In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiser, h.o.d.n. [bedrijf 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, h.o.d.n. [bedrijf 2], wegens onbetaald gelaten facturen. Eiser stelt dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten, terwijl gedaagde betwist dat er een dergelijke overeenkomst bestaat en aanvoert dat het om aanneming van werk gaat. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 13 februari 2025, waarna de kantonrechter op 12 maart 2025 vonnis heeft gewezen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: gedaagde heeft in 2022 een project aangenomen en heeft de boor- en zaagwerkzaamheden aan eiser uitbesteed. De afspraken tussen partijen zijn niet schriftelijk vastgelegd. Gedaagde heeft diverse facturen van eiser onbetaald gelaten, waarop eiser vordert dat gedaagde deze alsnog betaalt, vermeerderd met rente en incassokosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn overeengekomen en dat er onjuiste facturen zijn verzonden.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat partijen zijn overeengekomen om werkzaamheden van stoffelijke aard tot stand te brengen, wat kenmerkend is voor aanneming van werk. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter concludeert dat gedaagde de werkzaamheden stilzwijgend heeft aanvaard en dat eiser recht heeft op betaling van de onbetaald gelaten facturen. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. In reconventie heeft gedaagde een vordering ingesteld die is afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een afspraak was gemaakt over een vergoeding voor advies en bemiddeling.