ECLI:NL:RBNHO:2025:2573

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
11204587 CV EXPL 24-4855
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaald gelaten facturen en geschil over overeenkomst van opdracht versus aanneming van werk

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiser, h.o.d.n. [bedrijf 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, h.o.d.n. [bedrijf 2], wegens onbetaald gelaten facturen. Eiser stelt dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten, terwijl gedaagde betwist dat er een dergelijke overeenkomst bestaat en aanvoert dat het om aanneming van werk gaat. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 13 februari 2025, waarna de kantonrechter op 12 maart 2025 vonnis heeft gewezen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: gedaagde heeft in 2022 een project aangenomen en heeft de boor- en zaagwerkzaamheden aan eiser uitbesteed. De afspraken tussen partijen zijn niet schriftelijk vastgelegd. Gedaagde heeft diverse facturen van eiser onbetaald gelaten, waarop eiser vordert dat gedaagde deze alsnog betaalt, vermeerderd met rente en incassokosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn overeengekomen en dat er onjuiste facturen zijn verzonden.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat partijen zijn overeengekomen om werkzaamheden van stoffelijke aard tot stand te brengen, wat kenmerkend is voor aanneming van werk. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter concludeert dat gedaagde de werkzaamheden stilzwijgend heeft aanvaard en dat eiser recht heeft op betaling van de onbetaald gelaten facturen. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. In reconventie heeft gedaagde een vordering ingesteld die is afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een afspraak was gemaakt over een vergoeding voor advies en bemiddeling.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11204587 \ CV EXPL 24-4855
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
h.o.d.n. [bedrijf 1]
wonende te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [bedrijf 2]
wonende te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. T. Venneman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de mondelinge behandeling van 13 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een bedrijf op het gebied van betonboringen en -zagen. [gedaagde] heeft een bouw- en onderhoudsbedrijf.
2.2.
[gedaagde] heeft in 2022 een project van WJ Projects aangenomen. De boor- en zaagwerkzaamheden binnen dat project heeft [gedaagde] op zijn beurt aan [eiser] uitbesteed, waarbij een marge van 10% voor [gedaagde] gold. Partijen hebben hun afspraken niet schriftelijk vastgelegd.
2.3.
Op 30 april 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] via WhatsApp gevraagd welke prijs [eiser] per meter hanteert, waarop [eiser] hem zijn prijzen heeft toegezonden.
2.4.
[gedaagde] heeft diverse facturen van [eiser] (deels) onbetaald gelaten.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.928,97 aan onbetaald gelaten facturen, te vermeerderen met rente en € 771,45 aan incassokosten plus proceskosten. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde] betaling verschuldigd is.
3.2.
Volgens [gedaagde] gaat het niet om een overeenkomst van opdracht maar om aanneming van werk. Hij betwist tot betaling gehouden te zijn, kort gezegd omdat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn overeengekomen, dan wel niet (naar behoren) zijn opgeleverd, dan wel de gefactureerde bedragen niet kloppen omdat niet de prijzen van [eiser] maar de prijzen van WJ Projects gehanteerd zouden worden. [gedaagde] voert verder aan niet tot betaling gehouden te zijn omdat onjuiste weeknummers zijn gebruikt en/of dubbel is gefactureerd.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van € 10.800,00, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij een ander groot project heeft binnengehaald en aan [eiser] uitbesteed, onder de voorwaarde dat [eiser] hem een vergoeding wegens advies en bemiddeling zou betalen.
3.4.
[eiser] betwist dat een dergelijk afspraak is gemaakt. Hij voert aan dat als sprake was geweest van een dergelijke voorwaarde, hij het project niet had aangenomen en dat [gedaagde] als tegenprestatie voor zijn bemiddeling al een percentage van de omzet van [eiser] op dat project ontving.
3.5.
Op de stellingen van partijen zowel in conventie als reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Partijen zijn overeengekomen om een werk van stoffelijk aard tot stand te brengen, hetgeen kenmerkend is voor aanneming van werk [1] . [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat desondanks sprake was van een overeenkomst van opdracht, zodat het geschil zal worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen die gelden voor aanneming van werk.
4.2.
Omdat [gedaagde] de vordering betwist, rust in beginsel de bewijslast op [eiser] dat hij (tegen de door hem gestelde prijzen) de gefactureerde werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht en opgeleverd. Aan bewijslevering komt de kantonrechter echter niet toe, gelet op het volgende.
[eiser] heeft op de zitting verklaard dat hij binnen dit project geruime tijd werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht en gefactureerd. Daarbij was de werkwijze dat [eiser] telkens weekbriefjes met daarop de door hem verrichtte werkzaamheden aan [gedaagde] stuurde. Die weekbriefjes golden steeds als specificatie van de facturen. Op basis van die weekbriefjes werden de werkzaamheden aan [gedaagde] gefactureerd. Daarbij factureerde [eiser] steeds op basis van zijn eigen prijzen. [gedaagde] heeft tegen die manier van factureren eerder nooit bezwaar gemaakt. Hij heeft die facturen ook steeds betaald. Aldus nog steeds [eiser]. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] dit alles niet heeft betwist. Daarbij heeft [gedaagde] blijkens whats-app berichten in het dossier bij [eiser] geïnformeerd heeft naar diens prijzen, hetgeen aannemelijk maakt dat diens prijzen inderdaad de basis zouden vormen voor de aan [gedaagde] te sturen facturen. Overigens heeft [gedaagde] niets gesteld over de prijzen die volgens hem dan wél zouden gelden, laat staan dat deze lager zouden zijn dan die van [eiser]. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat partijen hebben afgesproken dat de werkzaamheden zouden worden verricht op basis van de door [eiser] gehanteerde prijzen.
4.3.
Verder is niet gebleken dat [gedaagde] de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden onder voorbehoud heeft aanvaard of heeft geweigerd. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] het werk stilzwijgend heeft aanvaard. De werkzaamheden worden daarmee als opgeleverd beschouwd [2] .
[eiser] heeft tijdens de zitting erkend dat op één punt aanvullende werkzaamheden nodig waren. Volgens [eiser] heeft hij die aanvullende werkzaamheden ook verricht en is [gedaagde] daar niet meer op terug gekomen. [gedaagde] heeft deze gang van zaken tijdens de zitting niet betwist. Dat het werk niet naar behoren zou zijn verricht is dan ook niet gebleken.
Dat [eiser] dubbele facturen voor dezelfde werkzaamheden (week 20) zou hebben uitgeschreven is ook niet gebleken. Aan de hand van de weekbriefjes kan worden vastgesteld dat een aantal facturen een typefout bevatten. Duidelijk is evenwel dat factuur 2043 betrekking heeft op week 20, factuur 2044 op week 21 en factuur 2045 op week 22. Dat op factuur 2044 en 2045 dezelfde omschrijving (diverse boor/zaagwerk) staat vermeld, betekent niet dat er dubbele facturen zijn uitgeschreven; uit de desbetreffende specificaties (weekbriefjes) blijkt immers dat het om verschillende werkzaamheden gaat.
4.4.
Gelet op het bovenstaande heeft [gedaagde] onvoldoende betwist dat de werkzaamheden tegen [eiser]’s prijzen zijn opgedragen, verricht en (naar behoren) uitgevoerd en opgeleverd. Dat betekent dat [gedaagde] alsnog de facturen voor die werkzaamheden zal moeten betalen.
De kantonrechter zal [gedaagde] daarom veroordelen om de onbetaald gelaten facturen alsnog te voldoen. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (€ 771,45) is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt dit bedrag toegewezen.
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,39
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.177,39
in reconventie
4.6.
[gedaagde] vordert in reconventie een bedrag van € 10.800,00 omdat partijen volgens hem een
feezijn overeengekomen voor het gunnen van werkzaamheden aan [eiser]. [eiser] heeft deze afspraak tijdens de zitting gemotiveerd betwist. Omdat [gedaagde] in dat licht volstrekt onvoldoende heeft gesteld waaruit het bestaan van een dergelijke afspraak toch zou kunnen blijken, wordt de vordering afgewezen.
4.7.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk gesteld wordt moet hij de proceskosten betalen.
Gezien de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie worden de proceskosten van [eiser] in reconventie begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.928,97, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 30 augustus 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 771,45 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.177,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten die tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.L. Grosheide en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:750 BW
2.Artikel 7:758 lid 1 BW