ECLI:NL:RBNHO:2025:3138

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
15/339139-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en mishandeling ex-partner en buurman met gebruik van dreigende teksten en voorwerpen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en mishandeling. De verdachte heeft in oktober 2023 zijn ex-partner en haar moeder bedreigd door een babyboekje met een aardappelschilmesje en dreigende teksten in de brievenbus te stoppen. Daarnaast heeft hij op 12 september 2023 zijn buurman mishandeld door deze in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks een eerder opgelegd contactverbod, zijn ex-partner en haar moeder heeft bedreigd, wat hen in redelijkheid vrees heeft doen ervaren voor geweld. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege psychische stoornissen, maar heeft toch besloten tot het opleggen van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege, gezien het hoge recidivegevaar. De vordering van de benadeelde partij, de buurman, is deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op €400,00. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/339139-23 en 23/000315-20 (tul)
Uitspraakdatum: 14 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van de politierechter van 1 februari 2024 en 31 juli 2024 en van de meervoudige kamer van 7 november 2024 en 28 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft de zaak op 1 februari 2024 aangehouden, waarna de politierechter de zaak op 31 juli 2024 naar de meervoudige kamer heeft verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij, in of omstreeks de periode 8 en 9 oktober 2023 te Haarlem [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door in de brievenbus te stoppen:
- een (baby)boekje met daarin een (aardappelschil)mes en/of met de tekst: 'weet je zeker dat je die kleine jongen weg blijft houden?' en/of;
- een brief met daarin de tekst: 'dit is nacht twee, ik wacht een paar dagen en dan sta ik binnen. Of ik gewoon vandaag of morgen door de deur heen kom voor je neus sta of voor wie dan ook. Het gaat fout aflopen’ en/of 'ik wil alleen deel uit maken van me zoon' en/of 'ik ga bijna oorlog mannetjes zien lopen in mijn hoofd en dan is het te laat';
feit 2
hij, op of omstreeks 12 september 2023 te Haarlem [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van feit 1 (ter zitting van 1 februari 2024) vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat de tekst die de verdachte heeft opgeschreven in het boekje dat hij bij aangeefster in de brievenbus heeft gestopt op zichzelf niet bedreigend is. De enkele omstandigheid dat een aardappelschilmesje in het boekje is aangetroffen kan niet tot de conclusie leiden dat dit is gedaan met de opzet om aangeefster [slachtoffer 2] te bedreigen. Dat mesje kan immers ook per ongeluk in het boekje terecht zijn gekomen. Evenmin is gebleken dat de gedragingen (ook) zijn gericht tegen aangeefster [slachtoffer 1] (de moeder van [slachtoffer 2]).
Ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten heeft de raadsman verzocht om, bij een bewezenverklaring, deze in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in
Bijlage Ibij dit vonnis zijn vermeld.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 1
De verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer 2] en haar moeder ([slachtoffer 1]) heeft bedreigd. [slachtoffer 2] is de ex-vriendin van de verdachte en tevens de moeder van hun zoontje.
De verdachte heeft niet ontkend dat hij een babyboekje met daarin de tekst en een aardappelschilmesje, en een dag later een brief met daarin de ten laste gelegde teksten in de brievenbus van [slachtoffer 1] heeft gedaan. Het verweer is dat deze gedragingen niet zijn aan te merken als bedreigend.
Dit verweer slaagt niet en de rechtbank overweegt daarover het volgende.
Voor een veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling en/of enig misdrijf tegen het leven gericht, is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Ook moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gebeurd, dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd. Het opzet van de verdachte moet daarop gericht zijn.
In deze zaak zijn de voorgeschiedenis en de omstandigheden waaronder de verdachte zijn gedragingen heeft verricht relevant. De verdachte heeft in 2022 een contactverbod met beide aangeefsters opgelegd gekregen voor twee jaar. De aanleiding hiervoor was dat de verdachte eerder dreigend is geweest tegen hen beiden en ook geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2]. In strijd met dat contactverbod heeft de verdachte op 8 oktober 2023 om 4:50 uur, midden in de nacht, een babyboekje in de brievenbus bij [slachtoffer 1] gegooid, met daarin een aardappelschilmesje en de (geschreven) tekst: “Weet je zeker dat je die kleine jongen weg blijft houden”. Uit de camerabeelden is gebleken dat de verdachte daarbij heeft gezegd: “Bedenk goed wat je doet”. Nog geen 24 uur later, opnieuw midden in de nacht, heeft de verdachte een brief bij [slachtoffer 1] bezorgd. In die brief stond dat de verdachte “vandaag of morgen door de deur heen komt en voor haar neus gaat staan of van wie dan ook”, dat “hij bijna oorlogsmannetjes ziet lopen in zijn hoofd en dat het dan te laat is” en dat “hij maar een briefje in de bus gooit want anders gaat het heel fout af lopen”. Op de camerabeelden was te horen dat de verdachte daarbij heeft gezegd: “De tweede of derde keer sta ik binnen”.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze teksten niet worden beschouwd als enkel een noodkreet of uiting van frustratie. De verdachte heeft dit geschreven met het doel zijn ex-vriendin en haar moeder te dwingen om het contact tussen hem en zijn zoontje toe te staan, met daarbij het dreigement dat als ze dat niet doen, hij daaraan gewelddadige gevolgen zal verbinden. Zijn teksten worden versterkt door het bij het babyboekje gevoegde aardappelschilmesje, waar een directe en concrete dreiging vanuit gaat. De voorgeschiedenis en de context van de gedragingen maakt dat bij beide slachtoffers objectief gezien de redelijke vrees is ontstaan dat de verdachte hen iets zou aandoen. De uitingen zijn bedreigend geweest richting [slachtoffer 2], en ook richting [slachtoffer 1] omdat het boekje met het mesje en de brief in de brievenbus van haar woning zijn gestopt en zij bovendien op de hoogte was van de voorgeschiedenis met de verdachte.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen en de gedragingen van de verdachte, gelet op de gegeven omstandigheden, bij beide aangeefsters redelijke vrees voor zware mishandeling of de dood konden veroorzaken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
feit 1
hij op 8 en 9 oktober 2023 te Haarlem [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door in de brievenbus te stoppen:
- een (baby)boekje met daarin een (aardappelschil)mes en met de tekst: 'weet je zeker dat je die kleine jongen weg blijft houden?' en;
- een brief met daarin de tekst: 'dit is nacht twee, ik wacht een paar dagen en dan sta ik binnen. Of ik gewoon vandaag of morgen door de deur heen kom voor je neus sta of voor wie dan ook. Het gaat fout aflopen’ en 'ik ga bijna oorlog mannetjes zien lopen in mijn hoofd en dan is het te laat';
feit 2
hij op 12 september 2023 te Haarlem [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] in het gezicht te stompen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Uit het verhandelde op de terechtzitting blijkt dat de verdachte daardoor is niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde geschiedt, meermalen gepleegd
feit 2:
mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Oordeel van de rechtbank
Voor de beantwoording van de vraag of de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 29 april 2024, opgesteld door D.J. Vinkers, psychiater. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het Pro Justitia rapport opgesteld door J.E.P. Kruikemeier, Gz-psycholoog van 24 mei 2024 en van zijn aanvullend rapport van 1 februari 2025. De conclusies van de deskundigen luiden, samengevat, dat bij de verdachte sprake is van een schizofreniestoornis, zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Deze stoornissen waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten bij de verdachte aanwezig en hebben bij het plegen van de strafbare feiten (indien bewezen) doorgewerkt op het gedrag en de gedragskeuzes van de verdachte. De deskundigen adviseren daarom de ten laste gelegde feiten in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden ondersteund door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar en zal daarmee rekening houden bij de strafoplegging.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege (hierna: met dwangverpleging) wordt opgelegd. Naar het oordeel van de officier van justitie dient de tbs-maatregel ongemaximeerd in duur te zijn, omdat bij feit 1 sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen (een geweldsmisdrijf).
In het geval dat geen (ongemaximeerde) tbs-maatregel (met dwangverpleging) wordt opgelegd, heeft de officier van justitie gevorderd (tevens) een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht (Sr) en een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op te leggen.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat een tbs-maatregel met dwangverpleging niet aan de orde is omdat dit buitenproportioneel zou zijn. Ook heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het bijzondere verloop van deze zaak en de positieve stijgende lijn die de verdachte de afgelopen periode heeft laten zien. De verdachte heeft zich er bij neergelegd dat hij geen contact zal hebben met zijn zoontje, zodat geen sprake meer is van recidivegevaar. De raadsman acht een gevangenisstraf, zoals ook tijdens de eerste politierechterzitting is geëist, of zelfs een geheel voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden, passender. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat voor zover de rechtbank een tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte zou opleggen, deze maatregel moet zijn beperkt tot een duur van maximaal vier jaar omdat niet is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ongemaximeerde duur.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en aan gekwalificeerde bedreigingen. In oktober 2023 heeft hij zijn ex-vriendin (tevens de moeder van zijn zoontje) en haar moeder bedreigd met de dood en zware mishandeling. Hij heeft op twee opeenvolgende nachten post op het adres van moeder bezorgd. Dit betroffen een babyboekje met daarin een dreigende tekst en een aardappelschilmesje en een brief met verschillende dreigementen aan hen beiden. Gelet op de gewelddadige en bedreigende voorgeschiedenis die de slachtoffers hadden met de verdachte, hebben de slachtoffers deze gedragingen als zeer beangstigend ervaren. Ook heeft de verdachte op 12 september 2023 zonder enige aanleiding zijn buurman met de vuist in het gezicht gestompt. De buurman heeft pijn en letsel gekregen en is door het gedrag van de verdachte angstig geworden. Dit zijn ernstige feiten waar de slachtoffers veel nadeel van ondervinden. De verdachte heeft voor angst en overlast gezorgd. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 15 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, namelijk in 2023 en 2018, wegens huiselijk geweld feiten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Ook heeft hij een onherroepelijke veroordeling voor verboden vuurwapenbezit op zijn naam staan (2021). Bovendien liep de verdachte in een proeftijd in verband met een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de onder 5. genoemde Pro Justitia-rapportages, waaruit onder meer blijkt dat bij de verdachte sprake is van een schizofreniestoornis, zwakbegaafdheid en stoornissen in het gebruik van alcohol en cannabis. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten waren deze stoornissen aanwezig bij de verdachte. De kans op herhaling van gewelddadig gedrag en acuut dreigend fysiek geweld is ingeschat op hoog tot zeer hoog. Ook is ingeschat dat sprake is van escalatiegevaar, vanwege de uitlatingen die de verdachte heeft gedaan over zijn vastberadenheid om omgang met zijn zoontje desnoods met geweld af te dwingen. Om de recidiverisico’s te beperken is geadviseerd om de verdachte een langdurige gedwongen behandeling op te leggen waarin nadere diagnostiek kan plaatsvinden en een delictscenario kan worden opgesteld. Op die manier kan toegewerkt worden naar een stabiele situatie in de toekomst waarin de verdachte zich blijft houden aan de opgelegde maatregelen. Dit moet plaatsvinden binnen de beveiligde omgeving van een forensische kliniek. De deskundigen adviseren concluderend aan de verdachte een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages – ook op dit punt – op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden ondersteund door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 11 oktober 2024 van GGZ Reclassering Fivoor, opgesteld door [naam] en zijn aanvullende rapportage die is opgesteld ten behoeve van de zitting van 28 februari 2025. Hieruit blijkt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen, omdat de verdachte niet wenst mee te werken aan een klinische behandeling. Om dezelfde reden ziet de reclassering ook geen meerwaarde in een regulier toezicht als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. De reclassering conformeert zich aan het advies van de psychiater en de psycholoog om aan de verdachte een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
De op te leggen maatregel
Op grond van de Pro Justitia rapportages en die van de reclassering overweegt de rechtbank dat behandeling van de verdachte dringend noodzakelijk is om de als (zeer) hoog ingeschatte kans op herhaling in de toekomst te voorkomen.
Bij de vraag in welke vorm de behandeling moet plaatsvinden, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Een zorgmachtiging of een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden zijn te kortdurend en bieden volgens de deskundigen onvoldoende structuur om effectief recidive te voorkomen. De verdachte is niet in staat om zich aan voorwaarden te houden en hij wil dat ook niet. In gesprekken met zowel de GZ-psycholoog als de psychiater en reclassering is hij niet in staat gebleken over zijn agressieregulatieproblemen te praten. Hij heeft geen ziekte-inzicht, bagatelliseert zijn middelengebruik en wil zich niet onder behandeling laten stellen. Het is eerder niet goed mogelijk gebleken om de verdachte ambulant te begeleiden en te behandelen. De rechtbank neemt bovendien in aanmerking dat de verdachte eerder is veroordeeld voor partnermishandeling en dat hij zich niet heeft gehouden aan de toen opgelegde bijzondere voorwaarden en contact- en locatieverbod.
Dat de verdachte heeft aangegeven dat zijn leven nu (na het overlijden van zijn moeder) in rustiger vaarwater is geraakt en dat hij zijn leven min of meer op de rit heeft met ondersteuning van het ACT-team van GGZ inGeest, neemt niet weg dat zonder juiste behandeling het recidivegevaar reëel blijft. Juist het gebrek aan ziektebesef en -inzicht maakt dat de verdachte zelf niet inziet dat de ondersteuning die hij nu van het ACT-team krijgt en als helpend ervaart, onvoldoende is om ook in de toekomst te waarborgen dat hij minder gevaarlijk wordt voor zijn omgeving. De rechtbank benadrukt daarbij dat de begeleiding van het ACT-team geen behandeling voor zijn stoornissen inhoudt.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dan ook dat de verdachte door zijn eigen houding – mede ingegeven door zijn ziektebeeld – mogelijke alternatieve en minder vergaande modaliteiten voor behandeling van zijn persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek, alsook ter vermindering van het herhalingsgevaar, onmogelijk heeft gemaakt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake is van een recidivegevaar op het gebied van agressie- en geweldsdelicten, waardoor zonder behandeling gevaar voor de algemene veiligheid van personen bestaat. Gezien de noodzaak van behandeling en het gebrek aan andere afdoende mogelijkheden om het gevaar af te wenden, is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast. De rechtbank is ook van oordeel dat verpleging van overheidswege moet worden bevolen, nu de verdachte geen bereidheid heeft getoond om zich aan (een TBS met) voorwaarden te houden. Met de huidige Pro Justitia rapporten en de rapportages van de reclassering, is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de tbs-maatregel.
Duur van de maatregel
Op grond van artikel 38e, eerste lid, Sr, gaat de totale duur van de tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging een periode van vier jaar niet te boven, tenzij deze is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De onder 1 bewezenverklaarde bedreiging kan niet zonder meer worden gekarakteriseerd als een ‘geweldsmisdrijf’ zoals bedoeld in artikel 38e Sr. Gelet echter op alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, acht de rechtbank het aannemelijk dat de bedreigingen daadwerkelijk zouden worden uitgevoerd en dat de verdachte dus de daad bij het woord zou voegen. De rechtbank wijst daarvoor op onder andere de eerdere veroordelingen voor partnergeweld, de dreiging die is uitgegaan van het totaal van het feitencomplex waarop het onder 1 bewezen verklaarde feit is gebaseerd en de bewezenverklaring van de mishandeling onder feit 2. Verder blijkt uit de hiervoor aangehaalde rapportages van de psycholoog en psychiater dat sprake is van een hoge kans op recidive van gewelddadig gedrag en dat wordt aangegeven dat sprake is van acuut dreigend fysiek geweld en escalatiegevaar. Dit komt samen in de uitlating van de verdachte tegenover de psychiater dat hij “niets meer te verliezen heeft”. Daarmee is in deze zaak voldaan aan de eis van artikel 38e Sr dat de tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel is daarom niet gemaximeerd.
Voorwaardelijk verzoek
Aan het voorwaardelijke verzoek van de officier van justitie om de maatregelen als bedoeld in artikel 38z en 38v Sr op te leggen, wordt niet toegekomen nu de rechtbank, zoals hierboven is uiteengezet, dwangverpleging van de verdachte noodzakelijk acht.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.797,28 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de kosten voor een verhuislift die is gebruikt bij zijn verhuizing naar een nieuwe woning (€ 223,75) en uit kosten voor nieuwe vloerbekleding in die woning (€ 923,53). Aan immateriële schade is een bedrag van € 650,00 gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële vordering geheel toewijsbaar is. De immateriële schadevergoeding moet worden gematigd tot een bedrag van € 400,00, omdat uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij al eerder in therapie is geweest waardoor niet kan worden vastgesteld of zijn klachten volledig zijn terug te voeren op het schadetoebrengende feit. Beide bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding te matigen. Ten aanzien van de materiële vordering geldt dat de verdediging de verhuiskosten niet heeft betwist. Met betrekking tot de vloerbekleding heeft de raadsman er op gewezen dat deze kosten niet een direct gevolg zijn van de ten laste gelegde gedraging door de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering is. Onvoldoende is onderbouwd dat de gemaakte kosten van de benadeelde partij voor zijn verhuizing, voldoende rechtstreeks verband houden met de aan de verdachte verweten gedragingen (te weten: eenvoudige mishandeling). Aangenomen kan worden dat de benadeelde partij na de confrontatie met de verdachte gevoelens van onveiligheid heeft ervaren, maar onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde vanwege deze mishandeling ook daadwerkelijk moest verhuizen.
De benadeelde partij zou in de gelegenheid kunnen worden gesteld de vordering nader te onderbouwen, maar dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen en kan de vordering voor wat betreft deze kosten slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade wordt het volgende overwogen.
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in het geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. Nu in deze zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. De rechtbank heeft daarbij onder meer gekeken naar de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Haar komt een vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 400,- billijk voor. De rechtbank zal het overige deel van de gevorderde immateriële schade afwijzen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Tot slot wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. De tot op heden gemaakte kosten worden voor elke benadeelde partij begroot op nihil.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 september 2021 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zijn naast de algemene voorwaarde ook bijzondere voorwaarden verbonden. Dit arrest is onherroepelijk geworden en de proeftijd is ingegaan op 22 september 2021.
In deze zaak heeft de officier van justitie op de zitting van 1 februari 2024 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gevorderd wegens overtreding van een bijzondere voorwaarde door de verdachte. De politierechter heeft deze vordering bij beslissing van 1 februari 2024 toegewezen.
In het dossier bevindt zich ook een vordering van de officier van justitie, gedateerd 22 december 2023, waarin tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling is gevorderd wegens het overtreden van de algemene voorwaarde: het zich schuldig maken aan een nieuw strafbaar feit gedurende de proeftijd. Uit het strafblad van de verdachte van 15 januari 2025 blijkt dat de genoemde gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen in de periode van 12 februari tot en met 2 mei 2024 al ten uitvoer is gelegd.
Omdat de straf al is geëxecuteerd is de slotsom dat de rechtbank de vordering van de officier van justitie van 22 december 2023 afwijst.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 37b, 57, 285, 300 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Vordering benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de materiële schade.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
400,00 (vierhonderd) euro, als vergoeding voor immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst af het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van 400,00 (vierhonderd) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/000315-20.
Voorlopige hechtenis
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)