ECLI:NL:RBNHO:2025:3088

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
AWB-22_5790
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-uitkering wegens niet voldoen aan inlichtingenverplichting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar Tozo-uitkering. Eiseres, een zelfstandige uit Assendelft, had een uitkering aangevraagd op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) vanwege de coronacrisis. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, heeft de Tozo-uitkeringen over een bepaalde periode ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiseres niet tot de kring van rechthebbenden zou behoren. Dit besluit is genomen na een controle die volgde op een signaal van het inlichtingenbureau over mogelijk niet voldoen aan het urencriterium. Eiseres heeft niet gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie, wat leidde tot de conclusie dat haar recht op de uitkering niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor de intrekking en terugvordering bij verweerder ligt. Verweerder moet aannemelijk maken dat eiseres geen recht had op de Tozo-uitkering en dat zij haar inlichtingenplicht niet is nagekomen. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar aangiftes IB/PVV voor 2019 en 2020 geen inkomsten uit onderneming heeft vermeld, wat door verweerder is gebruikt om te concluderen dat er geen causaal verband is tussen de coronacrisis en de inkomstendaling van eiseres. Eiseres betwist dit en stelt dat zij wel degelijk inkomsten heeft gehad, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stellingen te onderbouwen.

De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder, omdat het bestreden besluit in strijd is met de Awb. Verweerder moet binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank wijst erop dat verweerder een belangenafweging moet maken bij de terugvordering, waarbij de omstandigheden van eiseres in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Assendelft, eiseres

(gemachtigde: mr. F. Acar)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: J. van der Wal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
1.1.
Met het primaire besluit van 24 mei 2022 heeft verweerder de Tozo-uitkeringen over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2021 ingetrokken en teruggevorderd. Het betreft een bedrag van € 21.630,85.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 september 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder, onder aanpassing van de motivering, daarbij gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres staat sinds 2017 als zelfstandige ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met het bedrijf [bedrijf] (entertainmentbranche). Eiseres heeft bij verweerder een uitkering aangevraagd op grond van de Tozo-1 tot en met 5. Verweerder heeft die aan eiseres toegekend. De aanvragen om een Tozo-2 uitkering zijn in eerste instantie buiten behandeling gesteld, in verband met onduidelijkheden over de woonsituatie, maar na tussenkomst van de ombudsman alsnog toegekend.
3. Verweerder is achteraf een controle gestart, naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau, over mogelijk niet voldoen aan het urencriterium. Verweerder heeft eiseres op 17 maart 2022 gevraagd om nadere informatie toe te sturen (dagafschriften van alle bankrekeningen van juni tot en met augustus 2021; BTW aangiftes over het 4e kwartaal 2019, over 2020 en over het 1e tot en met 3e kwartaal 2021; aangiftes inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2019 en 2020). Eiseres heeft op dit verzoek niet gereageerd en het lukte verweerder ook niet om haar telefonisch te bereiken. Op 6 april 2022 is een herstelbrief gestuurd. Ook op die herstelbrief is geen reactie ontvangen.
4. Verweerder heeft vervolgens de hele uitkering ingetrokken en teruggevorderd omdat het recht op Tozo niet kon worden vastgesteld wegens schending van de inlichtingenverplichting door eiseres. In bezwaar heeft verweerder eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld om aan haar inlichtingenverplichting te voldoen. Daarop heeft eiseres stukken overgelegd.
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet tot de kring van rechthebbenden voor de Tozo behoort. Verweerder stelt dat de bijstand alleen kan worden verstrekt aan de zelfstandige van wie het bedrijf financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Uit de in bezwaar overgelegde aangiftes IB/PVV 2019 en 2020 heeft verweerder afgeleid dat eiseres in beide jaren geen bedrijfsinkomsten had. Daarmee is volgens verweerder een causaal verband tussen de daling van het inkomen en de coronacrisis niet aannemelijk gemaakt.
6. In het verweerschrift stelt verweerder daarnaast dat eiseres op de peildatum van 17 maart 2020 ook niet was aan te merken als zelfstandige. Omdat zij in 2019 en 2020 geen inkomsten uit haar bedrijf had was zij voor de voorziening in het bestaan niet aangewezen op arbeid in eigen bedrijf.
7. Verweerder heeft de Tozo-uitkeringen ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin van de Participatiewet (Pw) en teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid van de Pw. Aan de intrekking en de terugvordering ligt een schending van de inlichtingenplicht ten grondslag.

Standpunt eiseres

8. Eiseres voert aan, samengevat, dat verweerder ten onrechte stelt dat zij in 2019 en 2020 geen inkomen uit onderneming had en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband is tussen de coronacrisis en het gedaalde inkomen. Eiseres vindt daarnaast dat verweerder dat zelf ook had kunnen vaststellen. Dat had verweerder kunnen doen aan de hand van de bankafschriften die zij op verzoek heeft verstrekt of door aan haar aanvullende vragen te stellen. Eiseres betwist de inlichtingenplicht te hebben geschonden. Welke inlichtingen zouden ontbreken is haar niet duidelijk. Ook heeft zij nooit verklaard geen inkomsten te hebben gehad en geen opdrachten te hebben gedaan in 2019 en 2020. Volgens eiseres verdraait verweerder haar woorden en spreekt verweerder zichzelf tegen. Wat zij wel heeft gezegd is dat er over 2019 en 2020 abusievelijk een verkeerde aangifte IB/PVV is gedaan. De boekhouder heeft opnieuw aangifte gedaan en die producties heeft zij ingebracht. Daaruit blijkt dat zij in die jaren wel inkomsten uit onderneming had en ook dat er sprake was van een stijgende lijn. Dat zij geen zelfstandige zou zijn als bedoeld in de Tozo acht eiseres onvoldoende onderbouwd. Eiseres beroept zich verder op het evenredigheidsbeginsel. Volgens eiseres zijn er dringende redenen om van terugvordering af te zien. De coronacrisis was voor velen een ramp, ook voor haar. Doordat zij geen inkomen meer kon genereren kreeg zij financiële problemen. Verweerder wist daarvan, maar door het terugvorderingsbesluit zijn haar problemen alleen maar verergerd. Haar privéproblemen waren ook bij verweerder bekend. Verweerder heeft met haar belangen geen rekening gehouden. Er is haar geen hulp aangeboden. Dat maakte ook dat zij de ombudsman heeft moeten inschakelen.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of verweerder de Tozo-uitkeringen terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
10. De rechtbank stelt voorop dat het in deze procedure voorliggende besluit tot intrekking en terugvordering een voor eiseres belastend besluit is. Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder rust. Het ligt daarom op de weg van verweerder om aan de hand van uit onderzoek verkregen gegevens aannemelijk te maken dat eiseres geen recht had op een Tozo-uitkering en dat zij de op haar rustende inlichtingenplicht niet of niet naar behoren is nagekomen door geen, onvolledige of onjuiste mededeling te doen van feiten of omstandigheden die van invloed zijn of kunnen zijn op het recht op uitkering.
De kring van rechthebbenden voor de Tozo
11. Artikel 2 van de Tozo definieert de kring van rechthebbenden op een Tozo-uitkering. Op grond van het tweede lid van dat artikel moet de aanvrager van een Tozo-uitkering schriftelijk verklaren dat zijn bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. In de Nota van Toelichting (NvT) bij de Tozo [1] staat onder meer dat de regering het gerechtvaardigd en noodzakelijk acht om zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen zijn geraakt, tijdelijk te ondersteunen. De zelfstandige moet hebben verklaard dat diens bedrijf financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. De kring van rechthebbenden strekt zich alleen uit tot zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in de omstandigheid verkeren dat zij zijn aangewezen op bijstand op grond van dit besluit. De doelgroep van de Tozo bestaat uit zelfstandigen, die worden geconfronteerd met een financieel probleem (als gevolg van de coronacrisis).
12. In artikel 5 van de Tozo is vastgelegd wat de zelfstandige in zijn verklaring moet opnemen als hij een aanvraag doet voor algemene bijstand. Blijkens de NvT houdt het eerste onderdeel verband met artikel 2 waarin de doelgroep van de Tozo is vastgelegd. De Tozo is bedoeld voor de zelfstandige van wie het bedrijf of zelfstandig beroep financieel geraakt is door de coronacrisis. De zelfstandige moet hierover een verklaring afleggen en een toelichting geven over diens situatie. Het college kan voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van bijstand uitgaan van de verklaring van de zelfstandige. Als de verklaring niet aannemelijk is of het college stuit op contra-indicaties, kan het college op grond van artikel 53, zesde lid, van de Pw onderzoek instellen naar de juistheid van de gegevens.
13. Uit de (toelichting op) de Tozo volgt dus dat er een oorzakelijk verband moet zijn tussen de coronacrisis en de inkomstendaling [2] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit oorzakelijk verband bij eiseres ontbreekt. Verweerder heeft dat afgeleid uit de door eiseres in bezwaar overgelegde aangiftes IB 2019 en 2020. Daarin kan de rechtbank verweerder volgen.
14. In de overgelegde aangifte IB/PVV 2019 staan alleen inkomsten uit loondienst vermeld en in de aangifte IB/PVV 2020 alleen inkomsten uit uitkering (bijstandsuitkering gemeente Zaanstad). Eiseres heeft dus in die aangiftes geen melding gemaakt van winst of verlies uit onderneming. Daaruit heeft verweerder kunnen opmaken dat eiseres geen inkomen heeft gehad uit haar bedrijf direct voorafgaande aan de corona(maatregelen).
15. De grond dat het onderzoek in bezwaar niet zorgvuldig is geweest treft geen doel. Verweerder heeft eiseres herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen. Uiteindelijk heeft zij in de bezwaarprocedure aangiftes IB/PVV 2019 en 2020, loonstroken uit 2021 en bankafschriften uit 2021 overgelegd. Eiseres stelt nu dat verweerder een causaal verband uit de door haar overgelegde bankafschriften zou hebben kunnen en moeten afleiden, maar hoe verweerder dat dan had moeten doen is de rechtbank niet duidelijk. Verweerder beschikte immers alleen over bankafschriften uit 2021 en uit 2020. Bankafschriften uit 2021 zijn door eiseres in bezwaar overgelegd en die over 2020 had eiseres bij haar Tozo-aanvraag al meegestuurd. Bankafschriften over 2019 heeft eiseres niet ingeleverd, ook niet in beroep. Bovendien bieden bankafschriften op dit punt ook onvoldoende inzicht. Een belastingaangifte kan een zodanig inzicht wel bieden.
15. Eiseres heeft in beroep nog nieuwe stukken ingebracht. Volgens eiseres blijkt uit die stukken dat zij wel degelijk door de coronacrisis is geraakt. Daarbij gaat het om een aantal e-mails van eiseres aan verweerder uit oktober 2020 en augustus 2022, een aantal stukken met betrekking tot betalingsachterstanden, de aanslag IB/PVV 2019 met dagtekening 21 januari 2021, een beschikking IB/PVV 2019, met dagtekening 13 november 2023 en een navorderingsaanslag 2020, met dagtekening 19 augustus 2023.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter ook daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens waar verweerder van is uitgegaan onjuist en/of onvolledig zijn en dat zij wel degelijk financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. De conclusie die verweerder heeft getrokken heeft zij hiermee niet kunnen weerleggen.
17. Volgens eiseres is over 2019 en 2020 abusievelijk een verkeerde aangifte IB/PVV gedaan en heeft de boekhouder opnieuw aangifte gedaan. Die nieuwe producties zouden haar stellingen kunnen onderbouwen. Uit die stukken kan de rechtbank echter ook niet halen of eiseres in die jaren inkomsten uit onderneming had en evenmin of er sprake was van een stijgende lijn. De rechtbank stelt vast dat in de beschikking IB/PVV 2019, met dagtekening 13 november 2023, staat vermeld: “
Uw aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2019, nummer 2275.34.566. H.96.01 is door de inspecteur opnieuw berekend. De verschuldigde inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen is niet gewijzigd. Het verzamelinkomen is opnieuw vastgesteld”. In die beschikking is het verzamelinkomen vastgesteld op € 6.343,-. In de definitieve aanslag IB/PVV 2019 met dagtekening 21 januari 2021 was het verzamelinkomen vastgesteld op € 2.185,-. De vraag is hoe dat verschil (een bedrag van € 4.158,-) is te verklaren. Op welke inkomstenbronnen dat herberekende verzamelinkomen uiteindelijk is opgebouwd is de rechtbank niet duidelijk geworden. Dat blijkt nergens uit. Dat geldt ook voor het jaar 2020. Uit de navorderingsaanslag 2020 met dagtekening 19 augustus 2023 volgt dat de belastingdienst het verzamelinkomen heeft vastgesteld op € 10.763,-. In de in de bezwaarfase door eiseres ingeleverde aangifte IB/PVV 2020 staat een verzamelinkomen van € 9.265,- vermeld. Ook hier is het voor de rechtbank niet duidelijk hoe dat verschil (een bedrag van € 1.498,-) is te verklaren.
17. Wat de rechtbank verder nog opvalt is dat eiseres in de door haar overgelegde aangiftes IB/PVV 2019 en 2020 de vraag “Was u ondernemer voor de inkomstenbelasting?” met “nee” heeft beantwoord. Ook valt op dat eiseres, blijkens de weergave in het bestreden besluit op het bezwaar van de tijdens de telefonische hoorzitting besproken punten, naar voren heeft gebracht dat zij in 2019 en 2020 geen opdrachten als ondernemer heeft gedaan. Eiseres voert nu weliswaar aan dat het verslag geen juiste weergave van de gang van zaken bevat, maar dat acht de rechtbank niet zonder meer aannemelijk. De rechtbank stelt wel vast dat de weergave in het bestreden besluit onder het kopje ‘mondelinge toelichting’ van een telefonische hoorzitting die op 13 september 2022 heeft plaatsgevonden, heel beknopt is, en de rechtbank kan er niet uit afleiden dat van de kant van verweerder echt is doorgevraagd. Maar het is wel aan eiseres om aannemelijk te maken dat de weergave onjuist of onvolledig is. En dat heeft eiseres niet gedaan. Enkel stellen dat verweerder haar woorden heeft verdraaid en zichzelf tegenspreekt volstaat niet.
20. Eiseres heeft op de zitting aangeboden om alsnog facturen van boekingen in te brengen. Zij gaf aan vast nog wel facturen uit die periode te hebben, die zou zij in haar telefoon kunnen zoeken. De rechtbank zal de zaak hiervoor niet aanhouden. Eiseres is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om stukken in te dienen ter onderbouwing van haar stellingen. Bij deze stand van zaken is de rechtbank uit oogpunt van een goede procesorde voorbijgegaan aan het tijdens de zitting door eiseres gedane aanbod.
21. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder in het besluit op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet behoorde tot de kring van rechthebbenden op een Tozo-uitkering omdat niet is gebleken dat zij financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Daarmee bestond er geen recht op een Tozo-uitkering en heeft verweerder de uitkeringen van eiseres mogen intrekken.
Heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden?
22. De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet (Pw). Voor zover in de Tozo niet expliciet van de bepalingen in de Pw is afgeweken, gelden de bepalingen uit de Pw. Artikel 17 van de Pw regelt de inlichtingenplicht. In dit artikel staat dat een belanghebbende verplicht is op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden
waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijndat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand mede te delen aan het college.
23. De informatieverplichting geldt al vanaf het moment dat eiseres de aanvraag voor de Tozo-uitkering indiende. Vanaf dat moment was zij dan ook verplicht om alle feiten en omstandigheden aan verweerder te melden, waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op de Tozo-uitkering.
23. Het verwijt wat verweerder eiseres in het bestreden besluit maakt ziet in de kern hierop dat eiseres niet direct bij de Tozo-aanvragen, eigener beweging, heeft doorgeven dat zij geen bedrijfsinkomsten had in de aan corona voorafgaande periode. Verweerder vindt dat eiseres bij de Tozo-aanvragen ten onrechte heeft opgegeven dat de reden van haar aanvragen is gelegen in de coronacrisis.
23. De rechtbank stelt vast dat eiseres inderdaad niet heeft opgegeven dat zij in 2019 en 2020 geen bedrijfsinkomsten had. De vraag die dan rijst is of het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij dit wel had moeten doen. De rechtbank meent van niet in dit specifieke geval en zal dat hierna toelichten.
23. In de betreffende aanvraagformulieren die in het dossier zitten wordt niet speciaal gevraagd of de betrokkene in de aan corona voorafgaande periode bedrijfsinkomsten had. De formulieren zijn gestandaardiseerd en de vragen zijn algemeen geformuleerd. In het aanvraagformulier Tozo-1 staat de vraag vermeld ‘
Wat is de oorzaak van uw melding”. Blijkens de uitdraai van het aanvraagformulier Tozo-1 die in het dossier zit, bood dit formulier mogelijkheid en ruimte om die vraag handmatig in te vullen. In de aanvraagformulieren voor de Tozo-2 en de Tozo-3 tot en met 5 stond de vraag “
Is de reden van uw aanvraag gelegen in de coronacrisis?” respectievelijk “
Is de coronacrisis de oorzaak van uw lagere inkomsten uit uw onderneming (en ook de reden van uw aanvraag)?”. Deze vragen konden alleen met “ja“ of “nee” worden beantwoord. Die formulieren boden geen mogelijkheid en ruimte voor een handmatige invulling.
Daarnaast, onder het kopje ‘inkomsten’, stond de vraag over de verwachte netto inkomsten in de komende maanden en de vraag of de overige inkomsten en de inkomsten uit het bedrijf onder de geldende bijstandsnorm liggen. Deze vragen konden alleen met “ja“ of “nee” worden beantwoord.
27. De rechtbank vraagt zich af of door de wijze waarop de aanvraagformulieren vorm is gegeven en de vragen zijn verwoord het voor de aanvrager duidelijk kenbaar was aan welke eisen moest worden voldaan. Of zij had moeten opgeven dat zij in 2019 en 2020 wel of geen bedrijfsinkomsten had. Uit de letterlijke vraagstellingen valt dat niet direct op te maken. Een toelichting op de vraagstellingen ontbreekt. De rechtbank vindt dat hier wel relevant. Of het eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zij de betreffende informatie (ook) uit zichzelf en direct bij verweerder had moeten melden hangt (ook) af van de omstandigheden. Het ging hier immers om nieuwe regelgeving, in crisistijd opgetuigd, waarbij de vereisten niet voor een ieder evident waren en die zich ook richtte op een doelgroep die normaliter niet bekend is met de regels uit de Pw, waar de Tozo op is gestoeld. Zeker in de beginfase waren er veel onduidelijkheden, voor alle partijen. Daar komt bij dat er bij nieuwe regelgeving ook een zorgplicht bij verweerder ligt over welke inlichtingen precies verstrekt moeten worden.
27. Alles bij elkaar komt het de rechtbank tot de slotsom dat er geen toereikende grondslag is voor het standpunt van verweerder dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Intrekking en terugvordering
29. Dat eiseres niet kan worden verweten dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden laat onverlet dat eiseres ten onrechte Tozo-uitkeringen heeft ontvangen. Wanneer geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht is verweerder
bevoegdom de Tozo-uitkeringen in te trekken en terug te vorderen op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin en artikel 58, tweede lid, onder a van de Pw. In de toekenningsbeslissingen is eiseres erop geattendeerd dat de gegevens (achteraf) kunnen worden gecontroleerd en dat kan leiden tot terugbetaling van de uitkering.
Belangenafweging
30. Die beoordeling vergt dan wel een belangenafweging. Verweerder zal alsnog een belangenafweging moeten maken waarvan de uitkomst niet onevenredig mag zijn. De rechtbank wijst er hierbij op dat uit de rechtspraak op dit punt volgt dat van verweerder – in positieve zin – een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig besluit wordt verlangd. Het is daarbij aan verweerder om uit te leggen dat er voor eiseres geen ander minder belastend besluit kon worden genomen. Dit vergt een degelijk onderzoek naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. En bij de stap of het genomen besluit evenwichtig is moet worden beoordeeld of een op zichzelf geschikt besluit, gelet op alle omstandigheden van het geval, voor eiseres niet onredelijk bezwarend is.

Dringende redenen

31. De rechtbank geeft verweerder voorts in overweging, gelet op de omstandigheden die eiseres aanvoert, te bezien of sprake is van dringende redenen.
31. De rechtbank wijst eiseres er hierbij nog wel op dat het aan degene die zich beroept op dringende redenen is om deze aannemelijk te maken.

Conclusie en gevolgen

33. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 2:3 en 7:12 van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf te voorzien, omdat verweerder eerst zelf een nieuw onderzoek moet doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank af van de mogelijkheid om met een tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit betekent dat verweerder na onderzoek een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres zal moeten nemen. Daarbij moet verweerder rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
33.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
33.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Eiseres heeft zelf een beroepschrift ingediend, dus daar is geen vergoeding voor mogelijk. De gemachtigde van eiseres is op de zitting verschenen. Daarvoor wordt wel een vergoeding toegekend. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 907,-, bij een wegingsfactor 1.
Toegekend wordt dus € 907,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 september 2022;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stb. 2020, 118; pag 7, 11, 33 en 34