ECLI:NL:RBNHO:2025:2683

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
C/15/339101 / FA RK 23-1880
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing eenhoofdig gezag aan de vader in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2025 een beschikking gegeven waarin het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan de vader is toegewezen. De vader heeft al lange tijd de volledige zorg en opvoeding van de minderjarige op zich genomen, terwijl de moeder niet meewerkt aan gezagsbeslissingen en belangrijke informatie over de minderjarige weigert te delen. De minderjarige heeft zelf aangegeven dat zij wil dat haar vader het eenhoofdig gezag krijgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al lange tijd geen contact is tussen de ouders en dat de communicatie tussen hen ernstig verstoord is. Dit leidt tot de conclusie dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, omdat het risico bestaat dat zij klem raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld. De vader heeft op 20 april 2023 een verzoek ingediend voor gezamenlijk gezag, maar de rechtbank heeft op basis van het rapport van de Raad en de omstandigheden van de zaak geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader alleen het gezag krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/339101 / FA RK 23-1880
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 13 maart 2025
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.A.J. van Putten, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.M. Sent, kantoorhoudende te Amsterdam,
--betreffende--
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna mede te noemen: [de minderjarige] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 1 mei 2024 met de daarin genoemde
stukken;
  • het rapport van de Raad van 30 oktober 2024;
  • het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de vader van 13 februari 2025.
1.2.
Op 1 mei 2024 heeft de rechtbank de verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van rapportage van de Raad. De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 februari 2025 in aanwezigheid van [de minderjarige] en de vader bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten. Daarnaast was op de zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de GI] namens de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI). De moeder is, ondanks dat zij naar behoren is opgeroepen, niet op de zitting verschenen.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft voorafgaand aan de zitting ook apart met de rechter gesproken.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 4 februari 2022 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 april 2022 deze beslissing bekrachtigd en [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 15 april 2023. De maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 15 april 2025.
2.2.
Bij beschikking van 4 februari 2022 is eveneens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van vier weken in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is bij beschikking van 15 april 2022 bekrachtigd en tot 15 april 2023 verlengd.
2.3.
Bij beschikking van 28 maart 2023 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 3 april 2023 is de spoedmachtiging gehandhaafd en is de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ambtshalve verleend tot 25 april 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder is daarna telkens verlengd tot 15 juli 2024.
2.4.
Bij beschikking van 2 juli 2024 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader tot 15 april 2025.
2.5.
Door de vader is op 20 april 2023 een verzoek ingediend – ingekomen bij de rechtbank op 25 april 2023 – tot het verkrijgen van het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] . Bij beschikking van 1 mei 2024 heeft de rechtbank de Raad verzocht een onderzoek te verrichten ten aanzien van het gezag over [de minderjarige] . De Raad is verzocht zowel te adviseren over de vraag of het belasten van de ouders met het gezamenlijk gezag in het belang is van [de minderjarige] , als over de vraag of een gezagsbeeindiging van de moeder in het belang is van [de minderjarige] . In afwachting van de resultaten van dit onderzoek heeft de rechtbank de beslissingen over het gezag aangehouden.
2.6.
De Raad heeft onderzoek verricht en op 30 oktober 2024 een rapport uitgebracht hieruit blijkt – samengevat – het volgende.
2.6.1.
De Raad adviseert de rechtbank om in het belang van [de minderjarige] het gezag te wijzigen en de vader te belasten met het eenhoofdig gezag.
2.6.2.
De Raad is van mening dat het eenhoofdig gezag van de moeder over [de minderjarige] geen recht (meer) doet aan de huidige situatie. [de minderjarige] woont sinds begin van de zomer 2024 bij haar vader en heeft al ruim tweeëneenhalf jaar niet of nauwelijks contact met de moeder. De moeder is op dit moment onvoldoende op de hoogte van wat er speelt in het leven van [de minderjarige] , maar is wel (als enige) bevoegd om beslissingen te nemen over haar. Er wordt gezien dat de moeder zaken die belangrijk zijn voor [de minderjarige] traineert. Daarnaast kunnen zorgen niet besproken worden met de moeder omdat, en zolang, zij niet de samenwerking aangaat en haar verantwoordelijkheid als moeder niet oppakt. Wanneer de moeder het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] behoudt, voorziet de Raad dat er voor beslissingen betreffende [de minderjarige] steeds de tussenkomst van de GI of zelfs de rechter nodig is.
2.6.3.
De vader is momenteel de verzorger en opvoeder van [de minderjarige] , maar mag geen
beslissingen nemen en mag ook geen informatie over [de minderjarige] ontvangen van
de moeder. De Raad is van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de vader
eenhoofdig het gezag over haar gaat uitoefenen. Daardoor kan hij
bijvoorbeeld door school van alles op de hoogte worden gesteld, zonder dat de
school daarbij enige terughoudendheid hoeft te betrachten. De Raad en de GI
verwachten dat de vader in staat zal zijn om in het belang van [de minderjarige] te handelen,
keuzes te maken en te beslissen.
2.6.4.
De Raad adviseert de rechtbank om een daartoe reeds gedaan of nog in te dienen verzoek van de vader om het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] te wijzigen van de ene ouder (te weten moeder) naar de andere ouder (te weten vader), toe te wijzen.
2.6.5.
De Raad heeft ook de mogelijkheid van gezamenlijk gezag onderzocht, maar acht dit niet in het belang van [de minderjarige] . De (communicatie)problemen tussen de ouders zijn zodanig ernstig, dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] in dat geval klem of verloren raakt tussen hen. Het is niet te verwachten dat hier binnen afzienbare tijd enige verbetering in kan komen. De Raad verwacht dat de strijd tussen de ouders dan alleen maar verergert en er nog veel meer procedures zullen volgen. De afgelopen vijftien jaar is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk afspraken te maken over [de minderjarige] of enige vorm van samenwerking aan te gaan, laat staan dat zij gezamenlijk beslissingen over haar kunnen nemen.
2.7.
De advocaat van de vader heeft op 13 februari 2025 de rechtbank middels een gewijzigd verzoek verzocht te bepalen dat het eenhoofdig gezag van de moeder over [de minderjarige] wordt gewijzigd met dien verstande dat de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag.
2.8.
Door en namens de vader is op de zitting aangevoerd dat het advies uit het raadsrapport moet worden gevolgd. Door aan hem het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] toe te wijzen verwacht de vader discussies tussen de ouders waar [de minderjarige] de dupe van wordt te voorkomen. Volgens de vader is het in het belang van [de minderjarige] dat zij rust krijgt.
2.9.
Door de GI is op de zitting aangesloten bij het advies van de Raad dat het in het belang is van [de minderjarige] dat de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag. De GI ziet op dit moment geen andere mogelijkheden. De vader en [de minderjarige] lopen er tegenaan dat belangrijke zaken rondom [de minderjarige] niet kunnen worden geregeld omdat de moeder niet meewerkt. Zo beschikt [de minderjarige] nog steeds niet over haar eigen bankrekening (wat niet passend is bij haar leeftijd) en had [de minderjarige] de afgelopen maanden geen zorgverzekering omdat de moeder deze had opgezegd.
2.10.
De moeder en haar advocaat zijn niet op de zitting verschenen en er is van de zijde van de moeder geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.
2.11.
[de minderjarige] heeft aangegeven dat zij het fijn heeft bij haar vader en zich thuis voelt bij hem. [de minderjarige] vindt het het beste dat haar vader alleen het gezag over haar krijgt omdat ze bij hem woont en hij voor haar zorgt. [de minderjarige] heeft nauwelijks contact met haar moeder en vindt dat haar moeder te weinig van de situatie van [de minderjarige] op de hoogte is om beslissingen over haar te nemen. Als haar ouders ruzie met elkaar willen maken moeten zij dit zelf weten maar [de minderjarige] wil daar niet tussen zitten en ook geen last van hebben.
2.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag, dan wel hem alleen met het gezag, over het kind te belasten. In het derde lid is bepaald dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
2.13.
De rechtbank concludeert uit de stukken en hetgeen door de vader, [de minderjarige] en de GI tijdens de zitting naar voren is gebracht dat de vader al sinds het begin van de zomer 2024 de volledige zorg en opvoeding van [de minderjarige] draagt, maar dat hij geen beslissingen kan nemen over haar doordat de moeder is belast met het eenhoofdig gezag. De moeder werkt daarbij de gezagssbeslissingen over [de minderjarige] tegen en weigert de vader te voorzien van belangrijke informatie over [de minderjarige] (van bijvoorbeeld school). Daarmee bestaat het risico dat de beslissingen over [de minderjarige] , bijvoorbeeld over medische zaken en school, niet in het vereiste tempo genomen kunnen worden. De vader en de GI lopen momenteel al tegen praktische problemen op bij bijvoorbeeld de aanschaf van schoolboeken, het regelen van een eigen bankrekening voor [de minderjarige] en het regelen van een zorgverzekering voor [de minderjarige] . Er is al langere tijd geen tot nauwelijks contact tussen de ouders en tussen [de minderjarige] en de moeder. Er zijn geen aanwijzingen dat dit in de nabije toekomst gaat veranderen. Daarnaast heeft [de minderjarige] bij de rechtbank aangegeven dat zij zelf ook graag wil dat haarvader wordt belast met het eenhoofdig gezag.
Door de moeder is tegen het verzoek geen verweer gevoerd.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande – met de Raad en de GI – in het belang van [de minderjarige] dat het gezag van de moeder over [de minderjarige] wordt beëindigd en de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en overweegt hiertoe als volgt.
De afgelopen vijftien jaar is gebleken dat communicatie tussen de ouders niet of nauwelijks mogelijk is, hierdoor is het risico te groot dat [de minderjarige] klem en verloren raakt in het geval dat de ouders gezamenlijk met het gezag worden belast. De rechtbank acht gezamenlijk gezag dan ook niet in het belang van [de minderjarige] .
Uit hetgeen verder op de zitting naar voren is gekomen blijkt dat de moeder belangrijke gezagsbeslissingen over [de minderjarige] blokkeert door geen of niet tijdig toestemming te verlenen. Dit schaadt de belangen van [de minderjarige] . De rechtbank heeft bij haar overwegingen verder betrokken dat [de minderjarige] al ruim tweeëneenhalf jaar nauwelijks contact heeft met de moeder en de moeder niet op de hoogte is van wat er speelt in het leven van [de minderjarige] .

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
belast de vader met het eenhoofdig gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door N. Cuvelier, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E. Vogel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.