ECLI:NL:RBNHO:2025:2700

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
C/15/361760 / FA RK 25-637
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 februari 2025 een zorgmachtiging verleend voor een betrokkene die lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een psychotische decompensatie bij bekende schizofrenie. De officier van justitie had op 7 februari 2025 een verzoek ingediend voor het verlenen van deze zorgmachtiging, waarbij de rechtbank kennisnam van verschillende bijlagen, waaronder medische verklaringen en een zorgplan. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2025 zijn de betrokkene, zijn advocaat, en enkele zorgprofessionals gehoord. De advocaat van de betrokkene voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen afschrift van een belangrijke brief van de geneesheer-directeur aan de betrokkene was overgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat het ontbreken van deze brief niet leidde tot niet-ontvankelijkheid, maar mogelijk tot afwijzing van het verzoek. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij een plan van aanpak had opgesteld. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk was, gezien het ernstig nadeel dat de betrokkene ondervond door zijn stoornis. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden, tot en met 20 augustus 2025, en bepaalde de vormen van verplichte zorg die nodig waren voor de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
zaak-/rekestnr.: C/15/361760 / FA RK 25/637
beschikking van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2025,
naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna te noemen: Wvggz), voor:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] ),
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. V.E. de Haas, kantoorhoudende te Schagen.

1.Procedure

1.1.
Bij het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 7 februari 2025, heeft de officier van justitie verzocht om afgifte van een zorgmachtiging voor betrokkene.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende bij het verzoek gevoegde bijlagen:
  • de medische verklaring van 31 januari 2025;
  • het zorgplan van 9 januari 2025;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur van 6 februari 2025;
  • een blanco overzicht van eerder verleende machtigingen op grond van de Wvggz.
1.3.
De rechtbank heeft naderhand kennisgenomen van de volgende stukken:
- het e-mailbericht van de advocaat van betrokkene van 19 februari 2025;
- het plan van aanpak, als bedoeld in artikel 5:5, eerste lid, van de Wvggz.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek van de officier van justitie heeft plaatsgevonden op 20 februari 2025, bij het FACT Waterland te Purmerend.
1.5.
Ter zitting zijn de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [sociaal-psychiatrische verpleegkundige] , sociaal-psychiatrisch verpleegkundige;
  • [casemanager] , casemanager;
  • de vader van betrokkene.
1.6.
De officier van justitie heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Beoordeling

Het formele verweer van de advocaat
2.1.
Namens betrokkene heeft de advocaat in zijn e-mail van 19 februari 2025 en ter zitting primair het verweer opgeworpen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Daartoe is aangevoerd dat artikel 5:5, eerste lid, van de Wvggz is geschonden en betrokkene daarmee het recht is ontnomen om verplichte zorg door middel van het opstellen van een plan van aanpak te voorkomen. Niet alleen ontbreekt in het dossier een afschrift van een brief van de geneesheer-directeur aan betrokkene, waarin hem wordt medegedeeld dat een zorgmachtiging wordt voorbereid en hem de mogelijkheid wordt geboden aan de geneesheer-directeur te kennen te geven een plan van aanpak te willen opstellen, ook stelt betrokkene geen brief van de geneesheer-directeur te hebben ontvangen.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het primaire verweer geen doel treft. Zij overweegt daartoe als volgt. Of de brief van de geneesheer-directeur aan de betrokkene is verzonden en ook is aangekomen, kan niet zonder meer door de rechtbank worden vastgesteld. Daar komt bij dat ingevolge artikel 5:17, derde lid, van de Wvggz genoemde brief niet behoort tot een van de bescheiden die bij het verzoekschrift tot het afgeven van een zorgmachtiging van de officier van justitie dienen te worden gevoegd. Bovendien is het antwoord op voornoemde vraag niet relevant, want als is verzuimd de brief naar betrokkene te verzenden – zoals de advocaat stelt – leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar verzoek, maar hooguit tot afwijzing van het verzoek omdat betrokkene de mogelijkheid is ontnomen om zelf een plan van aanpak op te stellen.
2.3.
Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank verder van oordeel dat in dit geval ook voor afwijzing van het verzoek geen aanleiding is, omdat betrokkene voor de mondelinge behandeling van het verzoek een plan van aanpak heeft opgesteld. De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad. Zij gaat daarom over tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de officier van justitie.
De inhoudelijke beoordeling van de rechtbank
2.4.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten: een psychotische decompensatie bij bekende schizofrenie.
2.5.
Ter zitting heeft de advocaat van betrokkene zich hardop de vraag gesteld of de bij betrokkene gestelde stoornis leidt tot ernstig nadeel waardoor verplichte zorg als uiterst redmiddel kan worden verleend.
2.6.
Ten aanzien van de stoornis, het ernstig nadeel en het causaal verband daartussen volgt de rechtbank de informatie uit de medische verklaring, het zorgplan en hetgeen [sociaal-psychiatrische verpleegkundige] en [casemanager] ter zitting naar voren hebben gebracht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de onder 2.4. genoemde stoornis leidt tot ernstig nadeel gelegen in de maatschappelijke teloorgang van betrokkene en de situatie dat hij met hinderlijk gedrag de agressie van een ander oproept.
2.7.
Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren en te herstellen, heeft hij zorg nodig.
2.8.
Anders dan door betrokkene en zijn advocaat gesteld, is de rechtbank van oordeel dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. In dit verband heeft de rechtbank kennisgenomen van het door betrokkene opgestelde plan van aanpak, maar – hoewel de intenties uit het plan van aanpak goed zijn – niet de overtuiging bekomen dat daarmee het ernstig nadeel kan worden afgewend. De rechtbank neemt hierbij eveneens in overweging dat sprake is van beperkt ziektebesef en -inzicht bij betrokkene en dat het vrijwillig kader eerder ontoereikend is geweest om het ernstig nadeel af te wenden. Om die reden is verplichte zorg noodzakelijk.
2.9.
Op grond van de medische verklaring, het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur, acht de rechtbank gedurende de hele looptijd van de zorgmachtiging de volgende vormen van verplichte zorg nodig:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.
Uit de overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat slechts in het geval dat betrokkene ernstig (psychotisch) ontregelt, wordt overgegaan tot opname en de daarbij behorende vormen van verplichte zorg.
Indien dat het geval is en het ernstig nadeel niet langer kan worden afgewend door middel van de hiervoor vermelde vormen van verplichte zorg, worden gedurende de hele looptijd van de zorgmachtiging ook de volgende vormen van verplichte zorg nodig geacht:
- het beperken van bewegingsvrijheid;
- het insluiten van betrokkene
(telkens voor maximaal drie dagen);
- het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- opnemen in een accommodatie.
Uit de medische verklaring en het zorgplan volgt dat de verzochte verplichte zorg in de vorm van het toedienen van vocht en voeding niet noodzakelijk is. Het verweer van de advocaat van betrokkene ten aanzien van deze vorm van verplichte zorg slaagt. Om die reden wordt deze vorm van verplichte zorg niet in de zorgmachtiging opgenomen. De noodzaak voor de verzochte verplichte zorg in de vormen van het insluiten van betrokkene, het uitoefenen van toezicht op betrokkene en het onderzoek aan kleding of lichaam – is anders dan gesteld – naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting. Dit verweer treft dan ook geen doel.
2.10.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Ook is de voorgestelde verplichte zorg evenredig en naar verwachting effectief.
2.11.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de verzochte duur van zes maanden, en geldt aldus tot en met 20 augustus 2025.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging voor
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] ), met de vormen van verplichte zorg zoals hierboven onder 2.9. is vermeld, alles voor de volledige duur van de zorgmachtiging, tenzij onder 2.9. een kortere duur is vermeld;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met
20 augustus 2025.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.W. van Dongen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Inge als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 maart 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.