In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air France. De passagier, die op 26 oktober 2023 van Sint Maarten naar Parijs en vervolgens naar Amsterdam zou vliegen, heeft een verzoek ingediend voor compensatie wegens een vermeende vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming. De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder en stelt dat hij recht heeft op een compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft echter verweer gevoerd en aangevoerd dat de passagier met een alternatieve vlucht is aangeboden, waardoor de vertraging minder dan drie uur zou zijn geweest. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier zijn stelling over de vertraging niet voldoende heeft onderbouwd en dat de vervoerder de passagier een alternatieve vlucht heeft aangeboden, die deze heeft geweigerd. Hierdoor is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. Het verzoek van de passagier is afgewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van de passagier. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.