In deze zaak hebben passagiers van British Airways compensatie en terugbetaling van hun ticketprijzen geëist vanwege een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht van Amsterdam naar New York via Londen. De vervoerder, British Airways, voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een tekort aan beveiligingspersoneel op Schiphol. De kantonrechter oordeelde echter dat het beroep op buitengewone omstandigheden niet slaagde, omdat de vervoerder niet voldoende had aangetoond hoe deze omstandigheden de vertraging hadden veroorzaakt. De passagiers hadden recht op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij vertragingen van meer dan drie uur. De kantonrechter wees de vordering tot compensatie van € 3.000,00 toe, maar wees de vordering tot terugbetaling van de ticketprijzen af, omdat de passagiers waren omgeboekt op een andere vlucht. Daarnaast werden de proceskosten gecompenseerd, omdat de passagiers niet eerst hadden geprobeerd het geschil minnelijk op te lossen. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 5 maart 2025.