ECLI:NL:RBNHO:2025:2456

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
15/315087-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en bedreiging binnen familiale context met tbs-maatregel als gevolg van ontoerekeningsvatbaarheid

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vader heeft bedreigd met de dood en zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van eigendommen van zijn ouders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, wat leidde tot de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden. De zaak kwam aan het licht na een incident op 25 november 2023, waarbij de verdachte met geweld de woning van zijn ouders binnendrong, een mes pakte en verklaarde zijn vader te willen vermoorden. De officier van justitie was niet-ontvankelijk in de vervolging voor de vernieling, omdat er geen klacht tot vervolging was ingediend door de benadeelden. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het bewezen verklaarde feit, maar heeft wel de tbs-maatregel opgelegd, gezien de geestelijke toestand van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor materiële schade, maar de vordering voor immateriële schade werd afgewezen. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het meewerken aan reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/315087-23 (P)
Uitspraakdatum: 6 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.E. Post, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 25 november 2023 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard zijn vader, genaamd [benadeelde 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- naar de woning van die [benadeelde 1] te gaan en daar (met geweld) binnen te dringen en/of
- deze woning te doorzoeken op de aanwezigheid van die [benadeelde 1] en/of
- ( vervolgens) een (koks)mes uit de keuken van die woning te pakken en/of
- met dat mes in zijn hand(en) naar buiten te lopen en/of
- na zijn aanhouding tegen de aldaar aanwezige opsporingsambtena(a)r(en) te zeggen: "Ik wilde mijn vader vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op of omstreeks 25 november 2023 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard opzettelijk en wederrechtelijk een schuifpui en/of vloerbedekking en/of (een) gordijn(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2. Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging

2.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hoewel een expliciete klacht strekkende tot vervolging voor de vernieling (feit 2) in het dossier ontbreekt, volgt uit de aangifte van de moeder van de verdachte en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van beide ouders voldoende de wens tot vervolging van de verdachte.
2.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard voor het onder 2 ten laste gelegde feit. Een klacht strekkende tot vervolging ontbreekt en uit de aangifte volgt niet specifiek de wens tot vervolging voor de vernieling.
2.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 en 2 vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging voor het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Het onder 2 ten laste gelegde feit ziet op vernieling door de verdachte van voorwerpen van zijn ouders. De moeder van de verdachte heeft aangifte gedaan. Artikel 316 juncto 353 van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat in dit geval – bij vernieling bij een bloed- of aanverwant in de rechte lijn – vervolging van de verdachte slechts plaatsheeft op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
Een dergelijke klacht strekkende tot vervolging ontbreekt in het dossier. Uit voornoemde aangifte volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de moeder wenst dat de verdachte ter zake van de vernieling wordt vervolgd. De officier van justitie zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
 De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2025 heeft afgelegd;
 Een proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2023 (dossierpagina 5 e.v.);
 Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 2] d.d. 26 november 2023 (dossierpagina 57 e.v.);
 Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 1] d.d. 27 november 2023 (dossierpagina 63 e.v.).
3.3.2
Bewijsmotivering
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreigde – in dit geval – om het leven gebracht zou worden.
Uit het dossier volgt dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en voorafgaand aan de ten laste gelegde bedreiging al lange tijd chronisch psychotisch was. Hij had een waan ontwikkeld waarin zijn ouders, en met name zijn vader, het – kort gezegd – sterk moesten ontgelden. Op de betreffende avond is de verdachte – zoals zijn moeder het in haar aangifte omschrijft – in een onrustige en explosieve toestand naar de woning van zijn ouders toe gegaan. Moeder was op dat moment in de woning aanwezig, vader was niet thuis. De verdachte is met geweld de woning binnengedrongen, door het glas van een schuifpui met een kei in stukken te slaan. Vervolgens heeft hij een mes uit de keuken gepakt en de hele woning doorzocht op de aanwezigheid van vader. Toen hij de woning uit kwam, heeft de verdachte tegen ter plaatse gekomen verbalisanten gezegd dat hij zijn vader wilde vermoorden.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in combinatie met de omstandigheid dat uit het dossier volgt dat de verdachte eerder fysiek geweld tegen zijn vader heeft gebruikt, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de vader van de verdachte de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte hem om het leven zou brengen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 25 november 2023 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard zijn vader, genaamd [benadeelde 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- naar de woning van die [benadeelde 1] te gaan en daar met geweld binnen te dringen en
- deze woning te doorzoeken op de aanwezigheid van die [benadeelde 1] en
- ( vervolgens) een (koks)mes uit de keuken van die woning te pakken en
- met dat mes in zijn hand(en) naar buiten te lopen en
- na zijn aanhouding tegen de aldaar aanwezige opsporingsambtena(a)r(en) te zeggen: "Ik wilde mijn vader vermoorden".

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
Ter beantwoording van de vraag of het bewezen verklaarde feit aan de verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het psychiatrisch onderzoeksrapport van 10 februari 2025 van psychiater J.A. Westendorp en het psychologisch onderzoeksrapport van 12 februari 2025 van psycholoog S.J.D. Dijkstra. De conclusies van de deskundigen luiden, kort samengevat, dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van een amfetamine-achtig middel. Deze stoornissen waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit bij de verdachte aanwezig. Tijdens het plegen van dat feit werd de verdachte volledig gedreven door psychotische belevingen. Beide deskundigen adviseren het feit in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies uit de hiervoor genoemde rapportages over en maakt die tot de hare. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit volledig ontoerekeningsvatbaar. Het door de verdachte gepleegde feit kan hem niet worden toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Dat betekent dat de verdachte niet strafbaar is, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden zal worden opgelegd, onder de voorwaarden zoals genoemd in het advies van M. Wegbrans, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Inforsa, van 13 november 2024. De officier van justitie heeft gevorderd dat de aan de tbs-maatregel verbonden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Daarbij heeft de officier van justitie zich – met het oog op het geval de tbs-maatregel met voorwaarden in de toekomst zou worden omgezet naar een tbs-maatregel met dwangverpleging – op het standpunt gesteld dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM) wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, onder voorwaarden zoals genoemd in bovengenoemd reclasseringsadvies. Over het al dan niet dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden, heeft de raadsvrouw geen standpunt ingenomen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij aangevoerd dat de stukken in het dossier geen aanleiding geven om te veronderstellen dat de verdachte de bedreiging daadwerkelijk ten uitvoer zou leggen.
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte geen GVM op te leggen. De verdachte is gemotiveerd voor zijn behandeling binnen de tbs-maatregel en werkt daar in het kader van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis al aan mee. Het opleggen van de langdurige en vergaande GVM is niet passend.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Strafoplegging is uitgesloten omdat, zoals hiervoor onder 5. is overwogen, de rechtbank de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar acht. Wel biedt de wet de mogelijkheid tot oplegging van een maatregel. Bij de beslissing hierover heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn vader met de dood. Nadat hij zichzelf toegang tot de woning van zijn ouders had verschaft door het raam van een schuifpui in te slaan, heeft de verdachte met een mes in zijn hand de gehele woning doorzocht op aanwezigheid van zijn vader. Toen hij de woning weer uit kwam, verklaarde de verdachte tegen verbalisanten dat hij zijn vader wilde vermoorden. Uit de aangifte van de vader en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring, blijkt dat het feit veel angst en stress bij de vader heeft veroorzaakt.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van de verdachte van 13 januari 2025 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
De deskundigenrapportages en het advies van de reclassering
Uit bovengenoemde Pro Justitia-rapportages blijkt dat beide deskundigen het risico op recidive zonder behandeling en begeleiding als (zeer) hoog inschatten. Zij adviseren tot oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden. In bovengenoemd reclasseringsadvies wordt een gelijkluidend advies gegeven. De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies uit de hiervoor genoemde rapportages over en maakt die tot de hare.
Tbs-maatregel met voorwaarden
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag moeten worden gesteld. Aan de tbs-maatregel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. De verdachte heeft zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen van oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het door de verdachte begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren. De onder 3.3.2 geschetste feiten en omstandigheden geven naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om het bewezen verklaarde feit als zodanig aan te merken.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van behandeling en het gevaar voor recidive zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Nu de GVM blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33816, 3, p. 4-5) is geïntroduceerd met het oog op de terugkeer van zedendelinquenten en zware geweldsdelinquenten in de maatschappij, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om deze maatregel aan de verdachte op te leggen.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van 31 januari 2024 geschorst onder bijzondere voorwaarden. Het is de bedoeling van de rechtbank dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt gecontinueerd. Daarbij zal de rechtbank de aan de schorsing verbonden voorwaarden wijzigen in die zin dat ze hetzelfde komen te luiden als de voorwaarden die aan de tbs-maatregel zullen worden verbonden. Deze voorwaarden zijn ter terechtzitting – zij het in het kader van de tbs-maatregel – met de verdachte besproken en hij heeft met de naleving ervan ingestemd.
De continuering van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis en de wijziging van de voorwaarden houdt verband met de tevens op te leggen dadelijk uitvoerbare terbeschikkingstelling met voorwaarden. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5).

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 700,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de aanschaf van een videodeurbel (€ 300,-) en smartengeld (€ 400,-).
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en dat de vordering voor dit bedrag dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2024 (de datum waarop de videodeurbel is aangeschaft).
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij in geval van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien sprake is van een aantasting van de persoon op andere wijze, als bedoeld in dat artikel. De rechter heeft een discretionaire bevoegdheid met betrekking tot het bepalen van de omvang van die schadevergoeding. Hij mag met alle omstandigheden van het geval rekening houden bij de begroting van de schade en hij heeft de bevoegdheid om, indien hij daartoe gronden aanwezig oordeelt, geen schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank overweegt dat voldoende vaststaat dat het bewezenverklaarde heeft geleid tot een aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Met verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 3.3.2. over de toedracht van de bedreiging is vastgesteld, overweegt de rechtbank dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij neemt de rechtbank, wat de nadelige gevolgen betreft, tevens in aanmerking dat de benadeelde partij, mede tegen de achtergrond van het eerdere geweldsincident waarbij de verdachte hem heeft verwond, heeft aangevoerd dat hij vreest voor zijn leven en dat hij met zijn vrouw is verhuisd naar een voor de verdachte geheime locatie.
Ten aanzien van de vraag of, en zo ja welke schadevergoeding moet worden toegewezen overweegt de rechtbank dat hier sprake is van een familieband, dat de verdachte – gezien zijn geestestoestand ten tijde van het feit – geen verwijt treft en dat hij inmiddels betreurt wat er is gebeurd. Dit maakt dat de rechtbank in dit geval geen grond ziet om voor de immateriële schade een vergoeding toe te kennen.
De vordering tot schadevergoeding voor immateriële schade zal dan ook worden afgewezen.
De verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. In de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte ziet de rechtbank aanleiding het aantal dagen gijzeling op 0 te stellen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 38, 38a, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder meer in dat de verdachte:
o zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
o de reclassering aan een actuele foto helpt waarop zijn gezicht herkenbaar is;
o meewerkt aan huisbezoeken
o de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
2. Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
3. De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
4. De verdachte laat zich opnemen in FPK Inforsa of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
5. De verdachte laat zich behandelen door een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
6. De verdachte verblijft in een beschermd wonen-setting of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
7. De verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
8. De verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
9. De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met zijn beide ouders, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
10. De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
11. De verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 300,-, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal geen gijzeling kan worden toegepast en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verstaat dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte niet wordt opgeheven en geschorst blijft onder de in dit dictum onder 1 tot en met 11 genoemde voorwaarden en onder de voorwaarden dat:
 de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
 de verdachte, in geval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. D.J. Straathof en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2025.