ECLI:NL:RBNHO:2025:2618

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3059
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag inkomstenbelasting box 3 en herstelwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de belastingaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2021, opgelegd aan eiseres door de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.905 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30.951. Eiseres betoogde dat het werkelijk rendement op haar box 3 vermogen, dat voornamelijk uit onroerende zaken bestond, lager was dan het in aanmerking genomen box 3 inkomen. De rechtbank oordeelde dat de herstelwet niet in strijd was met het kerstarrest en dat het werkelijk rendement hoger was dan eiseres stelde, omdat ook waardeveranderingen van de onroerende zaken in aanmerking moesten worden genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres niet had aangetoond dat het forfaitaire rendement niet overeenkwam met het werkelijke rendement. De rechtbank concludeerde dat de aanslag niet te hoog was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.905 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30.951.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend en later heeft tussen de rechtbank en eiseres een briefwisseling plaatsgevonden. De door eiseres ingediende stukken en schrifturen zijn telkens in kopie verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025 te Haarlem.
Eiseres is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [naam 1] en mr. [naam 2] .
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van [naam 3] met het zaaknummer HAA 23/3058. Alles wat in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

Overwegingen

Feiten
1. Voor het jaar 2021 heeft eiseres een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 2.905 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna: box 3) van € 30.951. Het aangegeven inkomen in box 3 is gebaseerd op een rendementsgrondslag van € 1.754.871 die als volgt is opgebouwd:
bank- en spaartegoeden
256.664
aandelen, obligaties
-
3.297
uitgeleend geld
-
163.342
onroerende zaken
-
1.362.031
1.785.334
schulden
-
30.463
1.754.871
heffingsvrij vermogen
-
100
1.654.871
toegerekend aan partner
-
938.303
rendementsgrondslag
716.568
Op basis van deze rendementsgrondslag is het inkomen in box 3 als volgt bepaald:
Toerekening aan voordeel sparen
klasse en schijf tarief en beleggen
eerste schijf klasse 1
33.5
0,03
10
eerste schijf klasse 2
-
16.5
5,69
-
938
tweede schijf klasse 1
-
139.979
0,03
-
41
tweede schijf klasse 2
-
526.588
5,69
-
29.962
30.951
2. De aanslag is conform de aangifte opgelegd en is gedagtekend 25 oktober 2022. Het aanslagbiljet vermeldt een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 7.709, namelijk € 274 aan belasting over het belastbaar inkomen uit werk en woning, € 9.581 aan belasting over het belastbaar inkomen in box 3, € 803 aan premie volksverzekeringen en een totaal aan heffingskortingen van € 2.949. Na verrekening van voorlopige aanslagen van in totaal € 7.709 resteert een te betalen bedrag van nihil.
3. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 17 november 2022 en is op 21 november 2022 bij verweerder ontvangen. Het bezwaar is gericht tegen de belastingheffing over het inkomen in box 3 die volgens eiseres in strijd is met het zogenoemde kerstarrest. Volgens eiseres moet bij de bepaling van het inkomen in box 3 worden uitgegaan van een rendement op vorderingen van 1,5% en van een rendement op bank- en spaartegoeden van nihil.
4. Per brief van 5 januari 2023 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het inkomen in box 3 is vastgesteld met toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3 van 28 juni 2022 (hierna: het Besluit Rechtsherstel) en hij daarom voornemens is het bezwaar af te wijzen. Per brief van 16 januari 2023, bij verweerder ontvangen op 18 januari 2023, heeft eiseres daarop gereageerd en haar bezwaar nader gemotiveerd. Op 20 maart 2023 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
5. Per brief van 18 april 2023, bij de rechtbank ontvangen op 19 april 2023, heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend dat is gedagtekend 15 januari 2024.
6. Per brief van de rechtbank van 7 juni 2024 is aan eiseres gevraagd te reageren op de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2024, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat de belasting over het inkomen in box 3 nog steeds discriminerend is. Per brief van 25 januari 2025 heeft eiseres aangegeven wat voor haar de gevolgen zijn van het arrest van de Hoge Raad van december 2024, waarbij de Hoge Raad besliste dat niet gerealiseerde waardestijgingen in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van het werkelijke rendement op onroerende zaken. oge Raad

Geschil7. In geschil is de hoogte van de belasting over het inkomen in box 3, meer specifiek over de inkomsten uit bank- en spaartegoeden, vorderingen en onroerende zaken. Verder is in geschil of het bezwaar op de juiste wijze is behandeld en of de uitspraak op bezwaar aan de daaraan gestelde eisen voldoet.

8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bezwaar niet op de juiste wijze is behandeld omdat zij niet is gehoord en de uitspraak op bezwaar niet aan de eisen voldoet omdat verweerder niet op alle argumenten van eiseres is ingegaan.
Aangaande het inkomen in box 3 heeft eiseres aangevoerd dat verweerder bij de vordering is uitgegaan van een rendement van 5,6 procent, terwijl de rente in werkelijkheid slechts 1,5 procent is. Bij de spaartegoeden is verweerder uitgegaan van een rendement van 0,03 procent over € 173.479 en van 5,56 procent over het overige. Volgens eiseres moet over het totaal van de tegoeden worden uitgegaan van 0,03 procent of nihil.
Aangaande de tweede woning heeft eiseres aangevoerd dat geen rendement in aanmerking moet worden genomen omdat die woning niet wordt verhuurd en met niet gerealiseerde waardestijgingen geen rekening hoeft te worden gehouden.
9. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag, waarbij het inkomen in box 3, naar de rechtbank begrijpt, nader wordt vastgesteld op € 9.896 (€ 30.951 -/- € 21.055).
10. Verweerder stelt dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd en het hoorrecht niet is geschonden omdat de gemachtigde van de partner van eiseres te kennen gaf daarvan geen gebruik te maken en eiseres zelf daartoe geen verzoek heeft ingediend.
Aangaande het inkomen in box 3 heeft verweerder aangevoerd dat eiseres een onjuiste uitleg geeft aan het zogenoemde kerstarrest en de nieuwe berekeningsmethodiek de proportionaliteitstoets van het EVRM kan doorstaan.
11. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
12. Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat haar stellingen aangaande het in aanmerking te nemen rendement over de vorderingen, de banktegoeden en de tweede woning ook moeten leiden tot vermindering van de aanslagen voor de jaren 2017 tot en met 2020. Hieraan kan niet worden voldaan omdat de aanslagen voor die jaren in deze procedure niet aan de orde zijn.
De behandeling van het bezwaar
13. In belastingzaken wordt de belanghebbende op zijn verzoek gehoord. Indien de belastingplichtige gebruik maakt van een gemachtigde is de inspecteur gehouden alle communicatie te laten lopen via die gemachtigde, ook de communicatie over het wel of niet gebruik maken van het hoorrecht. Uit de stukken komt naar voren dat de partner van eiseres in de bezwaarfase gebruik maakte van de diensten van een belastingadvieskantoor. Naar verweerder heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht is vanuit dat kantoor te kennen gegeven dat van het hoorrecht geen gebruik zou worden gemaakt. Omdat het bij het bezwaar tegen de aan eiseres opgelegde aanslag ging om dezelfde feiten en dezelfde rechtsvragen die aan de orde waren bij het bezwaar tegen de aan de partner van eiseres opgelegde aanslag, kon verweerder in redelijkheid aannemen dat ook eiseres geen gebruik wenste te maken van het hoorrecht gebruik. Ook is gesteld noch gebleken dat eiseres met het achterwege blijven van een hoorgesprek in haar belangen is geschaad. Met inachtneming van het bepaald in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar daarom in zoverre in stand laten.
14. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder voldoende duidelijk uiteengezet op welke wijze het inkomen uit sparen en beleggen is berekend en waarom dit wordt gehandhaafd. Ook is in de uitspraak duidelijk vermeld waarom eiseres niet is gehoord. Van een motiveringsgebrek is dus geen sprake. Dat eiseres de overwegingen van verweerder kennelijk onvolledig of onjuist acht, maakt dit niet anders.
Het inkomen uit sparen en beleggen
15. Het inkomen in box 3 is vastgesteld volgens het Besluit Rechtsherstel dat inhoudelijk overeenstemt met de nadien vastgestelde Wet rechtsherstel box 3 (hierna: de Herstelwet). Bij zijn arrest van 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705, overwoog de Hoge Raad dat met de berekeningsmethodiek van het Besluit Rechtsherstel en de Herstelwet nog onvoldoende rechtsherstel wordt geboden. De Hoge Raad overwoog echter ook dat de belastingplichtige die het standpunt inneemt dat hij door dit stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement, feiten dient te stellen, en in geval van betwisting aannemelijk dient te maken, waaruit volgt wat de omvang is van dat werkelijke rendement, waarbij het gaat om het werkelijke rendement op zijn gehele vermogen in box 3. Verder overwoog de Hoge Raad dat ook nog niet gerealiseerde waardeveranderingen van vermogensbestanddelen tot het werkelijke rendement behoren.
16. De onroerende zaken die eiseres in de aangifte heeft vermeld bij het vermogen in box 3 zijn de objecten [adres 1] te [plaats] , [adres 2] te [woonplaats] en [adres 3] te [woonplaats] . Eiseres heeft deze objecten aangegeven voor een waarde van respectievelijk € 172.000, € 423.099 en € 343.833. Daarbij is de waarde van [adres 2] voor 50% toegerekend aan eiseres en is de waarde van de andere twee objecten voor 100% toegerekend aan haar partner. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, de stukken die daartoe zijn overgelegd en hetgeen verweerder ter zitting nog naar voren heeft gebracht, is op te maken dat in 2021 de waarde van [adres 1] te [plaats] niet is veranderd, maar dat kan worden aangenomen dat de beide objecten in [woonplaats] in 2021, waarvan er één in 2021 is verkocht, aanmerkelijk in waarde zijn gestegen.
17. Gelet op de in 15 aangehaalde jurisprudentie dient bij de vraag of het werkelijke rendement van de tot box 3 behorende vermogensbestanddelen lager is dan het forfaitaire rendement, te worden bepaald wat het totale rendement is van het gehele vermogen, ongeacht of het rendement van een enkel vermogensbestanddeel zeer gering of zelfs nihil is. Zoals vermeld in 1 bestaat het vermogen van eiseres en haar partner voor het overgrote deel uit onroerende zaken. Gelet op hetgeen is vermeld in 16 acht de rechtbank aannemelijk dat het totaal van de waardestijgingen van de onroerende zaken, de rente over de vordering en de rente over de bank- en spaartegoeden meer bedraagt dan het voordeel uit sparen en beleggen van € 30.951 dat is bepaald op basis van het forfaitaire rendement volgens de Herstelwet en in aanmerking is genomen bij het vaststellen van de aanslag. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd is zij er niet in geslaagd het tegendeel aannemelijk te maken. In het nadere stuk van 26 januari 2026 heeft eiseres ook aangegeven het verlangde bewijs niet te kunnen leveren. Voor het in aanmerking nemen van een lager inkomen uit box 3 is dus geen grond. Omdat de overige elementen van de aanslag niet in geschil zijn leidt het vorenstaande tot het oordeel dat de aanslag niet te hoog is.
18. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).