In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres hun verzoek tot toetsing van de aanvangshuurprijs tijdig bij de huurcommissie hebben ingediend. De huurcommissie heeft eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij van mening was dat er sprake was van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en vordert dat de kantonrechter een beslissing neemt over de aanvangshuurprijs. Gedaagde betoogt dat de huurders terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard door de huurcommissie. De kantonrechter volgt gedaagde in zijn standpunt en wijst de vordering af.
De procedure begon met een dagvaarding van 12 september 2024, waarna een mondelinge behandeling op 13 februari 2025 plaatsvond. De partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij eiseres pleitaantekeningen heeft overgelegd. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 9 maart 2022 is een huurovereenkomst voor zes maanden aangegaan, gevolgd door een nieuwe huurovereenkomst voor één jaar op 9 september 2022. Eiseres heeft op 8 november 2023 de huurcommissie verzocht om uitspraak te doen over de aanvangshuurprijs. De huurcommissie heeft op 18 juli 2024 geoordeeld dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend.
De kantonrechter oordeelt dat de huurcommissie terecht heeft geoordeeld dat de wettelijke termijn voor het indienen van het verzoek was verstreken. De vordering van eiseres om de aanvangshuurprijs vast te stellen wordt afgewezen, en eiseres wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.