ECLI:NL:RBNHO:2025:2316

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
96-397468-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring van het beklag tegen inbeslagname van het rijbewijs op grond van artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de inbeslagname van het rijbewijs van de klager. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.H.L. Antonides, had beklag ingediend tegen de invordering van zijn rijbewijs, dat op 7 december 2024 was ingevorderd na een proces-verbaal van rijden onder invloed, opgemaakt op 10 oktober 2024. De officier van justitie had besloten het rijbewijs voor een periode van 14 maanden onder zich te houden, tot uiterlijk 26 maart 2026.

De rechtbank oordeelde dat de invordering van het rijbewijs onjuist was, omdat de vordering tot overgifte pas was gedaan nadat het proces-verbaal was opgemaakt en afgesloten. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, waarin staat dat de invorderingsbevoegdheid in tijd beperkt is tot het moment van opmaken van het proces-verbaal. De rechtbank concludeerde dat de klager recht had op teruggave van zijn rijbewijs, omdat de vordering te laat was gedaan.

De beslissing werd genomen in het bijzijn van de klager, zijn raadsman en de officier van justitie. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond en gelastte de teruggave van het rijbewijs aan de klager. Tegen deze beslissing staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : 96-397468-24
raadkamernummer : 25-000190
datum : 17 februari 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) van:

[klager],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.H.L. Antonides, advocaat te Roermond (Kapellerlaan 15, 6041 JB Roermond),
hierna te noemen: de klager.

Feiten

Tegen de klager is proces-verbaal opgemaakt ter zake van verdenking van overtreding van artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 (beginnend bestuurder, personenauto, combinatiegebruik alcohol/cannabis/cocaïne) gepleegd te De Koog op 10 oktober 2024.
Op 7 december 2024 is op grond van het bovenstaande het rijbewijs van de klager ingevorderd. De officier van justitie heeft vervolgens op 30 januari 2025 beslist het rijbewijs onder zich te houden voor een periode van 14 maanden tot uiterlijk 26 maart 2026.

Procedure

De rechtbank heeft op 17 februari 2025 het beklag (ingekomen ter griffie op: 3 januari 2025) in openbare raadkamer in het bijzijn van de klager, mr. M. Draaijers, waarnemend voor mr. J.H.L. Antonides, en de officier van justitie behandeld.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het rijbewijs aan de klager.
De raadsman heeft op voorhand pleitnotities toegezonden, welke reeds aan het dossier zijn toegevoegd, en de essentie hiervan ter zitting uitgelicht. De raadsman benadrukt dat er sprake is van een unieke situatie, nu het rijbewijs niet meteen is ingevorderd. Volgens de raadsman is de vordering tot overgifte van het rijbewijs te laat gedaan, zodat deze geen stand kan houden. De uitslag van het bloedonderzoek hoeft hiervoor niet te worden afgewacht. Het standpunt van het OM, dat invordering mogelijk is totdat het dossier wordt gesloten, volgt de verdediging niet, nu daarmee compleet aan het doel van de verkeersveiligheid voorbij wordt gegaan. Daarnaast meent de raadsman dat de beslissing op de invordering van het rijbewijs niet binnen de vereiste 10 dagen is genomen. Reden waarom de raadsman meent dat het rijbewijs aan de klager dient te worden teruggegeven.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Volgens de officier van justitie mocht het rijbewijs gevorderd worden tot de sluitingsdatum van het dossier. Daarnaast meent de officier van justitie dat de vervolgbeslissing binnen 10 dagen na kennisneming van de vermissing van het rijbewijs door het OM is genomen. De officier van justitie komt daardoor aan een inhoudelijke behandeling toe, waarbij hij stelt dat het persoonlijk belang van de klager niet opweegt tegen het belang van de verkeersveiligheid, gelet op het combinatiegebruik en de recente recidive.

Beoordeling

Uit de wettekst van artikel 164 WVW 1994 en rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 21 oktober 1958, ECLI:NL:HR:1958:132) volgt dat uit de tekst van artikel 164 WVW blijkt dat de invorderingsbevoegdheid in tijd beperkt is tot het moment dat het proces-verbaal aangaande het misdrijf of de overtreding is opgemaakt.
De rechtbank overweegt dat er een proces-verbaal rijden onder invloed is opgemaakt en afgesloten op 12 oktober 2024. De rechtbank constateert dat er pas op 7 december 2024 is overgegaan tot de vordering tot overgifte van het rijbewijs. Dit is dus nadat het proces-verbaal aangaande het misdrijf is opgemaakt. Dat het algehele proces-verbaal wel (pas) op 7 december 2024 is gesloten, doet daar niet aan af.
Volgens de rechtbank is er hierdoor sprake geweest van een onjuiste wijze van invordering van het rijbewijs. Het rijbewijs moet dan ook aan de klager worden teruggegeven.
Aan bespreking van verdere verweren dan wel de inhoud van het klaagschrift komt de rechtbank niet toe.
De rechtbank zal het klaagschrift dus gegrond verklaren en bevelen dat het rijbewijs aan de klager moet worden teruggegeven.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave van het rijbewijs aan de klager.
Deze beslissing is gegeven door
mr. D.J. Straathof, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Aten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na de dagtekening van deze beslissing.