ECLI:NL:RBNHO:2025:3037

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
C/15/359816 / HA ZA 24-680
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot oproeping in vrijwaring en verzoek tot aanhouding hoofdzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2025 een vonnis gewezen in een incident tot oproeping in vrijwaring en een verzoek tot aanhouding van de hoofdzaak. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft de gemeente Haarlem aangeklaagd voor schadevergoeding wegens het niet voldoen aan de koopovereenkomst. De gemeente heeft in het incident verzocht om makelaars in vrijwaring op te roepen, omdat zij meent dat deze makelaars onrechtmatige gedragingen hebben gepleegd die tot de schade van de eiser hebben geleid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente voldoende gronden heeft aangevoerd voor de oproeping in vrijwaring en heeft dit verzoek toegewezen. Tevens is besloten dat de hoofdzaak aanhouding behoeft totdat het voorlopig getuigenverhoor is afgerond. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gemeente op 28 mei 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/359816 / HA ZA 24-680
Vonnis in incident van 2 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. O.L. Andriesse te Amsterdam-Duivendrecht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEM,
zetelend te Haarlem,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.F.P. Nabben te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 53 van [eiser]
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, tevens verzoek tot aanhouding hoofdzaak ex artikel 19 lid 2 Rv van de gemeente
  • de incidentele conclusie van antwoord in vrijwaring van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident tot oproeping in vrijwaring

2.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak dat de gemeente wordt veroordeeld tot het vergoeden van schade aan de zijde van [eiser] voorlopig begroot op € 2.639.651,00, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
2.2.
[eiser] stelt dat de gemeente haar percelen geleverd heeft die niet voldoen aan de gesloten koopovereenkomst, door haar niet te informeren over de aanwezigheid van kabels en leidingen in de verkochte percelen.
2.3.
De gemeente vordert in het incident dat haar wordt toegestaan Makelaarskantoor [bedrijf 1] B.V. en makelaar [bedrijf 2] in vrijwaring op te roepen. Zij stelt dat als de eis in de hoofdzaak zou worden toegewezen omdat de makelaar ([bedrijf 2] van [bedrijf 1]) aan [eiser] zou hebben meegedeeld dat de kabels en leidingen voor een bepaalde datum door de gemeente zouden zijn verlegd, zij een regresvordering heeft op de makelaar. Zij stelt verder dat de makelaar in dat geval toezeggingen heeft gedaan die hij als makelaar niet had mogen doen of verwachtingen heeft gewekt die hij als makelaar had moeten voorkomen.
2.4.
[eiser] voert verweer. Zij voert aan dat het onderwerp van het geschil in de hoofdzaak niet alleen de vraag is of de gemeente tekort geschoten is in de nakoming van de koopovereenkomst met [eiser] maar ook over de totstandkoming van de koopovereenkomst en over de vraag of de gemeente sedertdien zich heeft gekweten van haar verplichtingen jegens [eiser]. [eiser] stelt dat de kern van het geschil in de hoofdzaak de handelwijze van de gemeente betreft, niet die van de makelaar en dat er daarom onvoldoende juridische basis is voor het oproepen van de makelaar in vrijwaring. Zij voert aan dat haar schade dagelijks oploopt omdat de percelen niet ontwikkeld worden en de financieringskosten blijven doorlopen. Zij stelt dat daarmee het belang van een spoedige behandeling van de hoofdzaak zwaarder weegt dan een mogelijke vrijwaringsprocedure die geen enkele juridische grondslag heeft en bovendien geen redelijk doel heeft. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het verzoek kennelijk bedoeld is als vertragingstactiek en om proceseconomische redenen moet worden afgewezen.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor toewijzing van een incidentele vordering tot vrijwaring is vereist dat de gewaarborgde zich in een met redenen omklede conclusie beroept op een rechtsverhouding met een derde, die meebrengt dat die derde verplicht is om de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak tegen de gewaarborgde te dragen. Het bestaan van die rechtsverhouding behoeft in het vrijwaringsincident niet te worden aangetoond.
2.7.
Anders dan [eiser] heeft betoogd heeft de gemeente naar het oordeel van de rechtbank haar stellingen rondom de gestelde onrechtmatige gedragingen van makelaarskantoor [bedrijf 1] en/of makelaar [bedrijf 2] voor dit moment voldoende concreet gemaakt en onderbouwd, zodat haar verweer niet opgaat. Dat mogelijk een andere grondslag in de hoofdzaak ook een rol speelt maakt dat niet oordeel niet anders.
2.8.
Op grond van hetgeen de gemeente heeft aangevoerd wordt geoordeeld dat de vrijwaring kan worden toegestaan, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen. Door [eiser] is nog aangevoerd dat zij er belang bij heeft dat vertraging van de procedure in de hoofdzaak zoveel mogelijk wordt voorkomen, maar dit vormt onvoldoende grond om het gevorderde verlof voor oproeping in vrijwaring niet toe te staan. Bovendien is het maar zeer de vraag is of de procedure in de hoofdzaak zonder de vrijwaring vóór medio 2025 afgerond zou kunnen zijn.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen en daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
3. De beoordeling van het verzoek tot aanhouding van de hoofdzaak ex artikel 19 lid 2 Rv
3.1.
De gemeente voert aan dat tussen partijen nog een voorlopig getuigenverhoor aanhangig is met kenmerk C/15/347071/HA ZA 23/164 en dat voortzetting van de hoofdzaak voordat het getuigenverhoor is afgerond naar haar oordeel niet in de rede ligt. De gemeente verklaart dat inmiddels zeven getuigen gehoord zijn aan de zijde van [eiser] en het getuigenverhoor aan die kant inmiddels is afgesloten, maar dat het getuigenverhoor aan de kant van de gemeente nog moet beginnen. Een eerder geplande datum voor de contra-enquête is indertijd geannuleerd in verband met persoonlijke omstandigheden aan de kant van [eiser] en is nu bepaald op 15 mei 2025 om 13:30 uur. De gemeente voert aan dat zij onder meer een andere kandidaat-koper zal laten horen.
De gemeente stelt dat zij, omdat de getuigenverhoren nog niet zijn afgerond, nog niet beschikt over al het voor haar verweer in de hoofdzaak relevante getuigenbewijs, terwijl [eiser] daar al wel over beschikte bij het opstellen van de dagvaarding.
3.2.
[eiser] verzet zich tegen aanhouding van de hoofdzaak. Zij voert aan dat de door de gemeente genoemde personen onbekenden zijn voor [eiser] en dat zij nooit enige rol hebben gespeeld in de transactie met [eiser], zodat het horen van deze personen enkel zal leiden tot verdere vertraging zonder dat het enige bijdrage levert aan de juridische beoordeling van de zaak.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De gemeente baseert haar verzoek op artikel 19 lid 2 Rv. Artikel 19 Rv legt het beginsel van hoor en wederhoor vast en in lid 2 van dit artikel is bepaald dat de rechter ambtshalve of op verlangen van een van de partijen alle beslissingen neemt die nodig zijn voor een goed verloop van de procedure. Het beginsel van hoor en wederhoor betekent ook dat partijen in een juridisch geschil gelijke kansen moeten hebben om hun zaak te presenteren (equality of arms).
3.5.
Uit de door [eiser] overgelegde productie 47 blijkt dat de rechter-commissaris in het voorlopig getuigenverhoor op 20 september 2024 het getuigenverhoor aan de zijde van [eiser] heeft gesloten en dat de gemeente binnen twee weken zou laten weten of zij getuigen in contra-enquête wil laten horen. Uit de stelling van de gemeente in haar incidentele conclusie blijkt dat zij onder meer een andere kandidaat-koper wil laten horen in contra-enquête. De dagvaarding in de hoofdzaak dateert van 2 december 2024. Op een eerdere datum die was bepaald voor de contra-enquête kon het getuigenverhoor geen doorgang vinden door persoonlijke omstandigheden van [eiser]. De nieuwe datum die is bepaald voor de contra-enquête is 15 mei 2025.
3.6.
De gemeente moet nog van antwoord dienen in de hoofdzaak. Zonder het onderhavige verzoek om aanhouding zou haar daarvoor een termijn gegeven worden van 6 weken na de datum van dit vonnis. Dat betekent dat de gemeente in dat geval haar conclusie van antwoord zou moeten indienen op 14 mei 2025.
Om de gemeente gelijke kansen te geven als [eiser] en haar verweer in de hoofdzaak mede te kunnen baseren op de getuigenverklaringen in contra-enquête zoals die op 15 mei 2025 zullen worden afgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om de gemeente een langere termijn te geven voor het indienen van haar conclusie van antwoord, te weten een termijn tot 28 mei 2025. Voor de noodzaak van een langere aanhouding van de hoofdzaak heeft de gemeente onvoldoende gesteld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot oproeping in vrijwaring
4.1.
staat toe dat Makelaarskantoor [bedrijf 1] B.V. en makelaar [bedrijf 2] door de gemeente worden gedagvaard tegen de terechtzitting van
28 mei 2025,
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 mei 2025voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gemeente,
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155