. Ook is hij – als de moeder de afspraken nakomt - niet tegen omgang tussen [de minderjarige] en de moeder.
De GI
4.4.
De GI heeft op de zitting aangegeven dat de moeder afspraken rondom de omgang niet is nagekomen. [de minderjarige] heeft zijn moeder al drie jaar niet gezien en weet niet wie zijn moeder is. De moeder is ook niet bij overleggen aanwezig geweest of anderszins bij [de minderjarige] betrokken. Dit maakt dat de vader in de praktijk de beslissingen neemt, waarna ook de moeder tekent. Het is daarbij inderdaad ook zo dat de moeder geen gezagsbeslissingen heeft tegengewerkt. Hiernaast heeft de GI aangegeven dat er geen ondertoezichtstelling meer nodig is omdat de (start)zorgen niet langer aanwezig zijn. De GI heeft, voor het geval de moeder weer omgang met [de minderjarige] zou willen, een stappenplan gemaakt voor contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] . Dit plan is zowel aan de moeder als aan de [de woongroep] gestuurd en Odion heeft in dit plan een begeleidende rol. Tot slot is door de GI aangegeven dat de moeder ook bij toewijzing van het verzoek nog toegang kan krijgen tot het ouderportaal van de [de woongroep] .

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de
verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2.
Uit de rapportage van de Raad en de behandeling op de zitting is gebleken dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] heeft gelet op zijn ontwikkelingsproblematiek en zijn beperking meer dan gemiddeld behoefte aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid en is voor zijn verzorging, begeleiding en zijn veiligheid afhankelijk van opvoeders/verzorgers die 24 uur per dag beschikbaar zijn.
5.3.
Het is, gelet op deze problematiek, in het belang van [de minderjarige] om zijn verdere ontwikkeling veilig te stellen. [de minderjarige] heeft het nodig dat hij opgroeit in een veilige en stabiele opvoedsituatie en dat zijn ouders met gezag goed in staat zijn om beslissingen over hem te nemen. Het is de moeder, als gevolg van haar eigen problematiek, gedurende de ondertoezichtstelling niet gelukt om [de minderjarige] een opvoedsituatie te bieden die aansluit bij zijn ontwikkelingsproblemen. Hiernaast is er al langere tijd geen contact tussen de moeder en [de minderjarige] en is de moeder niet aanwezig bij (hulpverlenings)overleggen en zittingen, wat maakt dat zij de behoeften van [de minderjarige] niet goed kent en niet, althans onvoldoende, bekend is met zijn ontwikkeling of zijn huidige leven. De moeder is hierdoor niet in staat om een afweging te maken over de factoren die op dit moment in het leven van [de minderjarige] spelen om tot een goede uitvoering van het gezag te kunnen komen. Zij wordt daarom niet in staat geacht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , als bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn structureel te dragen. Verder is komen vast te staan dat reeds een tijd duidelijk is dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt, maar bij de vader en de [de woongroep] .
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat onder bovengenoemde omstandigheden op zichzelf is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging, zoals die volgen uit artikel 1:266, eerste lid, onder a BW. Dat betekent echter niet zonder meer dat gezagsbeëindiging van de moeder op dit moment ook de aangewezen maatregel is. Gezagsbeeïndiging is een verstrekkende en ingrijpende maatregel waardoor inmenging plaatsvindt in het gezinsleven van ouder en kind. Op deze inmenging is artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van toepassing. Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan van beëindiging van het ouderlijk gezag slechts sprake zijn op het moment dat is gebleken dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. De rechtbank dient derhalve ook te beoordelen of voortduring van het gezag van de moeder schadelijk is voor [de minderjarige] .
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat is onderbouwd en gebleken dat de ontwikkeling van [de minderjarige] zal worden geschaad als de moeder het gezag zou behouden. De moeder geeft al jarenlang geen invulling aan haar gezag en is naar het oordeel van de rechtbank ook niet meer in staat om op gedegen wijze gezagsbeslissingen te nemen, nu zij niet op de hoogte is van de ontwikkeling en behoeften van [de minderjarige] . Zij heeft geen contact met de hulpverlening, de [de woongroep] , de vader en de GI en is ook niet goed beschikbaar of bereikbaar. Daarmee bestaat het risico dat de beslissingen over [de minderjarige] , bijvoorbeeld over medisch handelen, niet in het vereiste tempo genomen kunnen worden. De rechtbank acht voortzetting van het gezag van de moeder dan ook schadelijk voor [de minderjarige] .
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan zowel het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW, als aan het criterium van artikel 8 EVRM is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van [de minderjarige] is, zodat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder zal worden toegewezen. Dit brengt mee dat de vader voortaan alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zal uitoefenen.
5.7.
Deze beslissing betekent niet dat de moeder geen rol meer kan spelen in het leven van [de minderjarige] . De moeder zal altijd de moeder van [de minderjarige] blijven. De gezagsbeëindiging betekent ook niet dat er nooit meer omgang zal zijn tussen hen. Er wordt vanuit gegaan dat alle betrokkenen zich zullen inzetten voor een betekenisvolle rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] , op een wijze die passend is bij de belastbaarheid van [de minderjarige] , waarbij het vooral ook aan de moeder is om zich hiervoor in te zetten en het door de GI gemaakte (en aan de moeder en aan de [de woongroep] verstuurde) stappenplan voor contactherstel te volgen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder] ,geboren op [geboortedatum] in [plaats] over
[de minderjarige];
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.D. de Jong, mr. J. van Beek en mr. M.H. Simons, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025, in aanwezigheid van
mr. T.E.J. Bruinen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.