Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 10 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en de door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2.De feiten
. (…)
maakt voor [eiser] dezelfde berekening waardoor bij cliënte de indruk is gewekt dat [eiser] hetzelfde bedrag kreeg als de heer [betrokkene 1]. Met name omdat hij in de mail ook aangeeft dat hij het besproken heeft met [eiser]. (…)”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 130.000,00 per jaar dat zij op grond van de overeenkomst met [eiser] vanaf 2019 aan [eiser] heeft betaald, aan [eiser] moet vergoeden. De rechtbank zal daarom die vordering van [eiser] afwijzen.
€ 450,00 per beveiliger bij [bedrijf 2] in rekening bracht, terwijl zij in werkelijkheid een bedrag van € 650,00 in rekening bracht ([gedaagde] heeft dat niet concreet betwist), betekent dat nog niet dat ervan uit kan worden gegaan dat [eiser] en [gedaagde] een commissievergoeding van
€ 100,00 zouden zijn overeengekomen als [eiser] had geweten welk bedrag [gedaagde] bij [bedrijf 2] in rekening bracht. [gedaagde] heeft gesteld dat de door [eiser] aangebrachte beveiligers hem vervingen op de dagen dat hij niet kon of wilde werken en [eiser] voor die dagen per saldo nog steeds een dagvergoeding van (ruim) € 100,00 ontving. [eiser] heeft dat niet weersproken. Volgens [gedaagde] is zij daarom geen commissievergoeding aan [eiser] verschuldigd, zodat het niet aannemelijk is dat partijen een commissievergoeding overeengekomen zouden zijn als [gedaagde] [eiser] wel juist had geïnformeerd over het bedrag dat zij bij [bedrijf 2] in rekening bracht. Het is daarom niet aannemelijk dat [eiser] de door hem gestelde schade heeft geleden.